Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De nadere opmerking op Lukas II:7. beantwoordGa naar voetnoot(*).Aan de Schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
Medeburgers!
In het jongstleeden jaar hebt gy niet geweigerd in uw geächt Mengelwerk, en wel in No. 13, eene plaats te vergunnen aan eene Verklaaringe over luc. II. vers 7, vryelyk van my overgenomen uit het bekende Engelsche Werk van den vermaarden z. pearce, en, schoon op een anderen leest geschoeid, geheel rustende op de van hem aangevoerde gronden. Het gewoone gevoelen wegens des Heilands geboorte in eene stalling der herberge, en van zyne eerste legging in eene beestenkribbe, wierd daarby tegengegaan, en niet zonder taalkundige redenen beweerd, dat ‘Jesus zyn eerste daglicht aanschouwde in het gastvertrek van een Vriendenhuis te Bethlehem, en wel aldaar door Maria, zyne Moeder, by gebreke van een bed, gelegd wierd in eene der Oostersche kribben, die, op de wyze van een Zeemans hangmat, in eenen hoek dier kamer was vastgemaakt.’ De gegeeven Uitlegging, welke, als blykbaar is, vry verre van het oude, en algemeen aangenomen, denkbeeld afwykt, komt kortelyk hierop neder; en het verwondert my des niet in deezen by iemand onzer Landgenooten eenige tegenspraak te ontmoeten, zo als my zeer onlangs gebleeken is uit No. 15 van uw Mengelwerk, waarin een | |
[pagina 170]
| |
uwer geëerde Correspondenten zyne Aanmerkingen op voorzegde Stukje heeft medegedeeld. By mynen diepen eerbied voor de H. Schrift, by myne innige overtuiging, dat men in het voorstellen van oordeelkundige verbeteringen, of gissingen, en uitleggingen des Bybels, niet stout en ligtvaardig zyn mag, doet het my leed by den Man in verdenking gekomen te zyn, als of de zaak van my met geene genoegzaame koelbloedigheid overwogen ware. Ik hoop, hy zal my daar van verontschuldigen; te meer, om dat ik, na het leezen zyner Tegenbedenkingen, op nieuw het stuk doorgedacht hebbende, in myne gevoelens, ten aanzien der gegrondheid van pearce's Verklaaring, ben bevestigd geworden. Daar altoos de Waarheid by een bescheiden onderzoek winnen zal, meen ik de vruchten myner nadere toetze aan Ul. te moeten toezenden, ten einde zy aan uwe geächte Leezers niet onbekend mogen blyven. Laat ik, om uwen Correspondent te gemoet te komen in zyne Aanmerkingen op mynen styl, toegeeven, dat myne achting voor den gevestigden Letterroem van pearce; myne ingenomenheid met zyne althans vernuftige Verklaaring, my eenen meer stelligen toon deed aanneemen, dan zyne Zedigheid aan mynen Voorganger veroorlofde: zo was dit ten ergsten het gevolg eener dwaaling, welke ik dan rondelyk belyden zal, wanneer het blykt, dat de begeerte, om op naam van een ander iets nieuws voor den dag te brengen, en geenzins het aanbelang der zaak zelve, myn dryfveer in deezen geweest is. Laat ik wederom erkennen, dat 'er in die uitdrukking, waar over uw Correspondent gevallen is, eenige onnaauwkeurigheid gevonden wordt, zo men lucas in den gewoonen zin, en gelyk hy, verstaat; ofschoon het bykans verstooten, en heenzenden, mag genoemd worden, wanneer Bloedverwanten, of Vrienden, van beiderleie Sexe, de wetten van herbergzaamheid, zo geheiligd in het Oosten, derwyze schenden, dat zy eene Vrouwe, in de omstandigheden, waarin Maria was, meedoogenloos noodzaaken de wyk te moeten neemen naar een ander verblyf, dat voor haaren toestand geheel ongeschikt, en welligt gevaarlyk was. Ik zal my hierover niet zoeken te rechtvaardigen; uw Correspondent zelve schynt weinig waarde te hechten aan deeze zyne eerste Aanmerking: en het is onbetwistbaar, dat de Text niet spreeke van dusdanigen | |
[pagina 171]
| |
meerderen, of minderen, dwang: trouwens hoe konde hy ook, indien onze Verklaaring steek houdt, en Maria het gastvertrek niet verlaaten heeft. Doch het lust my niet te woordenziften, maar tot zaaken te komen. Van den Man, die volmondig erkent, dat lucas alhier van geene herberg gewaagd heeft, en wien het waarschynlyk voorkomt, dat de kribbe, waarin het kind Jesus gelegd wierd, eene zoort van hangmat geweest zy, dacht het my eenigzins vreemd, dat hy het oud vooroordeel, nopens de geboorte en eerste legging van den Heiland in eenen beestenstal, niet konde vaarwel zeggen. Te weeten zo moeielyk is het, ook voor den Denker, zich van gevoelens te ontdoen, waarvoor men van kindsbeen af zekeren heiligen eerbied opvattede; zo waarachtig is de bekende Latynsche spreuk: Quo semel est inbuta recens servabit odorem Testa diu. Pearce daarentegen, wiens woorden ik thans goedvinde hiernevensGa naar voetnoot(*) aan te haalen, was van meeninge, dat men uit de averechtsche vertaaling van ϰαταλυμα en φάτνη, en uit de zamenvoeging van beide de woorden herberg en kribbe, te haastiglyk beslooten had, ‘dat de plaats, waar Maria verloste, eene stallinge was.’ Vergunt my te herhaalen, dat ik als nog geheel niet in den Text dat woord ontmoete, het geen van Joannes H.X. ter aanduiding van eenen beestenstal gebezigd is; waarom ik tot hier toe met mynen Voorganger van oordeel blyve, dat de gewoone Uitlegging op louter misverstand en eene averechtsche onderstellinge rust. Maar, uw Correspondent, deeze myne aanmerking daar laatende, bouwt op andere gronden. Volgens hem, staat 'er in den Text: ‘Zy legde Hem neder in de Kribbe, om dat 'er voor hunlieden geene plaatze was in het gastvertrek; en hy acht dat men aan de duidelyke woorden in dit geschiedverhaal geweld zou aandoen, wanneer men daar uit opmaakt, dat de Kribbe in het gastvertrek was opgeslaa- | |
[pagina 172]
| |
gen, - dewyl 'er, zyns oordeels, dan by den Euangelist moest geschreeven staan, “om dat voor Hem (voor het kind, om neder te leggen) geene andere plaatze was ἐν τῳ ϰαταλύματι.”’ Van te weinig aanbelang is het op nieuw te redentwi ten over het uitmonsteren van het voorzetzel τῃ de uit den Text, waarin onze Tegenschryver nochthans veel nadruks vindt. Ik vergenoege my over het gezach dier leezinge myne gevoelens nader open te leggen in onderstaande nootGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 173]
| |
Doch laat het hier mede zyn als het wil: de Man, die aan de duidelyke woorden van den Euangelist zo veel geweld heeft aangedaan, als, naar het oordeel van uwen Correspondent, noodig was om 'er de van hem betwiste Verklaaring uit te haalen, is geen ander, dan pearce, genoeg bekend in de Taalkundige wereld om eenig gezach aan zyne Uitlegginge by te zetten. In zyn Commentary over de aangehaalde zinsneede van lucas, lees ik met zo veel woorden. ‘Liever, om dat zy geene plaatze voor Hem hadden in het gastvertrek, naamelyk om Hem in een bed te leggen.’ En aldaar in noot E., waartoe hy ons verwyst, merkt hy wederom aan. ‘Daar (in zekere kamer van een huis, en niet in een stal) maakte zy, by gebreke van een bed in dat gastvertrek, om 'er haar Zoon Jesus in te leggen, gebruik van ééne der Oostersche kribben, - vastgemaakt aan een zeker gedeelte der kamer waarin zy was, en zy, geene andere plaatze voor hem hebbende, leide hem daar in neder.’ Men noeme het dus geene vermetelheid, dat ik, zonder myne bekwaamheid met die van pearce in vergelyk te brengen, eene pleit aanvange tot handhaaving van zyne gevoelens. Wanneer men het oog slaat op het voorgaande zesde vers van den Euangelist, meenen wy daaruit te moeten opmaaken, dat Maria en Joseph voor het minst weinige dagen te Bethlehem waren, aleer de Heiland gebooren wierd. Geduurende dien onbepaalden tusschentyd zullen zy hun verblyf, wederom volgens den zamenhang van lucas verhaal, gehad hebben έν τῷ ϰαταλύματι, dat uw Correspondent toestaat over te zetten, in het gastvertrek van eenen hunner herbergzaame Vrienden, of Bloedverwanten. De toeloop aldaar, ter zaake van de Beschryving, maakt het allezins vermoedelyk, dat hun geene gevoeglyke legerstede des nachts kon worden ingeruimd. Hier aan toch is by buitengewoone omstandigheden altoos het eerst gebrek. Maar, terwyl zy daar waren, en Maria en Joseph voor zich (op hoedanige wyze ook) plaatze vonden in het gastvertrek, beviel de Moeder des Heeren. Zonder uitdrukkelyke melding van den Heiligen Schryver mag men dus geenzins vermoeden, dat of na de verlossing, of in den baarensnood, aan haar, en haaren ondertrouwden Man, mindere bescheidenheid, of herbergzaamheid, zoude betoond zyn. De reden gebiedt het te- | |
[pagina 174]
| |
gendeel te onderstellen, en vordert daarom, dat men uit lucas stilzwygen, of eene ten hoogsten twyfelachtige uitdrukking, met geene verhaasting besluite tot eene harde en onmeedoogende behandeling van de Moeder en het Kind. - Maar de Euangelist verhaalende, ‘dat Jesus in eene, of de, kribbe gelegd wierd,’ voegt 'er, enkel om reden te geeven van die byzonderheid, by, ‘om dat 'er voor hunlieden geene plaatze was in het gastvertrek.’ Woorden, waarover men struikelt, doch die onzes inziens in deezen zamenhang geene andere toepassing hebben konnen dan tot het kind, en zyne legplaatze. Letterlyk mogt lucas het meervoudige ἀυτõις (hunlieden) in stede van het enkelvoudige ἀυτῳ (hem) bezigen, dewyl de eerstgeboorene noodzaakelyk, en geheellyk, van hunlieder ouderlyke verzorging afhing; en zy zelven, volgens reeds gemaakte onderstelling, geen bed, of legplaatze, in het gastvertrek hadden konnen erlangen; iets dat hy volgens de gewoonte der H. Schryvers hier als in het voorbygaan door het meervoudige ἀυτõις aanduidt. Wy staan wel toe, dat τόλος, in het algemeen, en zonder eenige bepaaling, plaatze, of ruimte, in het Grieksch betekent; dit verdient ook naauwelyks opmerking. Maar wie is zo onkundig, vraagen wy op onze beurt, in de Oude en Hedendaagsche taalen? zo onbeleezen in Werken, welke, als die van het Nieuwe en Oude Verbond, met geene Wysgeerige naauwgezetheid geschreeven zyn, dat hy niet opgemerkt heeft, dat diergelyke onbepaalde naamwoorden dikwerf uit den zamenhang eenen bepaalderen zin aanneemen? Of komt dat zelfde τόλος, waarover wy handelen, niet duidelyk, zo by lucas, als by de Euangelisten mattheus en marcus, voor, in eene veel engere meening, voor zitplaatze, legplaatze van een lyk, en zelfs voor de scheede van een ZwaardGa naar voetnoot(*)? en zoude men dus aan onzen Text wel eenig geweld aandoen, indien men, daar het woord φατνη was voorgegaan, de betwiste zinsneede in deezer voegen overbragt, ‘om dat 'er voor hunlieden geene legplaatze was in het gastvertrek?’ Wat my aangaat, ik kan hiertegen geene reden my voorstellen, dan deeze, dat men het oud gevoelen, en vooroordeel, omtrent den beestenstal, met hand en tand mogt willen vasthouden. | |
[pagina 175]
| |
Daar in eindelyk vindt uw Correspondent geene, althans mindere, aanstootelykheid, door de bedenking, ‘dat 'er zo veel gronds is om vast te stellen, dat des Heeren geboorte niet in den winter, maar aanmerkelyk vroeger, dan de viering by ons invalt, geschiedde, en tevens door de gedachte, dat het luchtgestel in Palaestina zachter of gunstiger is, dan het onze zyn zoude voor het verblyf eener Moeder met haar eerstgebooren kind in eene opene stallinge.’ Gaarne belyde ik omtrent dit eene en andere met mynen geëerden Tegenschryver in één gevoelen te staan, hoezeer ik daarom het gevolg, van hem uit deeze bedenkingen getrokken, niet kan toestemmen, of de aanstootelykheid en ongeschiktheid van Maria's verblyf in eenen beestenstal by my daardoor is weggenomen. Uit dien hoofde, ‘dat de Herders in het veld de nachtwacht hielden over hunne kudde,’ zal niemand toch durven opmaaken, dat het oorbaar was voor eene Kraamvrouw zich desgelyks met haar kind onder den blooten hemel te moeten onthouden in eene onoverdekte staliinge. Want, schoon in Oostelyker Landen de dagen warmer zyn dan by ons, is het niet te loogchenen dat de koude der nachten aldaar zeer aanmerkelyk is, en zo wel als de vallende daauw, en onguurheid van het weder, voor Moeder en Zuigeling gevaarlyk worden konde. De wreedheid der Nabestaanden, waarover ik my uitliet, wordt daarom, myns inziens, door de gemaakte tegenbedenkingen niet weggenomen, en maar weinig verminderd; ten zy het te bewyzen is, dat Jesus in het harte van den Zomer, of by een bestendig en zacht luchtgestel, gebooren wierd. Immers ook omtrent Paasschen leezen wy, dat Petrus zich met de Bedienden des Hoogenpriesters in den vroegen morgen warmde by het vuurGa naar voetnoot(*), en waarom zou men derhalven niet insgelyks als zeker stellen mogen, dat de nachtkoude in den Herfst doorgaans niet minder geweest zy in de bergachtige oorden van Bethlehem? Doch laat ik my hiermede niet ophouden; want toch geenerleie gis- | |
[pagina 176]
| |
singe omtrent het mogelyke en vermoedelyke, maar alleen de zin van lucas Geschiedverhaal moet beslissen, nopens de geboorte en eerste legplaatze van Christus. Daar ik nu, tot opheldering der betwiste woorden, of ook ter myner verdeediging, niets meer heb by te voegen, zal ik eindigen, en de zaak in geschil aan het onzydig oordeel uwer Leezeren ter beslissinge overlaaten. - Voorts ben en blyve ik, met hoogachting,
Uw Toegenegen Correspondent,
E.D.L. |
|