| |
Gedagten over de algemeene weltevredenheid des menschdoms.
Bespiegelende Menschen, die hunne denkbeelden, over Persoonen en Zaaken, eerder vormen uit het geen zy geleezen dan uit wat zy gezien hebben, en die, in naavolging hunner Voorgangeren, zeker slag van denkbeelden aanneemen, die niet altoos op den grondzuil der
| |
| |
ondervinding gevestigd zyn, hebben, onder verscheide andere Stellingen, beweerd, dat de Menschen, over 't algemeen, te onvrede zyn over hun Lot, en dat de geheele bemoeijing des menschlyken leevens bestaat in een geduurig poogen om 't zelve te verbeteren, grooter, aanzienlyker, of gelukkiger, te worden.
Elk schiet hier te binnen de aanvang van het eerste Hekelschrift des Dichters horatius, waar hy mecenas vraagt, hoe het bykome dat geen Mensch vergenoegd is met zyn Staat, en daar op voortvaart, met een menigte voorbeelden by een te haalen, en redenen by te brengen, om de oorzaaken van die algemeen heerschende Teönvredenheid op te geeven. - Horatius was een uitsteekend Dichter; doch geen Wysgeer; hy behoorde niet tot die soort van Menschen, die bacon hadt leeren redeneeren. Hy moest eerst het stuk beweezen hebben, gelyk een Wysgeer van de voorige Eeuw, die, gevraagd, waarom Lood op 't water dreef? antwoordde: ‘Ik moet eerst van dat dryven des Loods overtuigd weezen.’
Eer wy, derhalven, besluiten, dat het Menschdom in 't algemeen gebrekkig is in het stuk van Weltevredenheid, past het ons te onderzoeken of het met de daad zo is? My ter bepeinzinge van dit onderwerp te neder zettende, bespeur ik ten klaarsten, dat, indien wy het oog vestigen en 't zelve geslaagen houden op den kleinen kring onzer kennissen, deswegen twyfel by ons zal ontstaan - maar, indien wy het Menschdom in eenen wyduitgestrekter kring beschouwen, zullen wy niet kunnen naalaaten te erkennen, dat de groote Meerderheid, of het Menschdom over 't algemeen, Weltevrede is met zyn Lot; en dat het gedeelte van 't zelve, 't welk zich niet weltevrede aanstelt, alleen moet aangemerkt worden als eene uitzondering op den algemeenen regel; en welke uitzondering, volgens alle voorschriften van goede redeneerkunde, dien algemeenen regel den bodem niet inslaat, maar veeleer bevestigt.
Laaten wy, in de eerste plaats, het blad der Geschiedenisse raadpleegen. De Geschiedenis, wel ontleed, zal, vrees ik, bevonden worden alleen te bevatten een verslag van de uitwerkzelen, voortgebragt door de Eerzugt van eenige weinigen, werkende op de eenvoudige driften en wel te vredene geaartheden van de rest des menschdoms. Wanneer wy ons voor oogen stellen alle de Koningen, Vorsten en Prinsen, die ooit de rust
| |
| |
des menschlyken Geslachts gestoord of bevorderd hebben, hoe schraal is zodanig eene lyst, in vergelyking met het onnoemlyk groot aantal van menschlyke weezens, die, geduurende de schitterende Regeeringen en veel gerugtsmaakende Krygstochten der eerstgemelden, wel te vrede de loopbaan des leevens ten einde liepen, zonder opgemerkt te worden?
Indien wy het oog vestigen op een zekeren tak der Geschiedenisse, de Leevensbeschryving, treffen wy daar eene menigte van Mannen aan, niet te vrede met hun lot. Wy vinden 'er, die tot hoogen Staat en aanzienlyke Eereposten opklommen, door edelen nayver gedreeven, of door slinksche beweegredenen genoopt. Wy ontmoeten 'er, die ons als voorbeelden ter naavolginge worden voorgesteld, en anderen, die men ons niet min nuttig voor oogen houdt, om ons voor de gevaaren van den weg, door hun betreeden, te waarschuwen. Maar, wanneer wy alle de voorbeelden van beiderlei aart byeen gezameld hebben, welke de vlyt der verzamelaaren van Leevensgeschiedenissen ons heeft overgehandreikt, welk eene evenredigheid hebben zy tot het gros des Menschdoms? Niet grooter, denk ik vrylyk te mogen stellen, dan die van Eén tot een Millioen. Waarom zullen wy dan uit het gedrag van de weinigen een gevolg trekken, als het 'er op aan komt om over het character van de menigte te beslissen?
De Geschiedenis behelst weinig anders dan den uitslag van Zee- en Landgevegten, dan den op- en ondergang der Ryken, en derzelver tusschenvallende Staatsomwentelingen; en waarom? Waarom is dezelve onoplettend op het geen het Menschdom in 't groot, in 't algemeen, doet? - Enkel daarom; dewyl het Menschdom, over 't algemeen, door het leeven heen gegleeden is, zonder die zugt te gevoelen, om, te onvrede over hun Lot, hun staat te verbeteren, 't welk aanleiding geeft tot gebeurtenissen, waardig gekeurd om in de geschiedrolle eene plaats te bekleeden. Zelfs dan, wanneer 'er groote Beweegenissen, van Omwentelingen gevolgd, ontstaan zyn, is het meestal tastlyk blykbaar, dat ze de uitwerkzels zyn van eenige stoute en onderneemvolle geesten, met goede of slegte oogmerken, op de driften der Volksmenigte, die, zonder deezen spoor en prikkel, zich zouden stil gehouden hebben. De ondervinding onzer dagen spreekt hier met luider stemme.
| |
| |
Men heeft desgelyks waargenomen, dat verregaande onderdrukking de rustlievendsten onder het Menschdom tot het bieden van wederstand aanzet; doch dit levert geen bewys op tegen de algemeen heerschende geneigdheid om zich wel te vrede aan te stellen. Het minst tot beschadiging genegen Dier zal zich verzetten tegen den Man, die 't zelve plaagt en tergt. Het is zeer mogelyk, dat een Meester, die in een Dwingeland veraart, zyn Hond in woede brengt, hoe tam en getrouw Dier dezelve anderzins ook moge geweest zyn. Weltevredenheid sluit Zelfverdediging niet buiten, noch verandert eenige Wet der Natuure. Bovenmaatige onderdrukking is, derhalven, geen geval, 't welk men hier, met grond, als eene tegenwerping, kan aanvoeren.
Wil iemand egter hetzelve aandringen, dan mogen wy daar tegen stellen het geval van een Volk, zugtende onder den hardsten geessel der dwinglandye. Men zie op den Koning van Dahomey, die de hoofden van een aantal zyner Onderdaanen eischte, enkel ten einde hunne bekkeneelen de muuren van zyn Paleis zouden vercieren; en men beschouwe de bedaardheid, waar mede de beulen de slachting onder hunne Mede-onderdaanen aanrichten - men lette op het onderwerpend geduld, waar mede de rest des Volks getuigen is van zulk een tooneel van ontmenschte wreedheid. Strekt dit ter proeve dat het Menschdom over 't algemeen zich door Teönvredenheid laat beheerschen?
Verder, zullen wy, de Geschiedenissen van de meest dwinglandische Ryksbestuuren, die ooit de Jaarboeken der Wereld ontluisterden, geleezen hebbende, geene uitspraak doen ten voordeele van de Weltevredenheid der Volken, die zich onderwierpen aan verdrukkingen, zo hoog loopende, dat wy, dezelve leezende, ze naauwlyks kunnen gelooven, en waarvan het gevoelig getroffen hart te rug beeft? Verdrukkingen, welke zy uitstonden, niet voor eene korte wyl, maar zulk een reeks van jaaren, dat het kort verhaal van hun lyden boekdeelen bestaat!
Maar wy hebben niet noodig ons op voorbygeloopene Eeuwen te beroepen. Onze eigene waarneeming, indien dezelve eenigzins eenen kring beschryft, zal eene menigte van bewyzen opleveren van de algemeene Weltevredenheid des Menschdoms met zyn lot, hoe laag, hoe gering, het ons moge voorkomen. De onderscheiden standen in de Maat- | |
| |
schappy beschouwende, zal een nadenkend mensch menigvoud verbaasd staan, als hy opmerkt hoe weinig voldoening schenkt aan veele duizenden, en hoe veel den eerzugtigen en geldgierigen Man niet kan voldoen. - Men beschouwe het geval des Krygsvolks zo te lande als te water. Door welke middelen ook te zamengebragt, worden zy schielyk aan hun lot gewend, geordend, en afgerigt, zodanig, dat zy, hoe weinig anders door den prikkel der Eerzugt gedreeven, alleen in trouwe en dapperheid zoeken uit te munten! Nogthans kunnen menschen, op de effener paden des burgerlyken leevens hun leevensreis voortzettende, niet begrypen, hoe het mogelyk is in het Krygsberoep gelukkig te leeven, terwyl de Krygsknegten te Land en ter Zee zich verbaazen, dat die niets doende Weezens t'huis blyven, wanneer een Oorlogsverklaaring hun in 't Krygsveld, of aan Scheepsboord, roept.
Het is onmogelyk een algemeene maatstaf van geluk te bepaalen, en kunnen wy de denkbeelden van anderen, ten aanziene van dat onderwerp, niet bepaalen gelyk onze eigene. De waarheid der zaake is, dat, op welk eene classe van Menschen wy het oog slaan, de voorbeelden van Teönvredenheid in geene evenredigheid staan tot het getal der zodanigen, by welken het denkbeeld van na verandering te haaken nimmer opkomt. Hoe veele allergeringste bezigheden zyn 'er niet, waar in de Menschen hun geheele leeven slyten, zonder van eenige standsverwisseling te droomen, zonder, zo verre het oplettendst oog kan bespeuren, het lot van anderen te benyden. Zy zyn te vrede met de gewoone voordeelen huns bedryfs of handwerks; en klaagen niet, dan in gevalle de ondeugd het aanmoedigen van vlytbetoon stremt; of de tydsomstandigheden zich in dier voege toedraagen, dat ze eene vermeerdering van arbeidsloon vorderen. Nogthans denken zy, zelfs in deeze omstandigheden, niet om van beroepsbezigheden te veranderen. De Nagtwaaker droomt niet om een Linnenkooper te worden, de Schoorsteenveeger niet om zich tot Boekhouder op een Koopmans Kantoor aan te bieden.
De Weltevredenheid, ten aanziene van den Leevensstand, welke wy by het Menschdom in 't algemeen bespeuren, mag misschien toegeschreeven worden aan eene soort van grootschheid op, of gehegtheid aan, denzelven, in vergelyking met andere Leevensstanden. -
| |
| |
Dan het komt 'er niet zo zeer op aan, den oorsprong op te delven. Ik had my alleen tot een taak gesteld, van het uitwerkzel te spreeken; en is dit zeker eene omstandigheid, welke algemeene Goedwilligheid onder het Menschdom moet bevorderen, wanneer wy bespeuren, dat alle rangen, wel te vrede in derzelver onderscheidene beroepen, de goede orde der Maatschappye bewaaren, en ter bevordering van het algemeen geluk medewerken. Ik begryp, dat, indien wy dit onderwerp beschouwen in het licht, waar in wy 't zelve zo even beschouwden, 'er zich genoegzaame reden zal opdoen om te verschillen van het zo algemeen gevoelen, dat de Menschen doorgaans te onvrede zyn over hun Leevensstand. In de daad, indien deeze Onvergenoegdheid algemeen heerschte, geen Regeeringsvorm, geen Maatschappy, zou langen tyd kunnen bestaan. En uit welk een bron de algemeene Weltevredenheid ook opwelle, wy mogen ons verzekerd houden, dat, waar het Uitwerkzel strekt ter bevorderinge van het algemeene Welvaaren, de Oorzaak niet kwaad kan weezen.
|
|