altoos t'huis, en het zal ons genoegen vermeerderen u by ons te ontvangen.’ - Of - ‘Wel! wanneer zullen wy u eens zien? Zult gy haast by my komen eeten?’ - Of - ‘Zo, gy wilt u nooit by ons aan tafel laaten vinden.’ - In andere gevallen - ‘Eer gy uit de Stad gaat, staa ik 'er op, dat gy by ons komt middagmaalen.’ - Of - ‘Ik heb thans myn woord gegeeven, maar op een anderen dag zal ik my gelukkig agten als gy de Portie by ons neemt. - Nu, doe het eens familiair; wy maaken geen omslag,’ enz. enz. enz.
Het zou eindloos weezen, om alle de Formulieren, in dit geval uitgedagt en in gebruik, op te tellen; elk maakt ze naar zinlykheid en tydsgelegenheid. Men zou ligt denken, dat een éénloopend Jongeling, gelyk ik ben, die een twaalftal zulke gul uitnoodigende Vrienden had, in den tyd van veertien dagen naauwlyks ééns t'huis zou eeten. - Nogthans, Burgers, om u de waarheid vlak uit te zeggen, heb ik, by dusdanige Uitnoodigingen, te meermaalen deerlyke teleurstellingen ontmoet.
Een versche proeve had ik 'er van op gisteren, en deeze heeft my de pen doen opvatten; ik ging, door den schoonen morgen uitgelokt, na het Buiten van een dier uitnoodigende Vrienden wandelen. Hy hadt my dikwyls gevraagd, en gezegd, dat hy, buiten zynde, altoos t'huis was. Zyne herhaalde verzoeken nimmer te beantwoorden, dagt my onbeleefd. - Ik kwam 'er een half uur vóór den tyd, dien hy my dikwyls gezegd hadt by hem het middag eetensuur te weezen, en meende dus myn tyd wel geraamd te hebben. - Maar hy was zo even van tafel gekomen. - Dit was alles wat 'er van eeten inkwam. Ik wilde niet zeggen, dat ik nog niet geëeten had. Ik maakte myn compliment, en ging na de Dorpsherberg, niet wyd van het gastvrye Buiten gelegen, waar een goed onthaal, voor weinig gelds, myne gemelykheid over die woordhoudende bejegening verzette.
Zy, ‘die altoos t'huis zyn,’ vond ik zelden in een humeur om gezelschap te ontvangen; en de zodanigen, ‘die met blydschap iemand zien,’ zyn meestentyds van huis. Zo gebeurde het my niet lang geleden, want die dingen blyven my op de krop zitten, dat ik my, in de Stad, aan een Huis vervoegde, by een dier gulle Uitnoodigers, en Openzetters van hun Tafel - maar ongelukkig voor my was 's Mans Egtgenoote van huis; zy hadt de keldersleutels by zich, de Keukenmeid niets in gereedheid - en eindelyk, hy zelf, het hooge woord moest 'er uit, zyn woord gegeeven, om dien middag by een Vriend te gaan eeten.
Ik zal geen meer staaltjes ophaalen, alleen nog melden, hoe ik, in zekere aanzienlyke Stad van het Bataafsch Gemeene-