Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 637]
| |
Voorloopig Bericht van den geweezen Schout by Nacht J.A. Bloys van Treslong aan de Bataafsche Natie, tot wederlegging der Beschuldigingen tegen hem ingebragt by de Sententie van den Hoogen Zee-Krygsraad, in dato 30 October 1798, wegens zyn gedrag voor, in en na den Zeeslag van den 11 October 1797 gehouden; en tot betoog van de Onbestaanbaarheid der Proceduures, tegen hem gevoerd. Tweede Druk. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1799. In gr. 8vo. 132 bl.Zints den Zeeslag, op den Tytel van dit Werkje vermeld, tot heden, is het geval van den geweezen Schout by Nagt j.a. bloys van treslong het onderwerp van veel gespreks en geschryfs, in voor en tegen berigten in de Nieuwspapieren, geweest. Weshalven hy, met den aanvang deezes Berigts, wel mag schryven; zyne rede tot de Bataafsche Natie rigtende: ‘Waarschynlyk, waarde Landsgenooten, is 'er niemand onder ulieden, aan wien niet, door middel der Dagbladen, Nieuwspapieren of geruchten, het lot, den Ondergetekenden overgekomen, zal zyn bekend geworden.’ Kortlyk geeft hy het, met deeze woorden, op: ‘Afkomstig van eenen Stam, die, zedert de eerste oprichting deezer Republiek, steeds aan het Vaderland heeft opgeleverd eene reeks van Verdedigers, welke hun leeven en vermogens aan den dienst ter Zee gewyd hebben, en waar van nimmer een eenige de minste kwetzing van Eer ondergaan heeft, - zelfs, van zyne vroegste jeugd af, den Lande meer dan zeven en twintig jaaren ter Zee gediend hebbende, zonder ooit eenig verwyt van plichtverzuim gehoord, of eenige Correctie ontfangen te hebben; nu wederom, in den noodlottigen Zeeslag van den elfden October 1797, al wat in zyn vermogen was aangewend hebbende, om den roem der Bataafsche Vlag te handhaaven - van daar te rug gekeerd, ongelukkig genoeg door eene verminking, waar van de gevolgen hem nog folteren, en zyn leeven in gevaar houden; doch nog gelukkig boven anderen zyner Medebevelhebbers, welke hunne Schepen aan den Vyand hebben moeten overgeeven, daar hy het zyne, hoe zeer dan gehavendGa naar voetnoot(*), echter met deszelfs overgebleevene Manschap nog voor den Staat heeft kunnen behouden, en in veilige Haven brengen; - vertrouwd hebbende door zyn gedrag eenige aanspraak, zoo niet op de erkentenis, ten minsten op de goedkeuring der Natie te hebben; doch, in tegendeel, beje- | |
[pagina 638]
| |
gend met eene beschuldiging, als of hy den vyand nog geene afbreuk genoeg gedaan hadt, ja zelfs door plichtverzuim de eerste en voornaame oorzaak van den ongelukkigen uitslag der Actie geweest zou zyn, - op die beschuldiging gevonnisd, zonder die volledige defensie genoten te hebben, welke het Regt hem toekende; - zonder die, in weerwil van alle aangewende gepaste middelen van Verzoeken en Smeekschriften, te hebben kunnen bekomen - vervallen verklaard van alle Militaire Charges, door hem ten dienste van deezen Lande bekleed, - ontzet van alle Rechterlyke hulpmiddelen tot herstel zyner bezwaaren, of van de gelegenheid om als nog eene volledige en genoegzaame Defensie langs den weg van Rechten te kunnen doen - Ziet daar de hoofdtrekken der gebeurtenis, waar van hy zich verplicht acht het Tafereel voor de Natie op te hangen.’ Eerst was hy voorneemens geweest, de Sententie, tegen hem geweezen, in haar geheel uit te geeven, dezelve van punt tot punt na te gaan, en te vergelyken met de Sententie in de zaak van den Vice-Admiraal de winter, door denzelfden Hoogen Zee Krygsraad geweezen, met byvoeging van alle de Papieren, tot zyn geval behoorende; doch hy werd, om verscheide opgegeevene redenen, te raade, om dit Voorloopig Bericht zynen Landgenooten toe te schikken, van oogmerk blyvende om vervolgens zyn breeder Plan te volvoeren. - Wy hoopen, dat hy, in een en ander opzigt, daar toe zal in staat zyn. Het Voorloopig Bericht bepaalt zich tot de twee volgende Hoofdzaaken, die wy met 's Mans eigene woorden opgeeven. ‘Vooreerst zal de Ondergetekende betoogen, dat in de Proceduures, zodanig als dezelve tegen hem gevoerd zyn, hy niet genooten heeft die Defensie, waarop hy naar Rechten aanspraak hadt; - dat hy, om die te genieten, wel alle gepaste poogingen heeft aangewend; doch dat dezelve vrugtloos geweest zyn - en dat de ontzegging van zyn verzoek om Mandement van Appél of Revisie, door de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, hem alle verdere gelegenheid benomen heeft, om die Defensie als nog langs wegen van rechten te kunnen doen gelden.’ Rechtskundig is dit eerste gedeelte. Byzonder loopt daar in 't ooge, het onderzoek ‘wat 'er zy van het voorgeeven, dat de Hooge Zee-Krygsraad, in zyn geval, voorzien zoude geweest zyn van een Besluit van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, waar by aan denzelven speciaal vergund is geworden, ook buiten de Confessie van den Ondergetekenden in dit extraordinair Proces te mogen vonnissen. En in de daad,’ vervolgt hy, ‘hier omtrent is van achteren gebleeken, dat in de Maand Augustus des voorleden | |
[pagina 639]
| |
Jaars, door den Hoogen Zee-Krygsraad, op voorstel van den Advocaat Fiscaal, is gedaan een Adres aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, het welk ten gevolge gehad heeft, dat by gemelde Eerste Kamer eene secrete Resolutie is genomen, waar by beslooten is’ ‘den Hoogen Zee-Krygsraad, ter zaake van “het voorstel in deszelfs Missive vervat, te renvoyeeren tot de manier van Procedeeren, by speciaal gedeleguëerde Zee-Krygsraaden voorheen geobserveerd geweest zynde, met verklaaring, dat mitsdien en dienvolgende de Advocaat Fiscaal van den Hoogen Zee-Krygsraad zoude mogen Eisch doen, en de Hooge Zee-Krygsraad recht spreeken, op de ten lasten van den beschuldigden voor handen zynde stukken en bewyzen, voor zoo verre 'er geene, of geene volledige confessie zou mogen exteeren.”’ ‘Het is verder,’ zegt de Schryver, ‘gebleeken, dat dit secreet Besluit der Eerste Kamer nimmer in eene openbaare Vergadering vastgesteld, of aan de Tweede Kamer ter sanctie gezonden is, ten minsten nooit door de Tweede Kamer is bekrachtigd; uit hoofde van welke defecten, hetzelve dan ook nooit, volgens Art. 67 en 68 der Staatsregeling, kracht van wet kon hebben. Terwyl de ondervinding eindelyk geleerd heeft, dat desniettegenstaande de Hooge Zee-Krygsraad uit, krachte van dat secreet besluit heeft gehandeld.’ Volgens bekend gewordene omstandigheden, meldt hy, naa de opgave van zyne gedagten over dit stuk, en het verder beloop dier zaake, ‘hebben van de zes Rechters met een President aan 't hoofd, waar uit deeze Hooge Zee-Krygsraad bestondt, de drie oudsten (zynde de twee eerste Vice-Admiraalen en de derde oudste Capitein in de Republiek) voor eene volkomene Vryspraak van den Ondergetekenden geadviseerd; doch de drie jongsten, (jonge Capiteinen) waar by zich de President gevoegd heeft, voor Condemnatie gestemd, en heeft dus de Ondergetekende door ééne enkele stem, in plaats eener eerlyke Vryspraake, een onteerend Vonnis bekomen.’ De Burger bloys van treslong voegt 'er eene aanmerking nevens, steunende op vry algemeen bekende gerugten, wegens de wyze, op welke de drie oudste Leden hunne stem schriftlyk afzonderlyk zouden uitgebragt hebben, daar de drie jongste Leden te zamen een gecombineerd Advies zouden uitgebragt hebben; met verdere aanmerkingen op het gedrag der Leden van den Hoogen Zee-Krygsraad in dit geval. In het Tweede Lid deezes Berichts ‘zal hy,’ volgens zyne betuiging, ‘uit de Sententie voordraagen die poincten van Beschuldiging, welke den grond der veroordeeling, in dezelve tegen hem vervat, hebben uitgemaakt - met byvoeging van het geen hy vermeent daar tegen te zyner ver- | |
[pagina 640]
| |
deediging te kunnen allegeeren; ten einde een ieder in staat gesteld worde te beslissen of de Ondergetekende waarlyk aan de hem aangetygde misdryven van Plichtverzuim gepleegd te hebben, en oorzaak van den ongelukkigen uitslag der bekende Actie geweest te zyn, schuldig zy of niet, en of de zaak zelve al of niet verdiend hebbe een nader en meer volledig onderzoek, zodanig als de Ondergetekende verzocht hadt.’ Dit gedeelte des Berichts zal, hoe men ook over de zaak oordeele, altoos een voor de Geschiedenis belangryk stuk blyven, en dien ongelukkigen dag kunnen toelichten. Ons bestek duldt niet, in eenige byzonderheden 'te treeden; doch wy mogen de leezing wel aanpryzen. De Opsteller houdt in de behandeling der beide Hoofdpunten zyn woord, dat bescheidenheid voor Persoonen zyn pen zal bestuuren; ‘want zaaken,’ schryft hy, ‘kunnen of mogen niet verzweegen worden.’ Wy beoordeelen de Zaak noch Persoonen; dit is de post van anderen: maar het stuk is door eene bekwaame pen opgesteld, en verdient geenzins als een Blaauwboekje ter zyde gelegd of met veragting bejegend te worden. De Dagbladen van deezen tyd wyzen uit, wat, dit Stukje betreffende, in beide de Kamers is voorgevallen. Dan wy moesten, volgens onze taak, het Werkje zelve bekend maaken; terwyl de spoedig gevolgde Tweede Druk tot een blyk kan strekken, hoe zeer zich de Natie het geval deezes geweezen Schouts by Nagts aantrekt, althans hoe nieuwsgierig dezelve is om te weeten, wat hy te zyner verdeediginge te zeggen hebbe. |
|