| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Bedenkingen, over onze bezigheden in eenen toekomenden staat.
(Naar het Engelsch.)
Het bestendig verlangen, 't welk de Mensch bezit, om zyne kundigheden te vermeerderen, en de waarheid, dat veele duizenden sterven in het volkomen bezit hunner verstandsvermogens, welke zy geen tyd gehad hebben om in deeze wereld tot volmaaktheid te brengen, heeft men aangevoerd als een bewys voor de Onsterflykheid der Ziele; en dat 'er een Toekomende Staat moet volgen, waar in wy zullen voortvaaren met onze kennis te vermeerderen, zo dat dezelve allengs tot hooger volkomenheid opklimme. - Dit denkbeeld is, in den laatsten tyd, heerlyk opgehelderd door eenige Schryvers; en, myns oordeels, draagt het geene geringe blyken van waarschynlykheid.
Toegestaan, dat het waar zy, of hoogstwaarschynlyk, dan mogen wy 'er uit afleiden, dat wy een smaak behooren aan te kweeken voor het geen waarlyk in kundigheden hoog te schatten is, als eene voorbereiding voor dien verhevener Staat, waar in onze kennis tot volmaaktheid zal toeneemen; en dat wy behooren te vermyden, die geringe, beuzelagtige en onteerende, najaagingen, welke onbestaanbaar zyn met den pligt eens redelyken weezens in deeze wereld; en zeker vreemd zullen zyn van zyne bezigheid in eene andere. Geen mensch zou zeker wenschen te reizen door een Land, waar hy de spraak niet kende, voor de pligten en bezigheden van 't welk hy geheel onberekend was, of waar van hy een afkeer hadt.
Welk een denkbeeld wy ook mogen vormen van de bezigheden der Gezaligde Geesten, het valt zeker rede- | |
| |
lyk te besluiten, dat zy eenigzins verschillend zullen weezen van de meeste dier bemoeijingen, welke de aandagt en de driften der Stervelingen hier beneden bezig houden.
Eenigen tyd geleden op dit onderwerp gepeinsd hebbende, geraakte ik in een soort van Mymering, of Droom, in welken ik my verbeeldde overgevoerd te zyn in het Portaal van de verblyfplaats der eeuwig gezaligden.
Eene groote menigte volks vervoegde zich derwaards, en scheen enkel daar heen gelokt op het gerugt af: want, naa 'er in gekeeken, of 'er eenige minuuten in vertoefd te hebben, keerden verre de meesten te rugge, met zigtbaare kentekenen van spyt en teleurstelling op het gelaad. Verlegen, om te weeten, waarom zy te rugge keerden van eene plaats zo gelukkig en gezegend, waar toe de ingang zo gemaklyk scheen, en bykans geheel van hunne verkiezing af te hangen, wendde ik my ter raadvraaging tot een dier hoogere Weezens, aan welken het bleek toevertrouwd te zyn, om elken Sterveling de eigenlyke plaats zyner bestemminge aan te wyzen.
Dit Weezen verzekerde my, dat het geen ik zag zeer dikwyls gebeurde, en wel negenmaalen van de tien gevallen. ‘Deeze Lieden,’ dus voer hy voort, ‘misleiden zich zelven, of zyn door anderen misleid. Zy hebben gehoord, dat dit de plaats is des eeuwigduurenden Geluks; maar, wanneer zy naderen, en bevinden, dat die dingen, welke hun geluk in de beneden-Wereld uitmaakten, hier niet toegestaan zyn, of, 't geen zeker het geval is, hier niet gewenscht of verlangd, maar versmaad worden, keeren zy te rugge, om eene andere plaats te zoeken, waar zy mogen voortvaaren in hunne bekrompene najaagingen. Wend uw oog zydwaards, en beschouw die talryke menigte!’
Myn Gids wees my op eene groote menigte Persoonen van alle Natien en Tongen, die een verbaazend geraas maakte, en door de vermenging van taalen meestal onverstaanbaar.
‘Deezen,’ dus sprak myn Geleigeest, ‘zyn de zodanigen, die gy, in de beneden-Wereld, Ryken noemt. Menschen, die hun leeven besteed hebben in de verkryging van Geld, en wier neigingen wonder wel tot dat oogmerk gestemd zyn. Zy betragten de maatigheid uit beginzel van gierigheid, en daarom ziet gy
| |
| |
dat zy doorgaans eenen hoogen ouderdom beklimmen; zy zyn spaarzaam uit een beginzel om schatten opeen te hoopen, en sterven daarom veeltyds in het bezit van groote schatten. - Gy ziet dat zy zich van deeze Plaats verwyderen; dewyl zy vernomen hebben, dat Geld hier van geene waardy is; dat niemand het ontbreekt, en daarom ook niet verlangt. Wy hebben geene geschikte plaatzen, waar Geld, zonder eenigen last voor den bezitter, zou kunnen opeengestapeld worden; geen Banken, geen Fondsen, geen Intrestgelden, geen plaatzen, waar men de schatten van een cresus in een enkel uur kan winnen. Deeze Lieden nu, hun leeven doorgebragt hebbende zonder het denkbeeld van eenig ding dan Geld! Geld! Geld! hadden zich een begrip gevormd, dat de Gelukzaligheid deezer Verblyfplaatze ten eenemaal bestondt in een overvloed van Goud en Zilver; en dat de Gezaligde Geesten zich steeds bezig hielden met de beschouwing deezer kostbaare Metaalen. Gy bemerkt hunne teleurstelling; dan zy hebben die geheel aan zich zelven te wyten. De heilige berigten, deeze Verblyfplaats betreffende, geeven geene aanleiding tot zodanige verwagtingen, als zy zichzelven diets maakten: alles was het werk hunner eigene misleide verbeelding, zy moeten zich zelven beschuldigen. De Hemel kan voor Lieden van deezen stempel geen Hemel weezen!’
Terwyl ik peinsde op 't geen ik gehoord had, kwam 'er eene Gravinne, die ik my herinnerde menigmaal in St. James-park gezien te hebben; zy brak myne bepeinzingen af, door de vraage, waar hier de meestgezogte Speelgezelschappen waren? - Ik antwoordde, dat, volgens een my zo even medegedeeld berigt, haare Edelheid in de plaats misnomen zou weezen. Op aarde, voegde ik 'er nevens, mogt zy het speelen van Faro een hemelsch vermaak agten; maar elk Land hadt zyne eigene gebruiken, en ik moet uwe Edelheid nederig onderrigten, dat zy zich geheel misleid zal vinden in haare verwagtingen van deeze plaats gevormd. - Dit zeggende, tradt het Weezen, 't welk zo even met my gesprooken hadt, nader, en verzekerde haar, ‘dat zy by lange na de éénige Vrouw van rang niet was, die eene dergelyke teleurstelling ontmoette; dat het 'er zo verre af was, dat het Spel hier geoorlofd zou weezen, dat men niets aan het Geval overliet, dewyl smert en
| |
| |
knaaging, kwelling, ydele hoop en twist, niet konden aangezien worden als voorwerpen van gelukzaligheid; en die te ondergaan, enkel vermaakshalven, was alleen het voorregt van eene soort van verdwaasde Stervelingen, voor welke eene voeglyke plaats ter opsluiting bestemd was.’ - Zy vertrok met alle blyken van verslaagenheid en ongenoegen.
‘Zie,’ vervolgde myn Gids, ‘de gevolgen van valsche begrippen van Gelukzaligheid. Is het redelyk om te denken, dat zy, die hun Geluk, hoe onvolkomen aardsche Gelukzaligheid ook moge weezen, stellen in zulke voorwerpen, verwagten kunnen hier gelukkig te kunnen weezen, - hier, waar goedheid en wysheid onafscheidelyk verbonden zyn? Zie na dien anderen hoop van te leur gestelde Stervelingen, die herwaards komen, in de verwagting van bestendig Geluk. Luister na hunne gesprekken, en leer onderscheiden 't geen tydlyk is van het bestendige en onveranderlyke.’
My onder den hoop vervoegende, hoorde ik eene verscheidenheid van klagten uitboezemen. Eenigen waren te onvrede, dat men hier geene openbaare plaatzen, geene schitterende vertooningen, geene werken van verbeelding vondt, om hunne ledige uuren door te brengen. - Anderen, die hun leeven aan de Muzyk hadden toegewyd, betuigden hun ongenoegen over 't geen zy te deezer plaatze hoorden. Eenigen zagen om na de Cirkels van de Mode; terwyl anderen, met een zugt, dat bedaarde geluk beschouwden, en dien ongestoorden vrede, welke nooit werd afgebrooken, door de stoorenissen van opstuivend misnoegen, of hoog loopende geschillen. - Veelen deezer waren zelfs lieden van smaak, die ongelukkig verwaarloosd hadden dien smaak aan te kweeken, welke bewaarenswaardig is; een smaak voor Menschliefde en onderlinge Goedwilligheid.
Een Persoon, dien ik my herinnerde een groot Autheur geweest te zyn, kwam met groot misnoegen na my toeschieten; zeggende: ‘Ik ben hier geheel niet op myn rechte plaats. Gy weet, myn geheele leeven heb ik besteed in twyfelingen te verwekken. Ik heb zelve getwyfeld, en anderen doen twyfelen aan de eenvoudigste dier heilige Waarheden, welke aangenomen en beweerd zyn door de wyzen en braaven in alle geslachten. Ik verwierf daar door een grooten naam. Ik werd toegejuichd als een groot Wysgeer, en zeer
| |
| |
verlicht Denker. Veelen vatten de pen op, om my te beantwoorden; maar ik ontweek of wederstond hun, door nieuwe twyfelingen, en uitvlugten. Ik was zeker dat ik alle de Ongeletterden op myne zyde had, nevens allen, die wenschten vry te weezen van de banden des Godsdiensts. Met één woord, het geheele voorwerp, 't geen ik in myn leeven najaagde, was, de Menschen hunne aangenomene begrippen te ontneemen, zonder andere in stede te geeven. - Ik ben nu gekomen in de Plaats, die zy het verblyf der Eeuwige Gelukzaligheid noemen. Maar welk geluk is hier voor my weggelegd? Hier is niemand te verwarren in zyne begrippen. Hier is niemand, die met my redentwist; dewyl alles blykbaar is voor oog en oor. Alles is zeker en bestendig. Indien ik zelfs herdenk aan de toejuiching, welke ik verwierf, die in my den trots der twyfelaary aankweekte, hier valt des niet te doen. Alles is nederigheid en aanbidding van weezens van eenen anderen aanleg dan ik. Ik zou bykans wenschen, dat ik myn leeven besteed had in de verkryging van iets voor deeze Verblyfplaats geschikt; doch het is nu te laat. Ik heb allen mogelyk onderzoek gedaan, en kan geen één Twyfelaar in deeze plaats vinden. 'Er is geen mensch voor my om mede te spreeken. Allen zien zy my aan als een Krankhoofdigen, en den veragtlyksten onder de Dwaazen, voor een Mymeraar, die geen vermogen heeft om eenig kwaad te doen.’
Deezen Wysgeer aan zichzelven overlaatende om zich uit zyne zwaarigheden te redden, vervoegde ik my tot een Jongeling van een goed voorkomen, die scheen rond te zien na iets, 't geen hy niet kon vinden; ik verzogt van hem te mogen weeten, waarom hy zo spoedig de Verblyfplaats des Geluks, voor hem geopend, verlaaten hadt. Openhartig erkende hy, dat het eene Plaats was, niet geschikt voor zyne hebbelykheden. - ‘Myn waarde Heer,’ sprak hy, ‘ik geloof dat 'er geen Stal of Paard is in dit geheele verblyf. Ik twyfelde 'er in 't eerst aan; en wilde wedden met een der Oppassers; doch hy kon niet verstaan wat ik meende. Ik zou eene Eeuwigheid hebben kunnen doorbrengen, met vreugde doorbrengen, te Newmarket; doch deeze Plaats is voor my niet geschikt.’
Soortgelyke klagten werden door eene menigte ande- | |
| |
ren uitgeboezemd, die beleden, dat zy zich misnomen hadden in hunne voorgaande Leevenswyze, dat dezelve in 't geheel niet strekte tot eene voorbereiding voor deezen Stand. Een hunner kwam 'er voor uit, dat hy, een week vyf of zes, zich toegelegd hadt om kennis te krygen aan de zeden en bezigheden deezer Plaatze; doch dat hy ongelukkig hier veel vroeger gekomen was dan hy verwagtte; en wel zeer schielyk; het hadt hem aan tyd ontbrooken om te bedenken wat tot deeze reis noodig was. ‘De teleurstelling,’ voegde hy 'er nevens, ‘was verbaazend groot. Ik stond bekend voor zeer Galant. Weinige, zeer weinige, onder de Sexe konden myne aanzoeken wederstaan; ik had drie of vier Intrigues te gelyk aan de hand, en bykans voltooid, toen de beestagtigheid van een Egtgenoot, wiens Vrouw my veel heuscher behandelde, my herwaards deedt verhuizen. Gy zult my moeten toestaan, dit kwam zeer mal a propos; want in dit Verblyf is myne oude bezigheid van geen dienst. Hier is niets dan Zuiverheid, en die mis ik te eenemaal; ook heb ik 'er geen één myner oude kennissen gevonden.’
Onder den hoop zag ik veele jonge lieden, die rondzwierven in het zoeken van nieuwstydingen. Hunne Ouders bevonden zich by hun; deezen zagen uit na een voordeelig Huwelyk, en een grooten staat; doch hunne teleurstelling was waarlyk groot, toen zy vernamen, dat men hier niet trouwde, noch ten huwelyk uitgaf.
Desgelyks nam ik 'er waar, wier hoog oog en sterke stem tot onlochenbaare blyken strekten, dat hun hoofdvoorwerp in de andere Wereld niets anders geweest was dan het bejag van ydele Eere. Zy konden hier geene Gelukzaligheid aantreffen; 'er was geene Bevordering op eene plaats, waar de zodanigen, die zy in 't aardsche leeven veragt, of enkel als een ladder gebruikt hadden om in hoogheid te klimmen, op een gelyken voet met hun stonden; waar lieden, voorheen gewoon het hoogste woord en het gebied te voeren, het niet konden dulden te gehoorzaamen, en waar zy, die gewoon waren den wellust huns leevens uit de vleijery te raapen, nu gedwongen waren te erkennen, hoe ydel en nietsbeduidend alle pligtpleegingen en vleijeryen waren. - Dit slag van Menschen verliet weldra dit verblyf; maar behield nog zo veel van den ouden trotsch, dat zy my ten vollen bleeken zich zo zeer misnomen te hebben in het be- | |
| |
grip van Gelukzaligheid, als eenige anderen, die ik voorheen gezien had.
Op dit oogenblik werd myne Mymering afgebrooken door een ontzaglyke stem, welke riep: ‘Die onwillig waren om zelve in te gaan, moeten geen anderen in den weg zyn, die verlangen om de volmaaking hunner Natuure te bevorderen!’
Niets komt my, op natuurlyke gronden, blykbaarder voor, dan dat de Genietingen van een Toekomenden Staat de zodanigen zyn zullen, welke in verband staan met Kennis, Wysheid en Deugd; en op dien grond gaat niets vaster, dan dat het de onvermydelyke pligt is van een redemagtig weezen, om die najaagingen hier te beginnen, welke in een ander Leeven zullen voltooid worden. Deeze bedenking kan dienen om de zwakheid ten toon te stellen van de zodanigen, die hunnen leeftyd verspillen in laage of snoode bezigheden.
‘Al die groote toestel,’ om dit Vertoog met de woorden van den Wysgeer hartley te besluiten; ‘al die groote toestel om ons van het Lichaam tot de Ziel te brengen, en van Zelfliefde tot de zuivere Liefde tot god, welke de Leer van de zamenvoeging der denkbeelden voor ons openlegt, levert een bewys op, dat die groote einden eens zullen bereikt worden; en dat alle onvolmaakte Schepzels, die deeze School van Goedertierenheid en Godsvrugt, op onderscheide tydperken, verlaaten hebben, weder zullen verschynen op een Leevenstooneel, overeenkomstig met het tegenwoordige, doch in veele byzonderheden onderscheiden; dat zy daar de gestaakte taak weder zullen opvatten, en hier door gelukkig worden. - Indien wy, over de oogmerken der Voorzienigheid, op de zuiverste en volkomenste wyze redenkavelen, waar toe onze vermogens bekwaam zyn, dat is, volgens de wysgeerigste overeenkomst, dan zullen wy onvermydelyk tot dit besluit gebragt worden. 'Er zyn de allerblykbaarste kentekenen van oogmerk in deezen geheelen toestel, van magt en kennis zonder paalen. Wat kan, derhalven, verhinderen, dat het bestemde oogmerk bereikt worde? De overweeging van gods oneindige Weldaadigheid, vergeleeken met het vooruitzigt van Gelukzaligheid, welke voor zyne Schepzelen, uit dit oogmerk, zal ontstaan, zet aan dit bewys geen geringe sterkte by.’
|
|