Zedelyke bedenkingen.
Wanneer men de woelingen der Menschen gadeslaat, zou men dan van de meeste niet zeggen: waar toe dienen zy? Ziet men niet den eenen voor, en den anderen na, van het tooneel dezer wereld, na een kort verblyf op hetzelve, afstappen? en zommigen van dezen waren even woelziek, even onrustig, en gingen te werk, als of hier beneden hun verblyf bestendig, als of zy eeuwig hier hadden moeten woonen. Dan is zo een kort verblyf zulke woelingen waardig? Is het een werk der dwazen of der wyzen, nimmer op zyne vergangelykheid te denken, en dit wereldrond als zyn bestendig verblyf te beschouwen? Nimmer zal de wyze man alzo denken, maar hy zal zyne uitzigten vestigen buiten den kring van dit aardsche. - Hoe veele woelingen heeft men intusschen in onze dagen niet gezien, en veele daarvan wel van zulken, die wanen boven anderen in verlichte kennis uit te schitteren? Is 't niet voor veelen te laag, hunne aandagt van het aardsche af te trekken, en die op hemelsche zaken, van onbestendige op bestendige, te vestigen; wordt by veele hoogdenkende geesten eene verlichte kennis van God en Goddelyke zaken niet voor dweepery gehouden, en de Openbaring voor een boek, zamengesteld van bedriegers, wier toeleg geweest is, onder schyn van Godsdienst, de Maatschappyen in de war, en het menschdom ongelukkig te maken? Moet men zich niet beklagen, dat in eene Eeuw, welke men de verlichte noemt, dit verderflyk kwaad zo veel plaats vindt, en van dag tot dag meer veld wint? en dan nog meer is 't te beklagen, dat men het telt onder de natuurlyke gevolgen van de Vryheid. Maar zyn deze wel de egte Zoonen der Vryheid, welke zodanig eene Zedekunde prediken? Men moet niet woelen, niet rustloos woelen, als of we hier eene bestendige wooning hadden, maar we moeten zo leeven als of we zo oogenblikkelyk van 't tooneel des levens zouden afstappen. Onze groote Maker heeft ons een kort leven geschonken, met oog-