| |
Voorstel tot het oprichten eener academie om te leeren liegen.
(Naar het Engelsch.)
Menigmaal heb ik my verwonderd, dat, onder alle Inrigtingen voor eene beschaafde Opvoeding geschikt, 'er tot nog geene Academie heeft stand gegreepen, waar in men met voordagt leerde, hoe van de Waarheid af te wyken, en dit te doen op de bevalligste en beste wyze.
Zeker, zodanig eene Inrigting zou hoogst nuttig weezen tot voorkoming van zo veele lompe en handtastlyke Leugens, die de bronnen zyn van veelvuldige geschillen en oneenigheden; en die, daar zy voor de ontdekking dermaate bloot leggen, alle de heilzaame gevolgen derven, welke eigenaartig moeten voortvloeijen uit keurige en welbelegde verzekeringen van deezen aart. In de daad, ik kan my naauwlyks een denk- | |
| |
beeld vormen van eene Instelling, die algemeener nut zou baaren, of een grooter aantal gevallen behelzen van de uiterste aangelegenheid; of meer overeenkomen met de dringende behoeften en noodwendigheden van een groot aantal Persoonen, van hoogen en laagen rang, van Ryken en Armen, van Vaders en Kinderen, van Mannen en Vrouwen, Heeren en Dienstboden. Met één woord, zodanig eene Academie zou van groot nut en aangelegenheid weezen voor een onnoemlyk getal van alle Volken die op den aardbodem woonen; bovenal van de zodanigen, die in eene beschaafde Maatschappy hunne dagen doorbrengen; want ik kan niet bevroeden, dat het leeven der Wilden eene byzondere afwyking van de waarheid zeer vordert; van hier is het tegenovergestelde by hun, of geheel niet in gebruik, of zy doen het op eene zo ruwe wyze, dat de Leugen onmiddelyk voor de ontdekking bloot ligt.
Dan ik moet meer byzonder de voordeelen bloot leggen, welke eene Academie om te leeren Liegen zou aanbrengen, - In de eerste plaatze, moet een ieder ondervonden hebben, hoe bezwaarlyk de eerste Leugen valt, hoe hortend en stamelend dezelve van de lippen komt, dikwyls ook van een blos vergezeld, en zulk eene schroomvalligheid als onvermydelyk agterdenken baart, zo dezelve geene volkomene ontdekking medebrengt. Dit nu is, met de daad, aanstootlyk; want een Leugen, op die wyze in de wereld gebragt, is geen Leugen in 't geheel; dewyl dezelve niet beantwoordt aan het oogmerk. Niemand wordt 'er door bedroogen, en brengt het geene van de uitwerkzels te wege, welke hy, die 'er zich van bedient, zich voorstelde.
En waarom is het, dat de Menschen, en inzonderheid jonge Lieden, op deeze wyze faalen? - Ik zal het u zeggen. - Het is om dat zommige Wyshoofden verondersteld hebben dat het Liegen natuurlyk is, en men gevolglyk daar in geen onderwys behoeft. Men zou met even veel reden mogen stellen, dat leezen, schryven, of koussen breijen, natuurlyk is. Iemand moge leeren schryven zonder leermeester, iemand moge zonder onderrigting koussen vervaardigen. Maar wie zou dezelve draagen? Zouden zy, op het eerste gezigt, den broddelaar niet ontdekken? - Ik geloof niet dat Liegen natuurlyk is, behalven in eenige omstandigheden. Ik meen waargenomen te hebben, dat het Liegen by eenigen erflyk is, en wil toestaan dat het gereedlyk van Vader op Zoon overgaat; desgelyks is het ook met de Jicht gesteld, en nogthans zal niemand dwaas genoeg weezen, om te beweeren, dat de Jicht natuurlyk is. De Jicht kan hier ook, in een ander opzigt, ten voorbeelde strekken; want, schoon een Vader die aan den Zoon overzette, zal deeze nogthans, indien hy dit Kind vervolgens geene lessen geeft in het drinken, en het genot dier tafelweelde, waar door de Jicht tot volkomenheid
| |
| |
geraakt, 'er slegts kleine aanvallen van gevoelen. Aan eenige Lieden schynt de Muzyk, het Tekenen, en de Wiskunde, natuurlyk eigen; indien men nogthans hun allen onderwys ontzegt, zal hun vernuft van die soort zyn, dat het ongezien verdwynt.
Liegen is, derhalven, niet natuurlyk, of, indien het eenigermaate den naam van natuurlyk moge draagen, kan het niet bestaan, of tot eenige volkomenheid opklimmen, zonder Onderwys; en dit Onderwys zou gegeeven worden op de Academie, welker Oprigting ik ten oogmerk heb aan te pryzen.
Hoe jonger een Kweekeling is op die Academie, hoe meer vorderings hy zal maaken. Dit is niet meer dan men van alle soort van Onderwys te wagten hebbe. Maar de Lessen en Voorschriften, daar te geeven, zouden ingerigt kunnen worden naar allerlei ouderdom. Ook veronderstel ik, dat het zo wel mogelyk zou weezen volwassene Lieden het Liegen als het dansen te leeren, in welke laatstgemelde kunst wy hoogberoemde Leerschoolen hebben. In de daad, ik kan gereed tot de gedagten komen, dat Persoonen, eenigzins in jaaren gevorderd, het grootste aantal der Kweekelingen op myne bedoelde Academie zouden uitmaaken; want Kinderen behoeven zeer zelden die kunst zo zeer, als die zich reeds op de loopbaane des bezigen leevens begeeven hebben.
Dit brengt my, om, in de tweede plaatze, op te merken de oneindige verscheidenheid van Persoonen, die het Liegen meenen noodig te hebben om genoeglyk en met voordeel te leeven. Ik zal hier, in den voorsten rang, aanvoeren een Volksklasse, welke zeer talryk is, en Menschen van allerlei rangen en beroepen insluit. Ik meen de Staatkundigen. Van deezen talryken hoop kunnen weinigen, zeer weinigen, bestaan, zonder liegen - en wel liegen op de vernuftigste en op de waarheid meest gelykende wyze. Ten betooge hier van heb ik my alleen te beroepen op de Staatkundige Papieren en Nieuwstydingen van den dag, geschreeven door lieden van tegen elkander overgestelde Partyen, en behoef alleen te vraagen wat het geval zou weezen met de Bewyzen van wederzyden aangevoerd, indien zy grond moesten hebben in daadlyke en niet in ingebeelde bewysstukken.
Daalen wy van Dagschriften en Nieuwstydingen af tot Staatkundige Gesprekken, die, schoon zy zelden iets meer zyn dan de Echo van de evengemelde, wy zullen ontwaaren, dat ruime onbeweezene verzekering, vergrooting en bovenmaatige waardeering, volstrekt noodig hebben, om, te wederzyde, de zaak der verschillend denkenden staande te houden; 't geen op 't zelfde uitkomt, als de een tegen den ander te verbitteren, en meer en meer van elkander te verwyderen; 't geen, volgens myne veelvuldige ondervinding, het éénig ge- | |
| |
volg is van den yver en hitte in Staatkundige Gesprekken. - Ten aanziene van dit stuk, heeft Dr. jonathan swift, in zyne gedrukte Werken, een keurig Stukje naagelaaten, onder het Opschrift, de Kunst van Staatkundig Liegen.
Ik verschil, eenigermaate, van den geleerden Schryver, in zyne begrippen van het voortzetten der Leugenkunst. Ik ben voor eene Academie; hy is voor een Genootschap. Verkort zal ik 's Mans denkbeelden op dit stuk bybrengen: naardemaal, indien ze goedkeuring wegdraagen, de nuttigheid van eene vroegtydige Opvoeding in een Kweekschool niet wordt weggenomen. - Swift stelt voor, om de verscheidene kleinere gezelschappen van Leugenaars in eene Societeit of Genootschap te vereenigen; dat hetzelve bestaan zou uit de hoofden van verschillende Partyen; dat geen Leugen zou gelden en voor goede munt doorgaan, zonder deszelfs goedkeuring; dewyl die Leden de bevoegdste Regters waren over den tegenwoordigen stand der zaaken, en welk soort van Leugens dezelve meest vorderde. Hy wil, dat in zulk een Genootschap Menschen zullen weezen van allerlei beroepsbezigheden; dat de welvoegelykheid en bescheidenheid 'er, zo veel mogelyk, zou moeten in agt genomen worden; dat, behalven de bovengemelde Persoonen, dit Genootschap behoorde te bestaan uit de meeste hoop geevende Vernuften in en om de Stad; een groot aantal derzulken zal men dagelyks in de Koffyhuizen vinden; men moet 'er toelaaten Reizigers en Virtuosos van verscheidenerlei aart, en het niet laaten ontbreeken aan oude Krygslieden, en gryze Zeevaarenden. Aan dit Genootschap, deezerwyze ingerigt, moest de geheele beschikking der in omloop gebragte Leugens staan; in den buitenkring van dit vergaderd Genootschap moesten zich steeds Persoonen bevinden, begaafd met eene groote maate van Ligtgeloovigheid, een geslacht dat by ons wel op en voort wil; aan de Beurs zou men steeds een voorraad van de zodanigen aantreffen. Deeze lieden moeten de Leugenmunt, in het Genootschap geslaagen, in den omloop brengen, en aan den man helpen; want geen mensch liegt met meer bevalligheids, dan hy, die de Leugen, door hem gesprooken, voor waarheid houdt. Het zy voor het Genootschap
een vaste zetregel, om elken dag ten minsten één, en somtyds twee, Leugens te smeeden, enz. Dit is kortlyk het Plan van den Deken swift. Men zal weldoen met het te volgen; maar het kan, in de natuur der zaake, den voorrang niet hebben van de Academie door my bedoeld.
Naast de Staatkundigen, hebben wy eene andere zeer talryke hoop Volks, die de Waarheid niet aanmerkt als tot hun taak behoorende: ik meen Mededingers en Vyanden, van welk eene benaaming, beroep en rang, zy ook mogen weezen. Voor
| |
| |
hun zou eene Academie, waar men de meest ingang vindende en geloofwaardige Leugens bedagt en leerde, van meer aanbelangs weezen, dan voor eenig ander slag van lieden, (schoon 'er geen twyfel aan de nuttigheid voor allen valle,) naardemaal Mededingers en Vyanden altoos onder het vermoeden liggen van de Waarheid niet stipt aan te kleeven; en het is een vermoeden, 't welk zy tot zekerheid opvoeren, wanneer zy het waagen valschheden by te brengen, zonder geheel en al ingewyd te zyn in de kunst en de verborgenheid om Leugens te vormen. - Niemand oordeelt zich gehouden de waarheid te spreeken van zynen Vyand of van zynen Mededinger. Maar, eens ten vollen toegestaan, dat dit het geval is, wat einde kan hy bereiken met de waarheid te verlaaten, als hy in het Liegen geen geregeld onderwys genooten heeft. Iemand moet geen handel laaten vaaren, zonder dat hy het vooruitzigt hebbe om in een ander beroep te zullen slaagen; veel min moet iemand het zich onderwinden te liegen, wanneer zyne Leugens van zulk een slegt en lomp maakzel zyn, dat ze niemand kunnen bedriegen; wanneer ze zo vol gaten en holen zyn, dat de naakte waarheid 'er door heen kykt. En hoe kan dit worden voorgekomen dan door een geregeld onderwys?
Deeze klassen, naamlyk van Mededingers en Vyanden, behelzen een zo groot gedeelte menschen van allerlei beroep en handel, dat ik het noodloos keur dezelve te verdeelen in Kunstenaars, Schryvers, Koop-, Handwerkslieden, enz. De aanmerkingen, welke ik voor te draagen heb, betreffen hun allen in 't gemeen. En staa my daarom toe te vraagen, hoe het bykome, dat zy het Liegen zo onvoordeelig vinden, dat het zo dikwyls aan den dag komt, en dus dikwyls geen dienst ter wereld doet? Het ontstaat uit den boven aangeweezen misslag, dat de menschen vertrouwen op hun natuurlyk vernuft, zonder in aanmerking te neemen, dat het Liegen eene kunst is; ja het Liegen is eene kunst en eene verborgenheid, niet te verkrygen of te ontdekken, zonder veel onderrigts, zonder veel en diep denkens. Men kan het Liegen niet by de hund vatten, gelyk men deezen of geenen handel aanvaart, zonder zyne leerjaaren doorgestaan, of eenigen aanleg daartoe verkreegen te hebben. Liegen gelykt, in geen opzigt, na Waarheid. Waarheid is gemaklyk en natuurlyk, vordert geen voorbereiding of voorbedenking. Hier van kan een ieder zich overtuigen, die 'er slegts weinige dagen de proef van wil neemen. Een voordeel, en wel een zeer groot voordeel, 't welk de Waarheid boven de Leugen heeft, bestaat hier in, dat dezelve geen twintigste deel noodig heeft van het Geheugen, 't welk vereischt wordt in een welafgerigten Leugenaar. Naardemaal nu het Geheugen eene bekwaamheid is, welke voor veelerleie
| |
| |
toevallen blootstaat, en het niet meer in ons vermogen is 't zelve te bewaaren, dan zien, hooren en smaaken, hebben zommige voorstanders der Waarheid dit als een bewysreden, ten haaren voordeele, aangevoerd. Doch het is myne taak niet de Waarheid te verdedigen.
Ik heb dusverre eenige bewysredenen aangevoerd ten voordeele eener geregelde Academie om allerlei soort van Leugens te leeren. Ik heb de noodzaaklykheid daar van aangetoond voor eenige talryke klassen van menschen; en ik zou, zonder gevaar of vreeze, veele andere kunnen vermelden. Zommigen zullen mogelyk tegen die Instelling inbrengen, de uitgestrektheid daar van, en gevolglyk ook de kosten, welke daar op loopen. - Uitgestrekt zou het ongetwyfeld weezen; men zou in de Hoofdstad des Ryks alleen verscheide Academien noodig hebben, en elke Stad zou 'er ten minsten één behoeven. Maar, wat de kosten betreft, hebbe men in agt te neemen, dat deeze niet moeten berekend worden naar de kosten die op andere Academien loopen; en hier voor pleiten verscheide redenen. In de eerste plaats zou men geen zo langduurig onderwys als op andere Academien behoeven. Eenig onderwys hou ik, in gevolge van het voorheen gezegde, voor volstrekt noodig, om iemand in staat te stellen tot het Liegen met eenige bevalligheid; doch ik heb niet gezegd dat zulks te verkrygen een lang verloop van tyd vordert. Veele duizenden hebben het Liegen geleerd in een veel korter tyd, dan zy behoefden om Latyn te leeren, of eenige voorstellen van euclides op te lossen. - Ten anderen, zou men, indien Academien, opzettelyk ten dien einde ingericht, te hoog in de kosten liepen, dezelve kunnen aanmerken als een tak van de Opvoeding, doorgaans op de Schoolen en de Universiteiten gegeeven; en dit zou, by een ryper nadenken, met groot voordeel kunnen gedaan worden: de Kweekelingen zouden niet klaagen over dit bygevoegd onderwys; dewyl het hun zou in staat stellen om hunne andere Letteroefeningen met een des te gunstiger uitslag voort te zetten; met den tyd leerden zy hunne Ouders en Onderwyzers bedriegen; zo dat zy aangemerkt wierden als den loop hunner Studien volbragt te hebben, en in staat te zyn om in de wereld te voorschyn te treeden.
Het is by my niet volstrekt uitgemaakt, of 'er worden nu reeds op de Schoolen lessen in het Liegen gegeeven; want ik heb eenige Jongelingen gekend, die in deeze kunst zeer groote vorderingen gemaakt hadden; vorderingen, van welke ik geene andere reden kon geeven, en waar aan hunne voortgangen in andere vakken geenzins geëvenredigd waren. De bykomende kosten zouden, derhalven, gering weezen, en schoon zy meerder waren, zo denk ik, dat geen persoon,
| |
| |
die eenige waarde op Liegen stelt, 'er tegen zou grommen, om, wat het ook mogt kosten, een Meester in die kunst te worden. De goede uitslag moet geheel afhangen van de te werk gestelde kundigheid, en die kundigheid moet zeker gebragt worden tot een stelzel van onderwyzingen. De Menschen behooren niet te klaagen over de kosten van de Theorie, wanneer zy zo dikwyls in de gelegenheid zyn, om zichzelven te betaalen voor de Praktyk.
Wie eenigzins in aanmerking neemt, hoe algemeen het in gebruik is van de Waarheid af te wyken, zal my niet verwyten dat ik een plan voordraag van zo groot eene nuttigheid voor het Volk, als ik thans mogt bybrengen. Het moge aan zwaarigheden en tegenwerpingen onderhevig zyn; doch welk plan is des ontheven? Ik staa niet na de verdiensten van Uitvinder in het tegenwoordig geval. Ik zoek alleen de uitvindingen van anderen te verbeteren; en ik hoop dat ik de berisping zal ontgaan, toegevoegd aan de zodanigen, die 'er voor zyn om oude Stelzels om verre te smyten, om nieuwe en ongehoorde proeven te doen.
Men zal misschien inbrengen, dat Liegen, met alle de voordeelen van myne bedoelde Leugen-Academie, nog, in veele gevallen, bezwaarlyk en vol gevaars zal blyven; en dat eene tegenovergestelde handelwyze verreweg de veiligste is. De zodanigen, die zich laaten omzetten door een bewysreden als deeze, mogen alle voordeelen daar van trekken. Menschen, die met hun gemak te raade gaan, en op hun belang letten, dat is, die hun waar belang steeds in 't oog houden, zullen aan dusdanig een bewys iets hangen, en 'er zich door laaten wegsleepen; maar geheel anders is het geval met die klassen van Persoonen, van welken ik hier boven, gesprooken heb; zy bezitten te veel moeds en kloekberaadenheids, om zich van iets te laaten afschrikken, enkel om dat het zo gemaklyk niet is als iets anders. - Menschen, die hun leevensrust bedoelen, mogen zich nog aan de Waarheid blyven vasthouden; maar zy, die het gewoel beminnen, die voor geen stormen en onweeren vreezen, die op wonderlyke gevallen, en hairbreede kanssen, gesteld zyn, zullen zich gelukkig rekenen als zy eene Academie aangetroffen hebben, ingericht op het door my voorgestelde plan; zy laaten zich niet vervaaren, door 't geen schroomagtigen doet agteruit wyken.
|
|