Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGottfried Less.
| |
[pagina 188]
| |
schende smaak in zulken, die de moraal en aesthetik met bevalligheid behandelen, deed de classe van Schryvers, die hy dagelyks by voorkeur las, merkelyk verschillen van die genen, waarmede zyn tydgenoot semler zich het meest ophield. Op zyne reis naar Engeland was hy, door het nuttig verkeer met sacker, meer en meer ingenomen met al wat, ook voor den gemeenen man, nuttig en bruikbaar moet gerekend worden. Sedert zag hy geheel af van afgetrokkene navorschingen en drooge bespiegelingen, en begon hy zich meer toe te leggen, om Christelyke wysheid, voor elk en een iegelyk in 't gemeene leeven, smaakelyk te maaken, en als hoogstbelangryk te doen voorkomen. Geen vak had voor hem meer aantrekkelykheid, dan het Antideïstische. Eerst las hy al wat tegen het Christendom en allen geopenbaarden Godsdienst geschreven was, en, toen hy den indruk, die, door dit geschryf, op het beschaafde deel van Europa gemaakt werd, had waargenomen, werd de zorgvuldige bearbeiding van dit vak, naar zyn oordeel, eene dringende behoefte. In Londen ontworp hy reeds een plan, om, het geen hy voor het waare Christendom hield, in een helder licht te plaatzen, en, naar zyn vermogen, te verdedigen. Historische trouw en waarheidliefde, met grondigheid en onpartydigheid, had hy zich daarby als onschendbaare plichten voorgeschreven, en deze heeft hy ook zoo streng in acht genomen, dat zyne tegenschryvers hem deswegens gerechtigheid hebben laaten wedervaaren. Vóór hem hadden de Duitschers zoodanig Werk niet, als hy 1769 over de waarheid van den Christelyken Godsdienst in 't licht gaf. Zes kort op elkanderen gevolgde uitgaven tot 1786 strekken ten bewyze van den prys, dien het publiek 'er in gesteld heeftGa naar voetnoot(*). Op het streng onderzoek naar de vaste gronden, waarop wy het Christendom, in 't algemeen beschouwd, aanneemen, liet hy de naauwkeurigste naspooringen naar dat gene, dat men voor echte Leer en Voorschrift van het Christendom behoort te houden, volgen. Zyne Moraal kwam al vroeg, zoodra hy daarover voorleezingen hou- | |
[pagina 189]
| |
den moest, en zyne Christelyke Religionstheorie voor het gemeene leeven, of Proeve van eene Praktische Dogmatiek, het eerste boek in dien trant, in 1779 te voorschynGa naar voetnoot(*). Daarin legde hy zyne overtuigingen, met de gronden, waarop zy gevestigd waren, over alle onderscheidene leerpunten, met vrymoedigheid, duidelyk open. Hy bleef altyd getrouw aan den geest en de grondleer der Protestanten, maar was desniettemin een warm voorstander van vry onderzoek, en eigen nadenken over alle aangenomene leerbegrippen. 's Mans byzondere, en niet zelden van 't gemeene gevoelen vry wat afwykende, denkwyze, zoo in het leerstellige, als in de uitlegging der H. Schrift, moest noodwendig in dien tyd veel meer opziens baaren, dan nu, nadat de Theologische Litteratuur sedert 20 en 30 jaaren zoo groote vorderingen gemaakt heeftGa naar voetnoot(†). Diezelfde liberale begrippen over God en Godsdienst, over den geest van het Christendom, en deszelfs weldaadige bedoelingen voor het gantsche menschdom, die men hedendaagsch in de meeste schriften van de voornaamste [Duitsche] Godgeleerden aantreft, karacteriseeren de schriften van less, vooral de laatst uitgegeevene, en daarvoor kwam hy niet alleen in vertrouwde gesprekken, maar ook in zyne openbaare amptsverrichtingen, uit, by alle gelegenheden. Zyn geleerdste en gewichtigste Werk is 1784 in 't licht verschenen, naamelyk ueber die Religion, ihre geschichte, wahl und bestatigung. Het bevat een schat van diepe onderzoekingen en nieuwe navorschingen, waardoor het nog lang onontbeerlyk zal blyven, vooral voor zulke Leeraars, die onder meer beschaafde en geoefende Christenen zich bevinden. Ook is de styl en keuze van onderwerpen by uitneemendheid geschikt, om tot een naarstig onderzoek van het Christendom aan te zetten, en het hart met warmte voor Godsdienst en Deugd, die hy voor woorden van dezelfde beteekenis houdt, te vervullen. Niemand zal dit boek uit de hand leggen, zonder den diepdenkenden Schryver voor het gewin voor waare Godsdienstigheid te danken, die door zynen arbeid voor die classe van menschen moogelyk geworden is, by welke veele andere schriften nadeelige indruksels achtergelaaten | |
[pagina 190]
| |
hebben. Zelfs geleerde mannen, die aan sommige navorschingen liever een' anderen loop zouden gegeeven hebben, maar wien de instandhouding van het waare Christendom, als eene der eerste aangelegenheden voor het menschdom, ter harte gaat, zullen nimmer, zonder erkentenis van 's mans groote verdiensten, aan dit Werk denken, en zich verheugen, dat dit uitmuntend Werk in Duitschland zoo veel byval gevonden, en zoo veel goeds gesticht heeftGa naar voetnoot(*). Als Prediker had less ook veel, dat hem alleen eigen geweest is. Hy maakte reeds 1765 zyne theorie van de beste wyze van prediken bekend, in eene Verhandeling over eenige gebreken in het prediken. Hy maakte eene vergelyking tusschen de welspreekendheid van Demosthenes en Cicero, en die, welke een Christenleeraar behoort eigen te zyn, waarvan het resultaat hierop neerkomt: de Christen-redenaar moet meer, dan zy deeden, op eene grondige en overtuigende onderrichting van het verstand toeleggen, en deswegens spaarzaamer zyn in het gebruik van rhetorische sieraaden, maar evenwel ook Demosthenes de groote kunst zien af te leeren, om zinnelyk en tot de hartstochten te spreeken, om de toehoorders zoo wel te roeren, als te leeren, en alzoo zyne voorstellingen in werking te doen brengen. Deze grondstelling bragt te wege, dat hy zich altyd bevlytigde, om op de eenvoudigste wyze, die hy meende dat den meesten indruk moest maaken, en met eene gedrongen kortheid, zyne gedachten uit te drukken. Hy behaagde daardoor juist altyd niet aan de Recensenten, maar voldeed zich zelven daardoor allermeest. Elk kon merken, dat hy uit zyn hart sprak. Men moest wel geroerd worden, op het hooren van een man, die altyd met het diepst gevoel van die dingen vervuld was, waarover hy zyne toehoorders onderhield, en dagelyks door het zwaarste lyden beproefd werd, en ook altyd zulke onderwerpen uitkoos, die hy voor hun de belangrykste oordeelde, en nooit anders dan meesterlyk behandelde. Zoodanig was less als Academieprediker. Zyne wankelende gezondheid liet hem maar zelden toe op te treeden, maar dan | |
[pagina 191]
| |
wist hy het geheele doorgaans volle auditorium, samengesteld uit de grootste mannen, die dagelyks met de beoefening van kunsten en weetenschappen zich onledig hielden, uit zyne kweekelingen, die hem met yver nastreefden, en uit eene menigte burgers van allerlei standen, tot de edelste aandachtigheid te stemmen, en op de treffendste wyze te roeren. Zyne geheele houding strekte ten bewyze van de hartelyke deelneeming van den spreeker, in alles, wat hy voordroeg. Zyne oogen spraken; en voor 't overige was de geheele wyze van uitvoering ongekunsteld, en des te meer inneemend, omdat ze de leevendige uitdrukking was van de taal des harte. Verbaazend was veelal de indruk van 's mans Leerredenen. De Academische jeugd hoorde hem niet alleen gaarne, maar toonde metterdaad vrucht te trekken uit zyn openbaar onderwys, tot inteugeling en bevordering van goede zeden. Men kon het onder allen, die hem van tyd tot tyd hoorden, min of meer bemerken, dat zy 'er eene gewenschte uitwerking van ondervonden. Men bewonderde hem zoo zeer niet, maar was door zyne redenen te diep getroffen, dan dat men het gehoorde zoo ligt weder kon vergeeten, en kon niet nalaaten, om 'er zich in den volgenden leevenswandel van te bedienen. Hoedanigen indruk veele zyner voorstellingen, b.v. over de beschaaving des verstands, over Gods alomtegenwoordigheid, over de kuischheid, over het herstellen of vergoeden van ontvreemd goed, op zyne toehoorders maakten, zal meenig een uit den grooten kring, waarin hy gewoonlyk sprak, zich nog wel erinneren. Van hoeveel belang was deze veel beteekenende werking op jeugdige harten aan een Academie, die van zoo veelen van wyd en zyd bezocht werd. By het leezen verliezen deze Leerredenen, gelyk men moest verwachten; maar vrienden van Godsdienst, en inzonderheid geoefende Leeraars, zullen ze niet kunnen leezen, zonder te gevoelen, dat ze met het volste recht nevens die van de uitmuntendste Kerkredenaars verdienen geplaatst te worden. Toen less, als Hofprediker, naar Hanover vertrok, had hy, sedert verscheidene jaaren, maar zeldzaam gepredikt. Zyn zwakke borst liet hem ook aldaar niet dikwyls toe, op den kansel te verschynen. Hy deed evenwel, ook in dezen nieuwen kring, al wat hy konde. Hier was hy dezelfde, als voorheen in Gottingen, dezelfde regtschapene man, die voor waarheid en recht, voor Gods- | |
[pagina 192]
| |
dienst en Christendom, met vrymoedigheid en bescheiheid, openlyk uitkwam, waardoor hy ook, zoo lang het hem vergund werd dezen post te bekleeden, veel goeds gesticht en veele harten op nieuw aan zich verbonden heeft. Maar weinige jaaren heeft hy in dezen werkkring moogen arbeiden; dan verscheidene omstandigheden liepen samen, om hem daarin meer en meer hoogachting te doen verwerven. Te Gottingen had hy nu 't gewoone lot der Hoogleeraaren, die 'er lang geweest zyn, een leeg auditorium, te wachten; en dat te meer, uit hoofde van den keer, dien de Theologische studie aldaar allengs begon te neemen. Dit moest een man van die werkzaamheid en leevendige zielsgesteldheid, als less, zeer aandoen; daarby kwam de wankelende staat van zyne gezondheid, die zyne gevoeligheid vermeerderde, en hem ook tot zwaar werken buiten staat stelde. Deze samenloop van omstandigheden deed hem wel eens verlangen, om in eenen of anderen post op 't land geplaatst te worden. Ter goeder uur liet hem de Koning, by uitstek voldaan over 's mans uitmuntende diensten, aan de Universiteit van Gottingen, ook in het onderwys van drie Koninglyke Prinssen, betoond, naar Hanover roepen, daar hy ook als Consistoriaalraad moest optreeden. Hy had zich, zonder opzetlyke voorbereiding, alleen door eigen nadenken, bekwaam gemaakt tot de nieuwe werkzaamheden, aan dezen zwaarwigtigen post verbondenGa naar voetnoot(*). Hy nam denzelven met dankbaarheid aan, maar verklaarde uitdrukkelyk, zich op zyne jaaren, en in zynen zwakken toestand, geenzins in staat te vinden, om 'er met dat vuur, en met die onvermoeide werkzaamheid, als aan zyn voormaaligen Leerling, Amptgenoot en Vriend, köppe, eigen was, in te arbeiden. De waardige man scheen alleen in Hanover gekomen te zyn, om daar, door slag op slag, beproefd te worden. Hy verloor hier eerst, en wel toen hy 'er naauwlyks gezeten was, zyne dierbaare Echtgenoote, en niet lang daarna ook zynen eenigen zeer geliefden Zoon; terwyl hy | |
[pagina 193]
| |
zelf aan nieuwe, geduurig met veel pyn en smert hervatte, aanvallen eener benaauwende borstkwaal veel had te lyden. Onder dit alles vond hy in het geloof aan God, aan het Christendom en aan de onsterfelykheid, genoegzaame sterkte. Hy arbeidde rusteloos, met buitengemeene naauwgezetheid, en volhardde daarin, tot elks verbaazing, ten einde toe. Na den dood van schlegel werd zyn werkkring nog verder uitgebreid, door de toevoeging van den post van Generaal Superintendent van Calenberg, en eersten Geestelyken Consistoriaalraad. Hiertoe was veel kennis van menschen en plaatzen, allen aan hem dusverre geheel vreemd, noodig; die hy zich evenwel in korten tyd zoo wel wist eigen te maaken, dat hy aan alle vereischten van zynen by uitneemendheid werkzaamen post op de roemwaardigste wyze beantwoordde. 's Morgens ten vier uuren begon doorgaans het dagwerk, dat, met weinig tusschenpozen, tot niet lang voor middernacht, in de regelmaatigste orde, voortgezet werd. Alles, wat maar eenige betrekking had op de menigvuldige aangelegenheden van dezen post, werd met de grootste opmerkzaamheid gadegeslagen, en met onvermoeiden yver in 't werk gesteld, veele nieuwe inrichtingen, ten gemeenen nutte, met gelukkig gevolg, tot stand gebragt, en, wyd en zyd, voor Kerken en Schoolen veel goeds gesticht, waardoor de gedachtenis van less nog lang in zegening zal blyven. Dit alles bewerkte een man, die, van zyn troost en stut by het klimmen der jaaren beroofd, onder veel kommer, en met de smertelykste gewaarwording van steeds toeneemende lichaamszwakheid, daarheenen leefde, onder menschen, waarvan maar weinigen hem kenden, veelen ook miskenden, ofschoon hy ahen als Menschenvriend en Christen beminde. Zoo scheen hem de altoos wyze Voorzienigheid te leiden, om hem des te sterker de kracht en gezegende vrucht van den Godsdienst, waarmede zyne geheele ziel vervuld was, te laaten ondervinden. In den huisselyken stand bleef hy zich zelven altyd gelyk. Onder alle aanlokselen, zoo wel te Gottingen, als in de Hoofd en Hofstad, hield hy zich aan eene eenvoudige, regt patriarchaale, leevenswys. Hy stoorde anderen niet gaarne in onschuldige vreugde, maar zocht die veeleer, daar het pas gaf, te bevorderen. Lichaamszwakheden maakten hem somtyds droefgeestig, maar an- | |
[pagina 194]
| |
ders kon hy de verkeering, ook wel door fyne scherts, veraangenaamen. Voor zyne kinderen was hy de tederste en zorgvuldigste vader, die geen grooter genoegen kende, dan hy 's avonds laat schepte, wanneer hy zich opzetlyk met hun bezig hield, en die altyd dezen grondregel volgde, dat geene burgerlyke betrekkingen of amptsverrichtingen in dezen plicht van ieder mensch en vader de minste stoornis moogen geeven. Als vriend heeft hy zyne edele grondbeginselen altyd aan den dag gelegd. Moogelyk schonk hy wel eens, uit goedhartigheid, te rasch zyn vertrouwen aan menschen, die het niet verdienden. Maar hy hield zich ook niet aan verbintenissen, die hy bemerkte, dat niet van weerskanten op overeenstemming in deugdzaame gevoelens rustten. Daar deze werd gevonden, was zyne getrouwheid onbuigzaam, en werd de warme deelneeming in alle lotwisselingen van welmeenende vrienden steeds openbaar gemaakt door de stiptste vervulling van onderlinge liefdeplichten. Gemeenzaamheid in den omgang met zyne minderen was ook aan less byzonder eigen. Voor armen en noodlydenden was zyn hart altyd open, zonder dat men de hand kende, die hunne traanen opdroogde, en hun leed verzachtte. Niet minder gevoelig was hy over de geringste diensten, die anderen hem bewezen, altyd gereed om verongelykingen te vergeeven, en eene ruime vergoeding te bezorgen aan allen, die hy, of in schyn, of ook werkelyk, had beleedigd. Elke byzonderheid zou door daadzaaken kunnen bevestigd worden; maar dan moest men nog leevende persoonen noemen, dat alleronvoegelykst zyn zou, in eene Lofrede op een man, die zoo veel bescheidenheid in acht nam omtrent alle menschen, en niemand in verlegenheid wilde gebragt hebben. Overgedrevene vereering heeft in de opgehangen beeltenis niets opgesierd. Zonder traanen van de innigste dankbaarheid en vriendschap kon zy niet ontworpen worden. 's Mans gedachtenis zal by duizenden in zegening blyven. |
|