| |
Elmina, of de nimmer verwelkende bloem.
Eene Vertelling.
(Uit het Fransch van M. masson de blamone.)
In een vergelegen Land, woonde, vóór veele eeuwen, eene jonge Prinses, elmina genaamd. Elmina was zeer schoon en beminnelyk. Beminnelykheid, in de daad, is de bestendige Gezellinne der jeugd en onschuld; maar, helaas! onschuld en schoonheid verdwynen maar al te dikwyls met de kindschheid, indien 'er geene zonderlinge zorge gedraagen wordt, om het hart vroegtydig tot de liefde der deugd te vormen. De jonge Prinses was eene Wees; maar eene weldaadige Tovergodesse, lindorina geheeten, droeg zorg voor haare opvoeding. Elmina hadt geen denkbeeld, dat haare Opvoedster een Tovergodesse was; maar zy beminde haar als eene Vriendin, en eerbiedigde haar als eene Moeder.
De Prinses kreeg, op zekeren dag, vryheid om met haare Gezellinnen in een bygelegen veld te speelen. Welhaast dartelde de vrolyke Kinderstoet over het veld; jagt maakende op Kapellen, en Bloemen plukkende.
Wanneer zy eene genoegzaame hoeveelheid van Bloemen ver- | |
| |
gaderd hadden, gingen zy nederzitten onder een boom, om kransjes en ruikertjes te maaken. Onder deeze vrolyke bezigheid was onderhoudend gesprek de bezigheid van eenige, terwyl andere geschiedenissen vertelden. Meisjes, weet men, vallen snapagtig, en bezitten de gave van alles te onthouden, wat zy hooren. Elmina, niet zo nieuwsgierig noch zo praatig als de rest, zong, terwyl zy haare Bloempjes uitzogt en schakeerde. Haare jonge Vriendinnen schiepen vermaak in te luisteren na haare inneemende toonen; zy zweegen alle. Zy zong een verrukkend Lied, ter eere van de nimmer verwelkende Bloem. Een Lied, haar geleerd door haare Voedster. Een Zedelied, 't welk daar op uitliep, ‘dat deeze Bloem, die vroeg moest geplukt worden, niet groeide in de omliggende Velden, geen Bloemhof vercierde; maar alleen in 't hart opwies, en nooit verdorde.’
Elmina zweeg. Alle de Bloemkransjes waren in gereedheid, en haare Gezellinnen stonden op. ‘Wat zullen wy doen?’ was het woord. ‘De Kransjes zyn gemaakt. Laaten wy speelen, de Schoonste in den Kring!’ - Dit spel was zeer geliefd by de jonge Dogters des lands. Zy koozen dan een der schoonste uit haar midden, schikten haar op, en bekroonden haar met bloemen. Waar op zy rondsom de bekranste dansten en zongen.
Maar het was eene kiesche zaak, te beslissen wie de Schoonste onder den hoop ware. In dit stuk konden zy bezwaarlyk overeenkomen. De meerderheid wilde elmina bekransd hebben; dan haare zedigheid liet niet toe te denken dat zy de beminnelykste was; en zo verre van jalours te weezen wegens de schoonheid van een ander, hieldt zy het daar voor, dat veele haarer speelmakkertjes zeer bekoorlyk waren. ‘My is ingevallen,’ sprak elmina, ‘dat wy allen zullen uitgaan om eene Bloem te kiezen naar elks zin, en die op onzen stroohoed steeken; dat wy vervolgens die Bloemen in de lugt werpen; en zy, wier Bloem het hoogst gegaan is, zal de Schoonste in den Kring weezen.’ - Allen kaurden zy dien inval goed, en het jeugdige gezelschap verspreidde zich, om elk de haar best aanstaande Bloem te zoeken.
Onder de speelmakkertjes van elmina bevondt zich eene jonge Prinses, malinetta geheeten, trotsch en listig van aart. Zy liep na een bygelegen veld, plukte een Blaauwe Koornbloem, en omwondt in de steel een klein steentje. Het oogmerk van dit bedryf was wel te raaden. De Bloem, hier door zwaarder geworden, zou hooger en op een verder afstand komen.
De overige koozen, zonder eenige list, de Bloemen, aan welke zy de voorkeus gaven. Deeze bragt een Ranonkel, geene een Roos, een derde een Lelie van Dalen, enz. Wat elmina betreft, zy vervoegde zich in eene haag, en zogt een Wilde
| |
| |
Roos, als de haar best aanstaande Bloem. Zy vondt eene menigte; doch ik kan niet zeggen, waarom zy de keus op de kleinste en ligtste liet vallen.
Op het oogenblik dat de speelende jonge Dogters de Bloemen van den hoed namen, en wegwierpen, om te zien welke verst zou gaan, voerde een zagt windje de Wilde Roos na boven. Welhaast egter zou dezelve beneden de Blaauwe Koornbloem gedaald zyn; doch een aartig Kapelletje vloog 'er rondsom, en voerde de Wilde Roos mede. - De vrolyke Maagdenstoet lachte op het zien van dit kleine wonder. Elmina werd vercierd als de schoonste in den kring. Dit bedryf viel niemand lastig; want elmina was zeer schoon. De bloemkranssen waren, te haarer vercieringe, in gereedheid. Zy vervoegden zich na eene plaats, waar een murmelend beekje voorbystroomde. De Prinses, met bloemen bekransd en opgecierd, zat op een grasheuvel. De Gezellinnen begonnen rondsom haar te dansen, en een Lied te zingen, op deeze gelegenheid passende.
Haare vermaakneeming werd gestoord door een onverwagt geritzel in een digt daar by liggend Kreupelboschje. Oogenbliklyk kwam uit hetzelve een kleine oude Vrouw te voorschyn, die de schoone Dansseressen naderde. In 't eerst waren zy zeer verschrikt, en wilden het gewaand gevaar ontvlieden. Maar het gul gelaad van de oude Vrouw en de aangenaamheid haarer spraake deeden welhaast alle vrees wyken. Zy was gekleed in een groen loshangend gewaad, met een stroohoed van dezelfde kleur, vercierd met een krans groene bladeren. In haare hand hadt zy een groenen pot, waar in eene kleine plant stondt.
Het was uit hoofde van deeze heerschende kleur in al den to stel, dat zy, die haar kenden, haar den naam van verdurina gaven. - ‘Myne kinderen,’ sprak zy, ‘ik ben niet gekomen om u in uwe vermaakneeming te stooren. Maar ik heb elmina een gezang hooren zingen, waar in zy aanhief van eene Bloem die nimmer verwelkte. Ik heb gezien dat zy een Wilde Roos in het boschje plukte; en, om haare keuze, heb ik haar een onwaardeerlyk geschenk waardig gekeurd, 't welk ik haar breng.’ - ‘Myne Dogter,’ dus voer zy voort, de jonge Prinses, die haar vol verwondering hoorde, aanspreekende, ‘neem deeze Plant, aan welke vier Bloemen en twee Knoppen zyn. Dit is de Bloem die nimmer verwelkt, en ik geef dezelve u ten geschenke. Bewaar die met alle zorgvuldigheid; maar weet, myne Dogter, dat het niet door bevogtigen is, dat gy die kunt in 't leeven houden. - Let op deeze Bloem, die leevendig Rood van kleur is, dit is de Bloem der Zedigheid; zo lang uwe wangen gloeijen van die beminnelyke kleur, zal deeze Bloem al haare leevendigheid en schoonheid behouden. - De tweede Bloem, geheel onbezoedeld Wit, heet de Bloem der Deugd,
| |
| |
deeze zal zich bevlekt vertoonen, zo ras gy onoplettend zyt op een uwer pligten. - De derde is zuiver Goudkleurig Geel, en heet de Bloem der Goedwilligheid; en zo lang gy die deugd oefent zal dezelve al dien gloed behouden. - De vierde is schoon Hemelschblaauw, en wordt de Bloem der Heuschheid geheeten; wanneer elmina onverduldig of toornig wordt, zal deeze Bloem het hoofd laaten hangen. - De Knop, die op 't openbarsten staat, zal de Bloem des Verstands te voorschyn brengen; en deeze zich uitbreiden naar maate gy in leering toeneemt. - De andere Knop bevat de Bloem der Bevalligheid; deeze zal zich allengskens openen, en over alle de andere Bloemen een schoonen luister verspreiden.’
Elmina, de Bloem ontvangende, riep uit: ‘Ach! Goedgunstige! hoe zal ik deeze onwaardeerbaare gift met genoegzaamen dank erkennen! Gaa met my, bid ik u; lindorina zal, nevens my, u van haare en myne dankbaarheid verzekeren.’ - Verdurina hervatte hier op: ‘Myne Dogter, gy kunt my niet beter uwe dankbaarheid betoonen, dan met my, ten eenigen dage, deeze Bloem in alle schoonheid te laaten zien. Ik zal, naa drie jaaren, te deezer plaatze wederkeeren, en als dan de Bloem geheel zuiver is, zult gy beide voor altoos dezelfde blyven.’
Verdurina, in deezer voege gesprooken hebbende, vervoegde zich tot de andere speelgenooten, en schonk elk haarer desgelyks eenige Bloemen van haaren Toverboom. Zy gaf aan de een vyf, aan de ander vier, naar gelange zy derzelver geschiktheid tot het aankweeken kende. - 'Er wordt verhaald, dat de Prinses malinetta slegts ééne Bloem kreeg, en men voegt 'er by, dat zy die nooit aan 't bloeijen kon krygen. - Ik weet egter niet, wat ik hier van moet zeggen: want deeze het ongeluk gehad hebbende van haare eer te verliezen, heeft men niemand gevonden, die haare geschiedenis voor de vergetelnis bewaard heeft.
De Tovergodesse (want het is blykbaar dat verdurina 'er eene was.) haare Geschenken uitgedeeld hebbende, keerde schielyk na het boschje weder, en verdween. De jonge Dogters bleeven eenigen tyd als verstomd zitten over die verschyning. Zy verlieten welhaast de speelplaats en Bloemen die zy geplukt hadden, alleen denkende op de zo even ontvangene. - Allen waren zy begeerig om dezelve aan haare Ouders te vertoonen. Elmina was niet t'huis, of zy verhaalde alles, wat gebeurd was, aan lindorina, en zette de onwaardeerbaare Bloem in een fraai Porceleinen Vat. Lindorina betoonde zich zeer verbaasd over het voorgevallene; het bleek nogthans in 't vervolg, dat verdurina en lindorina dezelfde waren.
Elmina ging wel voldaan te bedde; maar, vervuld met de
| |
| |
denkbeelden, die haare aandagt den voorigen dag getroffen hadden, dagt zy bykans den geheelen nagt om niets anders dan om grasvelden, danssen, Tovergodessen, en betoverde Bloemen. Haar eerste werk, by het ontwaaken, was, te bezien of haare Bloem ook eenige verandering ondergaan hadt. Zy haastte zich na den Bloempot; doch na het venster loopende hoorde zy op straat een groot geraas, en zag een aantal jongens, eene arme Vrouw naazettende. De grappigheid van dit morgentooneeltje behaagde haar, en wekte haar op tot lachen. Het was niet voor dat deeze uit het gezigt waren, dat elmina het vensterraam verliet, om haare Bloem te bezigtigen. - Hoe groot was haare verwondering en smerte, als zy bespeurde dat de Bloem der Zedigheid den blyden gloed eenigzins verlooren hadt, en dat de Bloem der Goedwilligheid eenigzins besmet scheen! - Lindorina zag, ter kamer intreedende, de verbaasdheid der Prinses, en vroeg waarom zy zo ontsteld was. ‘Ach!’ sprak elmina, ‘kyk na de Bloemen; en nogthans heb ik niets gedaan om die verandering te veroorzaaken!’
Elmina was, in de daad, onschuldig; want zy hadt geen denkbeeld van eenig kwaad, opgeslooten in 't geen haar tot lachen verwekt hadt; en nogthans was het geen wonder, dat de Bloem der Zedigheid was beginnen te verbleeken, en die van Goedwilligheid eenigzins te verslenssen; want eene jonge Dogter behoort nimmer eene onbetaamlyke nieuwsgierigheid te betoonen, veel min te lachen, wanneer een Medemensch bespot wordt.
Op deezen trant verklaarde lindorina dit byzonder voorval aan de Prinses, die oogenbliklyk haar misslag bespeurde, en zich, te dier gelegenheid, op eene zo welvoeglyke wyze gedroeg, dat, eer de dag ten einde was, die eigenste Bloemen zich schooner dan voorheen vertoonden. Die kleine les maakte elmina oplettender en bedagtzaamer, en boezemde haar kragtig in, hoe wakkerheid en geduurig toevoorzigt noodzaaklyk waren tot het in stand houden van de Bloem die nimmer verwelkt. Zints deezen tyd, nogthans, vondt zy het niet moeilyk haar Geele Bloem in alle schoonheid te bewaaren. Elmina was teder van hart, en menschlievend; om goed te doen hadt zy alleen de inspraaken van haar hart op te volgen: Maar de Hemelschblaauwe Bloem kostte haar meer moeite. Elmina was driftig van gesteltenisse, en verloor, by de minste terging, haar geduld. De Bloem der Heuschheid begon te verwelken, en haar haare gebreken te verwyten. De Prinses verbeterde het gebrekkige, zo ras mogelyk; want zy hieldt zich verzekerd, dat 'er minder schande steekt in onze misslagen te verbeteren, dan in dezelve te begaan.
Ten aanziene van de Witte Bloem; deeze behieldt steeds haare zuiverheid. 't Is waar, elmina bespeurde, op zekeren
| |
| |
dag, eene kleine vlek; maar een traan, daar op vallende, deedt die vlek oogenbliklyk verdwynen. - Men weet niet meer, welke de geringe zwakheid geweest hebbe, waar aan elmina zich schuldig gemaakt hadt; want elk welgesteld hart zal gereed een misslag vergeeten, welke geboet is door de traanen van opregt en hartgrondig berouw.
De Knop van de Bloem des Verstands groeide elken dag. Wanneer de Prinses zich op eenige vermeerdering van kennis hadt toegelegd, miste zy nimmer haare Bloem te raadpleegen, en bevondt doorgaans dat eenige bladen zich meer en meer ontwikkelden. Deeze was de wonderbaarste van alle de Bloemen, en bleef in grootte groeijen, geduurende het geheele leeven van elmina. Niets kon vergeleeken worden in verscheidenheid dan de gedaante en kleur der Bloembladeren. Op deeze zag men schoone landschappen, of volle tekeningen van het schoonste borduurzel; op geene vertoonden zich arbeeldingen tot de Aardryks- of Geschiedkunde behoorende; op veele was een gouden Lier of yvoiren Harp te zien. Met één woord, op alle de Bloembladeren ontdekte men de zinnebeelden van alles wat geschikt is om den geest eener jonge Dogter te vercieren.
De Bloem der Bevalligheid groeide, overeenkomstig met het zeggen van verdurina, ongemerkt. Elmina hadt een en andermaal gelegenheid om waar te neemen, dat, wanneer zy immer poogde den groei te verhaasten, door eenige bevalligheden voor den spiegel aan te leeren, of anderzins zich eigen te maaken, die zonderlinge Bloem zich terstond digtsloot, en niet weder openging, voor dat zy, zonder eenige gemaaktheid, zich vertoonde gelyk zy was. Deeze Bloem hadt slegts drie bladeren; doch zy waren zo buitengemeen schoon en bekoorlyk, dat zy, als door een onbemerkbaare toverkragt, een luister verspreidden over de andere Bloemen, en alle derzelver fraaiheden vermeerderden.
Het valt gereedlyk op te maaken, dat elmina, deezerwyze in 't bezit van de nimmer verwelkende Bloem, en die met zulk een onaflaatende vlyt oppassende, de volmaaktste Prinses van haar tyd wierd. De roem van haare voortreflyke en bemminelyke begaafdheden verspreidde zich allerwegen. Want gy weet 'er is eene Tovergodesse, gerugt geheeten, die geene andere bezigheid heeft, dan de wereld door te trekken, om te vermelden wat zy weet, goed of kwaad, van alle menschen, en bovenal van jonge Prinsessen.
Het Gerugt was overzulks onvermoeid bezig om de begaafdheden en deugden van elmina te vertellen: de Volken der aarde werden begeerig om zulk eene waardige Prinses tot Vorstin te verkrygen. - De Zoon van den Koning der Roxolaanen, vermoedlyke Erfgenaam van het grootste Ryk op den aardbodem, kwam eenen zeer langen weg reizen om el- | |
| |
mina te zien; en vroeg haar van lindorina ten Huwelyk. Lindorina stemde in zyn verzoek, niet om dat hy de Erfgenaam van het uitgebreidste Ryk stondt te worden; maar om dat deeze Prins desgelyks een nimmer verwelkende Bloem hadt aangekweekt; want 'er is eene soortgelyke Bloem voor de Mannen, schoon in eenige opzigten verschillende van de Bloem door verdurina aan de Prinses geschonken.
Elmina wilde de tooneelen, haar eens zo dierbaar, niet verlaaten, zonder nogmaals het boschje te bezoeken, waar zy het onschatbaar Geschenk ontvangen hadt, de bron van al haar geluk. - Zy hoopte eenmaal verdurina daar weder aan te treffen; het was nu juist drie jaaren, zints deeze haar verscheen. Elmina nam de nimmer verwelkende Bloem mede, en ging na 't boschje. Doch hoe groot was haare verbaasdheid, wanneer zy, daar komende, niemand aantrof dan haare Opvoedster, die t'huis gebleeven was, en geene verdurina!
‘Ik weet,’ sprak de Tovergodesse, ‘wie gy hier zoekt. Ik gaf u die Bloem onder de gedaante van verdurina, en ik bood u de behulpzaame hand in dezelve aan te kweeken, onder de gedaante van lindorina. - Myne taak heb ik gelukkig af. De Bloem zal nimmer verwelken; en elmina zal altoos beminnelyk en bemind weezen; want de Deugden van het Hart, en de verkreegene Bekwaamheden des Verstands, schenken aan de Bezitster die bevalligheden, welke door niets immer kunnen worden uitgewischt!’ - De Prinses wierp zich aan de voeten van haare Weldoenster, die haar tederlyk omhelsde, en toen, eene lugtgewestische gedaante aanneemende, verdween.
Elmina, ontroerd en verschrikt, strekte haare armen uit, en riep eenigen tyd haare Weldoenster naa. - De Prins haastte zich te haarwaards, troostte haar over het verlies van lindorina, en bragt haar na zyn eigen Land, waar zy vereenigd werden met de heilige banden van Liefde en Deugd, en langen tyd het onbeschryfbaar geluk, den Verstandigen en Deugdzaamen beschooren, genooten.
|
|