Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNadere berichten van de laatste werkzaamheden der Roomsche geestelykheid in China, en van den staat van het Christendom in dat ryk.No. I.(Getrokken uit een Brief van f. potier, Bisschop van Agathopolis, en Apostolischen Vicaris der Chineesche Provintie Su tchoan, aan tessier de st. marie, voormaals Lid van de Fransche Geestelykheid in het Graafschap Touraine. Geteekend 18 Oct. 1782.) 1. Drie Provintien, waarvan de kleinste zoo groot als geheel Frankryk is, staan onder myn opzicht. De Gemeenten zyn zeer wyd van elkanderen afgelegen, zoodat men dikwyls verscheidene, somtyds wel tien, dagen noodig heeft, om van de eene naar de andere te reizen. De voornaamste bevatten niet veel meer dan 300 tot 400, en de gewoone, van welken een groot ge- | |
[pagina 65]
| |
tal is, niet meer dan 60 tot 80 Zielen. Voor alle deze Gemeenten zyn niet meer dan dertien werkelyke Missionarissen, waarvan zeven Europaeers, Kweekelingen van het Seminarie te Parys, zyn; de overige Chinesen, van welken ik zelf 4 tot Priesters heb aangesteld. Daar het voor zoo weinigen onmoogelyk is, elke Gemeente dikwyls te bezoeken, en 'er lang te vertoeven, (want sommigen kunnen naauwlyks eens in 't jaar, of wel maar om de twee jaaren, bezocht worden) heeft men de toevlucht genomen tot eenige hulpmiddelen, om dat gebrek min of meer te vergoeden, waardoor evenwel de werkzaamheden, tot bewaaring en voortplanting van den Godsdienst in dit Ryk, zeer kostbaar worden, en meer ondersteuning uit Europa vorderen, dan tot hier toe wordt ontvangen. Men heeft vooreerst in verscheidene Districten, zoo goed men kon, Schoolen aangelegd. De Jongens worden door Mannen, de Meisjens door jonge Dochters en Weduwen, onderwezen. Men dringt 'er op aan, dat ook volwassenen, als zy niet te werken hebben, deze Schoolen blyven bezoeken. Men leert daar gebeden en den Catechismus, en geeft 'er ook onderwys uit nuttige boeken, opzettelyk voor de Chinesen geschreven, waaruit ze leeren kunnen, hoe zy als Christenen behooren te leeven. De inboorlingen, voor welken dit onderwys geschikt is, brengen nog al iets toe, tot betaaling van deze Meesters en Meesteressen, die schadeloos moeten gesteld worden; maar de Zendelingschap moet 'er veel bydoen. De uitgaven, die zy voor dit artykel alleen jaarlyks doen moet, beloopen meer dan honderd pistoolen. Men heeft in de tweede plaats, tot het gezegde einde, boeken vervaardigd, waarop zwaare onkosten loopen. Men kan in de Schoolen naauwlyks een eenig heidensch boek gebruiken; want deze bevatten meestendeels niets dan een wonderlyk mengelmoes van ongerymdheid, bygeloof en fabelen, met eenige weinige voorschriften der natuurwet, die 'er evenwel op eene misselyke wys inkomen. Wy hebben dan een aantal noodige boeken laaten drukken, deels voor de Christenen, en deels ook voor Heidenen, die eenigen onderzoeklust toonen, die wy, om niet van eigenbaat verdacht te raaken, en daardoor ons doel te missen, voor niet uitdeelen. Tusschen de vyf en zes jaaren beloopen de onkosten daartoe op meer dan | |
[pagina 66]
| |
5000 livres, en dan komen wy altyd nog wel de helft van de benoodigde boeken te kort. Als een derde middel, tot bevestiging en sterking van het geloof der Christenen, en tot uitbreiding van het Christendom onder de Heidenen, hebben wy het allerdienstigst geoordeeld, Catechiseermeesters aan te stellen, en overal heen te zenden. Die zyn verdeeld in twee Classen. De eerste blyft op eene vaste plaats, en bestaat veelal uit tamelyk bejaarde, welgeoefende, en voor den Godsdienst yvervolle, huisvaders. Deze zyn op de Zon- en Feestdagen by den openbaaren Godsdienst de voorgangers, en maaken voorts hun werk, om de bekeerde Heidenen nader te onderrichten, en deugdzaam te leeren leeven naar de voorschriften van den Godsdienst: het geen volstrekt noodig is, terwyl men ze anders al ligt tot het bygeloof ziet te rug keeren. De tweede Classe reist rond, om Heidenen te bekeeren. Heeft men ergens hoop op eenige Proseliten, het zy dat zich dezulken zelve aanbieden, om onderricht van het Christendom te verkrygen, het zy dat hunne bloedverwanten, of vrienden, dit voor dezulken begeeren, dan zendt men derwaart zoo iemand. Ieder Missionaris heeft een aantal derzulken, die zich daartoe wel willen laaten gebruiken, ten zynen dienste. Maar dit is een zeer gevaarlyk werk, vooral voor Europaeers, die, reeds als vreemdelingen aangemerkt, by de Chinesen doorgaans met een kwaad oog begluurd worden, en buiten dat zoo ligt verdacht, en daardoor in de grootste ongelegenheid raaken. Ondertusschen wordt 'er nog al veel goeds door gesticht. Maar ook dit middel komt de Zendelingschap, die 'er de kosten alleen van draagt, duur te staan, vooral door de kostbaare reizen, die door deze menschen moeten gedaan worden. En men had 'er nogthans wel tweemaal of driemaal zoo veel noodig, om 'er het regte nut van te hebben. Men tracht ook, in de vierde plaats, godsdienstigheid onder de toegebragte Christenen aan te kweeken en te onderhouden, door hun de voornaamste voorwerpen van het Christelyk geloof geduurig in aandenken te brengen. Men voorziet hen, tot dat einde, van roozekranssen, crucifixen, gedenkpenningen, heilige beelden, en vooral van afbeeldingen der verborgenheden van den Godsdienst. Deze dingen kunnen, ik bekenne het, ligt misbruikt worden, wanneer men den geheelen Godsdienst daarin alleen | |
[pagina 67]
| |
laat gelegen zyn; maar dit is ook ligt voor te komen, wanneer men ze alleen zulken in handen geeft, die geschikt zyn, om 'er een goed gebruik van te maaken, en van tyd tot tyd het oogmerk leert kennen, waartoe dezelve alleen moeten dienen. En hier te lande kan deze wyze van doen des te meer nut doen, omdat ze de inboorlingen beter te rug houdt van die bygeloovigheden, waartoe de Chinesen zoo zeer overhellen. Maar wy moeten ons beklaagen, ook hiervan geen voorraad genoeg te hebben, om 'er ons overal, daar 't pas geeft, van te bedienen. 2. Toen het getal der Christenen vermeerderde, is men ook op middelen bedacht geweest, om het getal der Missionarissen te vermeerderen. Uit het Seminarie te Parys ontvangt men veel te weinig toevoer, en de onkosten tot de reizen, die dezulken moeten onderneemen, en al de toestel, die zy noodig hebben, loopen ook zoo hoog, en daarin wordt zoo bekrompen door het Seminarie voorzienGa naar voetnoot(*), dat men getracht heeft op andere wyzen dat gebrek te vervullen. 'Er is tot dat einde eene inlandsche Geestelykheid door ons opgericht. Men kiest en vormt daartoe zulke kinderen van Christenen, die den meesten aanleg daartoe schynen te hebben, zoo wel ten aanzien van het karacter, als van verstandelyke vermoogens. Zy leeven, onder het opzicht van een Europaeischen Missionaris, in een huis, tot hunne opvoeding geschikt, byeen, daar zy eerst in het Latyn, en vervolgends in al 't geen zy weeten moeten, onderwezen worden, tot dat ze in staat zyn, om tot Priesters geordend te worden. Men kiest daartoe gewoonlyk Catechiseermeesters, die zich in hunnen post wel gekweten hebben. In tyden van vervolging en onderdrukking der Europaeers, is het vooral van groot belang voor de Christenen, dat 'er zulken zyn, die voor het gevaar van gevangenneeming, uitbanning en openbaare terechtstelling, waardoor zy zoo dikwyls van den dienst van alle Europaeers beroofd geweest zyn, niet zoo zeer blootstaan. Daardoor is het lot van Japan, daar men voor zulke inboorlingen, geschikt tot den dienst, niet gezorgd heeft, sedert 200 jaaren zoo onge- | |
[pagina 68]
| |
lukkig, en bykans onherstelbaar. Men kan zulke inlandsche Missionarissen ook goedkoop houden, waartoe de Christenen zelve hier te lande het meeste bydraagen. 3. De Bisschop moet zich, op last van den Roomschen Stoel, op eene vaste Residentieplaats ophouden. Hy kan 'er wel niet altyd tegenwoordig zyn, want de gesteldheid van zaaken vordert, dat hy ook ginds en derwaart reize, om alles, zoo veel moogelyk, in oogenschouw te neemen; maar hy moet evenwel een vaste woonplaats hebben, daar hy zich eenige maanden in 't jaar ophoudt, opdat men weete, werwaart men zich hebbe heen te wenden, om over zaaken van aangelegenheid, die door hem beslist worden, met den Bisschop te handelen. Hier moet hy ook, afweezig zynde, een of twee bedienden achterlaaten, die hem altyd weeten te beschryven, of aan hun, die hem zelf spreeken willen, aanwyzen, waar ze hem kunnen vinden. Het huis van den Bisschop mag wel eene algemeene herberg heeten voor de Christenen, die 'er uit alle Provintien naar toe vloeien. Men moet hier wel gastvry weezen, en zich deswegens zeer bekrompen behelpen, om de zwaare onkosten goed te maaken. Ons voedzel bestaat, even als dat van gemeene lieden, uit ryst, moeskruiden, zwynenvleesch en gevogelte, dat men ons schenkt. Onze kleeding is gelyk aan die der geringste Chinesen. Ik kan, op myn woord van eer, verzekeren, dat ik maar 3 hemden bezitte, waarvan ieder reeds byna twee jaaren in gebruik is. Myn bed bestaat uit een deken, een mat, en een bos stroo. Eén mensch kan myn geheele bagagie op zyn gemak draagen, en 'er met my een reis van 80 mylen te voet, (want dit is altyd ons geval,) mede afleggen. Zoo leeven ook myne Missionarissen. Ons Bisschoplyk huis is geen paleis. Men ziet daar noch verguldsel, noch spiegel-, noch tapytwerk. De wanden zyn van leem, met kalk bestreeken. Het bovenwerk is nog al draagelyk; het is bedekt met pannen, en dient tot een Kapél. Tegen over staat een ander huis van biezen, met stroo gedekt, daar men naauwlyks voor den regen beveiligd is. Deze beschryving van onze armoedige leevenswyze is wel niet uitlokkend, maar de gedachte, dat wy daardoor iets toebrengen, tot verbreiding en vermeerdering van menschelyk geluk, vergoedt alles. Men moet een ziel hebben, die voor het aangenaam gevoel, dat daar mede gepaard gaat, | |
[pagina 69]
| |
gestemd is, om zoo veel blymoedig door te staan. Wy rekenen ons dit tot een groot genoegen. 4. Wy doen, behalven al 't geen vermeld is, nog andere uitgaven, om ons doel te bereiken, waarin wy zoo gaarne wenschten meer te gemoet gekomen te worden. Hiertoe behooren de onkosten, die wy maaken, om heidensche kinderen gedoopt te krygen. Wy weeten wel, dat men niet maar alles, wat ons voorkomt, mag doopen; en gaan hierin met veel omzichtigheid te werk, om, ware het moogelyk, een groot aantal te behouden. Daartoe zenden onze Missionarissen wyd en zyd Mannen en Vrouwen uit, onder het voorwendsel van byzondere bekwaamheid, om doodkranke kinderen te geneezen. Deze voorzien zich dan van een menigte goede geneesmiddelen, die zy voor niet uitdeelen, en gaan meestal tot dat einde rond aan de huizen van arme menschen, inzonderheid ten tyde van heerschende besmettelyke ziekten, en neemen dan die gelegenheid waar, om zulke kinderen te doopen. Men rekent het getal van kinderen, die op zoodanige wys binnen drie jaaren gedoopt zyn, op byna 100,000. Het ontbreekt ons aan het noodige geld, anders konden wy, door deze uitvinding, jaarlyks veele duizenden meer behouden. Daarby komt, het geen vereischt wordt, om onze Christenen, die ter oorzaake van hun geloof vervolgd, en dikwyls in gevangenissen ingesloten worden, eenigzins te ondersteunen. Men gaat dikwyls tegen onze Christenen zeer streng te werk. Is iemand by den Mandaryn, of Richter der plaats, aangeklaagd, dan wordt hy aanstonds door Gerechtsdienaars in hechtenis gebragt; onder het voorwendsel van huiszoeking, alles uit zyn huis geroofd, en de strengste tortuur, en alles, wat haatelyk en smertelyk is, tegen hem in 't werk gesteld. De gewoone straf bestaat in de insluiting in een zwaar vierkant blok, dat meer dan 100 tot 200 pond weegt, vier of vyf voeten breed is, en eene opening in 't midden heeft, om 'er den hals door te steeken. Handen en voeten zyn zoo geplaatst, dat men ze niet kan aan den mond brengen. In die richting moeten die ongelukkigen dag en nacht blyven. Sommigen laaten de Cangue, (zoo wordt dit schandelyk werktuig geheeten,) met koorden aan de balken vast maaken, en slaapen dan zittende; anderen laaten de eene kant tegen den muur, de andere tegen den grond steunen, en slaapen | |
[pagina 70]
| |
dan op hunne knieën. Deze strafoefening duurt gewoonlyk drie of vier maanden, en is des te ondraagelyker, omdat de lyders doorgaans te voren reeds zoo veel doorgestaan hebben, waarvan men zich naauwlyks een begrip kan maaken. De allerpynelykste en afschuwelykste soorten van strafoefeningen worden, op de willekeurigste en wreedste wyze, aan hun in 't werk gesteld. In die 27 jaaren, die ik hier vertoefd heb, zag men jaarlyks daarvan de schrikkelykste voorbeelden, die het grootste mededoogen verdienen. Somtyds komt 'er nog eene uitbanning by. Als wy nu zulke ongelukkigen in de gevangenissen, en naderhand, als zy van alles beroofd zyn, en zulken, die in ballingschap moeten leeven, niet eenigzins ondersteunden, zou men 'er veel meer onder zien bezwyken. Zy hebben te meer aanspraak op onze hulp, omdat men ze zelden in zulke gevallen ziet afvallig worden. 'Er moet vervolgends gezorgd worden, dat de Dochters van arme Christenen niet met Heidenen in 't huwelyk treeden. Het gebruik hier te lande brengt te wege, dat men al zeer vroeg, zelfs in de eerste kindsheid, huwelyksverbintenissen maakt, die naderhand niet gemakkelyk kunnen opgeheven worden. De verloofde Jongens en Meisjens woonen dan van jongs af samen in één huis, en worden zoo met elkanderen tot den trouwdag opgevoed. Arme Christenen loopen dan groot gevaar, om hunne Dochters aan heidensche ouders weg te schenken, waardoor deze zoo ligt deel aan het heidensche bygeloof neemen, en althans de kinderen, uit zulke huwelyken verwekt, ongelukkig maaken. Dit kan men nog al voorkomen, door zulke armoedige ouders door kleine giften hiervan te rug te houden, en in staat te stellen, om zelve voor de opvoeding hunner kinderen te zorgen. Het gebeurt soms, dat bekeerde Heidenen hunne kinderen, lang voor hunnen overgang tot het Christendom, aan heidensche Dochters verloofd, maar die uit armoede nog niet in huis genomen hebben. Komt men deze door eenige ondersteuning te gemoet, om hoe eer hoe beter aan hunne verbintenis te voldoen, dan worden die heidensche Dochters des te meer in de moogelykheid gebragt, om in het Christendom onderwezen, en alzoo gewonnen te worden. By dit alles zyn onze Missionarissen dikwyls in 't geval, van hun noodig Kerkgereedschap, niet alleen door | |
[pagina 71]
| |
den moedwil van dieven en roovers, maar ook door den argwaan en de hebzucht van tolbedienden, die alles doorsnuffelen, kwyt te raaken. De toestel is wel gering, maar met dat al loopt dezelve zeer ligt in het oog. Men moet 'er soms meer dan honderd mylen te voet mede afleggen, en is dikwyls, met de grootste behoedzaamheid, in gevaar, om alles te verliezen. Tot vinding van alle die menigvuldige uitgaven schieten onze inkomsten verre te kort. Zonder merkelyk vermeerderde toelagen uit Europa moet alles in verval raaken. |
|