Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis van Lord Macartney, naar China. Door George Staunton. Uit het Engelsch. Met Plaaten en Kaarten. Iste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 382 bl.Voorlang reeds deelde een onzer Medearbeideren in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen mede een belangryk Verslag van den Optocht des Britschen Gezantschaps, uit de Stad Tong-tchew, in China, na het Keizerlyk Paleis van Yeuman-man-yeuman: met eene nieuwe Beschryving van Pekin, de Hoofdstad des Ryks; en eenige zeer weetenswaardige Byzonderheden van de Gewoonten en Zeden der ChineezenGa naar voetnoot(*). Dit was ontleend uit een Verhaal van het Groot-Brittannische Gezantschap derwaards, in de Jaaren 1792, 1793 en 1794, door aeneas anderson, toen in dienst by den Gezant, Lord macartney. - Wy maakten te dier gelegenheid gewag van het onder handen | |
[pagina 630]
| |
zynde Reisverhaal, door george staunton. Zeker zou onze Medehelper niet in gebreke gebleeven zyn, om ook, uit dit Werk, het een en ander te ontleenen, ten nutte en cieraad onzes Mengelwerks: dan de wel spoedige aankundiging eener geheele vertaaling deedt hem, gelyk doorgaans onze gewoonte is, wanneer wy dusdanig eene Aankundiging aantreffen, dit voorneemen staaken, om het geheel onvolvoerd te laaten, indien het geheele Werk opdaagde. - Intusschen heeft hy niet verzuimd, deeze zeldzaame Gebeurtenis nader toe te lichten, door een Berigt van Lord macartney's Gezantschap na China; gepaard met eenige Byzonderheden, de Gewoonten en Zeden der Chineezen betreffende; door mackintosh, Capitein van het Schip the Indostan; met vermelding van den uitslag diens Gezantschaps, overgenomen uit de Calcutta GazetteGa naar voetnoot(*). De vertaaling van het Werk des Heeren staunton ziet thans aanvanglyk het lichtGa naar voetnoot(†). Het Eerste Deel hebben wy geleezen, en geeven 'er met deezen verslag van. Wy worden 'er niet tot in China gebragt, maar blyven op de Scheepsreis derwaards. Blykens den Inhoud der Hoofdstukken, is de Heer staunton op het denkbeeld gevallen, om niet alleen China, en wat dit Gezantschap daar verrigtte, te vermelden, maar tevens te ontvouwen de vroegere betrekkingen van Groot-Brittanje tot dat Ryk, en de geheele Zeereize derwaards, met een verslag van de Plaatzen op de Scheepsreize derwaards bezogt. Men weete, dat g. staunton, door den Staats-Secretaris dundas, benoemd was, om Lord macartney, als Gezantschaps-Secretaris, te vergezellen, en, indien het noodig mogt zyn, in zyn Gezantschap te vervangen. Staunton, een Vriend van Lord macartney, hadt, gelyk men wist, in 1782, met tippo-sultan, over den Vrede gehandeld, en daar door gelegenheid gehad, om, in de zaaken, de Oostindische Maatschappy betreffende, eenige ondervinding te krygen. Alle andere Persoonen, tot het Gezant- | |
[pagina 631]
| |
schap behoorende, werden op 's Ambassadeurs aanbeveeling benoemd. Het Eerste Hoofdstuk bevat de Aanleiding tot het Britsche Gezantschap na China, en stelt ons voor oogen, hoe de Britten, jalours op den Handel der andere Volken op dat Gewest, herhaalde en weinig naar hun genoegen beantwoordde poogingen gedaan hebben om daar Meesters van den Handel te worden, en inzonderheid van de Thee, thans eene behoefte der Europeaanen geworden. Wat Engeland betreft, zegt de Reisbeschryver 'er dit van: ‘Omtrent het midden der voorgaande Eeuw, werd reeds in herbergen, en andere openbaare huizen van vermaak, getrokken Thee verkogt, en het Britsch Parlement leide eene belasting op dien drank. - De jaarlyksche openbaare Verkoopingen van Thee, door de Oostindische Maatschappy, bedroegen echter, in het begin der tegenwoordige Eeuw, niet veel meer dan vyftig duizend ponden, uitgenomen dat weinige, welk toen, veelligt, heimlyk ingevoerd werd. De tegenwoordige jaarlyksche Verkoopingen der Maatschappy beloopen nu omtrent twintig millioenen ponden; 't welk, in minder dan eene eeuw, eene veertigvoudige vermeerdering var derzelver hoeveelheid, en meer dan één Pond voor ieder Persoon van elken rang, kunne en ouderdom, door de geheele uitgestrektheid der Britsche bezittingen in Europa en Amerika, uitmaakt.’ De Toebereidzels tot het Gezantschap, die zo veelvuldig als grootsch waren, worden in het Tweede Hoofdstuk vermeld. Daar het Handelbelang zo duidelyk de dryfveer was van dit geheele Gezantschap, doet het ons eenigzins vreemd, ten slot deezes Hoofdstuks te leezen: ‘Het was, in de daad, geen bende Argonauten, met eene onverzadelyke begeerte om het gulden Vlies te veroveren bezield. Neen; maar het waren menschen, door eene brandende nieuwsgierigheid, en eene heerschende zucht om aan den geest van onderzoek bot te vieren, gedreeven.’ Het Derde Hoofdstuk behelst de Reis van Portsmouth na Madera. By den aanvange ontmoeten wy eene belangryke Aantekening des Vertaalers, die te meermaalen zich veriedigt om gewigtige Aanmerkingen aan den voet des blads te plaatzen, en waarvan zommige tot te recht brengingen van misslagen in het oorspronglyke kunnen strekken: zoms bedient hy zich van de Aantekeningen des | |
[pagina 632]
| |
Franschen Vertaalers deezes Werks, die hy ook nu en dan op hier aangeweezene misslagen betrapt. - De Aantekening, welke wy bedoelen, is deeze: zy betreft eene Kaart, tot dit Reisverhaal behoorende. Hy zegt 'er dit van: ‘In de tegenoverstaande fraaije en uitvoerige Kaart (volgens de wys van ontwerping, door den beroemden gerhard mercator in zynen atlas gevolgd, bearbeid) is de geheele koers, welken het Gezantschap, by de heenen te rug-reis naar en van Peking, gehouden heeft, duidelyk aangeweezen. Om het leezen deezer Reisbeschryving door een eentoonig dagverhaal derzelve niet verveelend te doen zyn, heeft men den dagelykschen voortgang derzelve op de Kaart aangetekend. Die opgaaf vervult het gebrek van een dagverhaal daar van in het Welk zelve. Men ziet met eenen opslag van het oog, hoe veel de Schepen dagelyks gevorderd zyn. - Doch men heeft nog meer gedaan; men heeft ook dagelyks, op den middag, den stand des Thermometers, naar de schaal van fahrenheit, en van Madera af, insgelyks de hoogte der kwik in den Barometer waargenomen en opgetekend, en 'er tevens de afwyking der magneetnaald op het kompas bygevoegd.’ Deeze byzonderheden maaken de Kaart zo nuttig als aangenaam. - Wat de Scheepvaart betreft, maakt staunton zich steeds de aanmerkingen van den Capitein, Sir erasmus gower, ten nutte, en verschaft langs dien weg den Zeevaarenden veel keurig onderrigts, de geheele Zeereize door. - In eene Afdeeling van dit Hoofdstuk ontmoeten wy het voornaamste, wat omtrent Madera valt aan te merken. Met het Vierde Hoofdstuk vangt de Reis van Madera na Teneriffe en San-Yago aan, met veelvuldige waarneemingen over dit en de overige Kanarische Eilanden. Van de Koopstad Orotava, aan den voet van den Piek van Teneriffe gebouwd, spreekende, meldt onze Schryver: ‘Het vertier van Engelsche Waaren in alle de landen, zelfs de afgelegensten, onder de Spaansche en Portugeesche Heerschappy, is zo verbaazend groot, dat men zich over de onmeetlyke afleveringen van allerhande Koopmanschappen, welke uit de Pakhuizen in Londen gedaan worden, en die deeze Stad, ten aanzien van den Koophandel, tot de Hoofdstad der waereld schynen te maaken, niet behoeft te verwonderen.’ - Eene vrugtlooze pooging om den Piek te beklimmen is leezenswaardig. - Eene tweede Afdeeling van dit Hoofdstuk draagt voor, het ver- | |
[pagina 633]
| |
haal van johnstone's gelukkiger beklimming der Bergspitze, die tot de Brandende Bergen behoort, en welker laatste uitbersting in 1704 voorviel. - De Zeden der Inwoonderen vindt men vermeld. - Eene derde Afdeeling beschryft de Vaart van Teneriffe na de Kaapverdische Eilanden; de aankomst op St. Jago, met veele aanmerkingen over die Eilanden. Zy troffen dezelve aan, naa het heerschen eener verschroeiende droogte, die veelvuldig gebrek baarde, - gebrek, staande 't welk een Engelsch Matroos, op een Hollandsch Oostindischvaarder vaarende, in gevolge van een ongeval, genoodzaakt geweest was op San-Yago te blyven. Hy kon, uit hoofde van in dienst eener vreemde Mogenheid gevaaren te hebben, het voorregt van scheepgenomen en uit zyne elende gered te worden niet erlangen. Men zou hier mogen te passe brengen, 't geen de Reisbeschryver, een weinig laater, van de Franschen ongunstig spreekende, zegt: ‘Zodanig zyn de Stelregels der Staatkundige Zedekunde!’ - Hoe zeer zy het Plantenryk hier in een allerdeerlyksten staat vonden, stondt in volle kragt ‘een Boom, wegens zyne verbaazende grootte, als een zeldzaam verschynzel in het groeijend Ryk aan te merken. Hy behoorde tot die soort van Boomen, waar aan de Kruidkenners den naam van Adansonia gegeeven hebben, en welken men gemeenlyk den Aapenbroodboom noemt. De inboorlingen van San-Yago heeten dien Kabisera, en anderen Baobab. - De stam van deezen Boom, even boven den grond gemeeten, hield zes en vyftig voeten in den omtrek; maar ras verdeelde hy zich in twee groote takken, waar van de een zich loodrecht in de hoogte verhefte, en twee en veertig voet in den omtrek hadt; de ander was omtrent zes en twintig voet dik. - By deezen Boom stond een andere van dezelve soort, welks enkele Stam, hoewel acht en dertig voet in zynen omtrek dik, weinig aandacht tot zich trok, in vergelyking van zynen byster grooten, reusagtigen nabuur.’ - Een Vignet, deezen Boom verbeeldende, verciert het slot deezes Hoofdstuks. De eerste Afdeeling van het Vyfde Hoofdstuk ontvouwt de Vaart der Schepen onder de Evennagtslinie en in de Atlantische Zee, benevens waarneemingen over de Haven en de Stad Rio de Janeiro. Aardryks- en Zeevaardkundige Aanmerkingen zyn hier in menigte voorhanden. Met genoegen zal men leezen, 't geen gezegd wordt van den oorsprong en het waarneemen der Scheepspleg- | |
[pagina 634]
| |
tigheid, by het passeeren der Linie waargenomen. Belangryk ook is de vermelding van 't geen wegens de Stad, de Haven, en de Inboorelingen van Rio de Janeiro, gezegd wordt. - Ten aanziene der Winkels van Rio de Janeiro vermeldt onze Reisbeschryver, met geen gering genoegen, ‘dat zy vol Manchester manufactuuren waren en veele andere Britsche Goederen, zelfs tot Engelsche Prenten toe, zo wel in den ernstigen als kluchtigen smaak. - Een Portugeesch Koopman, hier gevestigd, zyne gedachten over de voordeelen van het land, van waar die goederen kwamen, laatende gaan, merkte aan, dat de voorspoed van Portugal en zyne Volkplantingen voornaamlyk diende om Engeland te verryken;’ eene aanmerking, welke staunton beantwoordt met 'er op te laaten volgen: ‘Maar het voordeel is, buiten twyfel, wederzydsch geweest: want alle omstandigheden in dit gewest, ten minsten te Rio de Janeiro, kondigden aan, dat het land in een' bloeienden staat was.’ In de tweede Afdeeling deezes Hoofdstuks worden de waarneemingen over Rio de Janeiro voortgezet. Onder andere treft men hier een breedvoerig berigt aan van het Insect, waar van men de Cochenille maakt, en de Plant, waar op het aast, tevens met de wys om die heerlyke kleur te bereiden. Wy hadden dit onder het doorleezen aangestipt om het over te neemen; doch de uitvoerigheid doet het ons agterlaaten, als mede, dat een Plaat, ter opheldering dienende, ons ontbreekt. Eene plaats ter ontscheepinge der Slaaven, die van de kust van Africa komen, wordt beschreeven, en daar by opgemerkt, ‘dat men 's jaarlyks twintig duizend Slaaven in Brasilie brengt; waar van 'er in de Stad Rio de Janeiro alleen vyf duizend verkogt worden. De prys der Slaaven is, de een door den anderen gerekend, acht en twintig ponden sterling ieder. Zy, die ze in Africa koopen, mogen ze niet aan boord brengen, dan na dat zy, als een uitgaand recht, de som van tien duizend Reis voor ieder Slaaf, aan den gevolmagtigden der Koningin van Portugal, betaald hebben. Deeze belasting brengt, 's jaarlyks, omtrent zestig duizend Ponden Sterling op, welke in de byzondere kas der Koningin komen, en niet als een gedeelte van 's lands inkomsten aangemerkt worden. - Men rekent dat 'er in geheel Brasilie ten minsten zesmaal honderd duizend | |
[pagina 635]
| |
Slaaven, die of in Africa gebooren, of afstammelingen dier Africaanen zyn, gevonden worden.’ Ten aanziene der Inboorelingen van Brasilie merkt onze Reisbeschryver op, ‘dat zy nooit tot eenen staat van Slaaverny, ook niet van beschaafdheid, kunnen gebragt worden. Sommigen hunner kinderen zyn door Portugeesche Familien aangenomen en opgevoed, en men heeft, zoo wel uit nieuwsgierigheid, als uit goedwilligheid en menschenliefde, alle mogelyke zorg aangewend, om hun smaak voor gezellige deugden en zeden in te boezemen; maar hunne natuur is, zegt men, zoo onbuigzaam, zoo onhandelbaar, dat zy aan hunne oorspronglyke hebbelykheden van een wild leeven altyd den voorrang hebben gegeeven, en daar toe zyn wedergekeerd, zonder eenigen van die grondbeginzels te behouden; welke hunne eigenzinnigheid en driften zouden kunnen beteugelen. - Deeze lieden, ofschoon arm, bieden zelden den Portugeezen hunnen dienst aan; en even zoo zelden wordt die van de Portugeezen begeerd, uitgenomen om hunne booten te roeijen, daar zy by uitstek in ervaaren zyn. - Ten aanzien hunner gestalte, zyn zy, over 't algemeen, een weinig onder de middelbaare grootte der Europeërs; maar gezet, welgespierd, en zeer vlug. Zy zyn ligtbruin van kleur, hebben zwart grof en sluik hair, zeer dunnen baard, en lange zwarte oogen, die geen blyk van zwakheid van verstand te kennen geeven. Ook kundigen hunne gezigtstrekken, te samen genomen, duidelyk aan, dat 'er niets laags of gemeens in hun karakter is; maar integendeel is hun gelaat en de opslag hunner oogen vol kracht en vuur. Zy schynen in 't genot eener onbepaalde Vryheid het allergrootst behaagen te scheppen. Zy behouden buiten twyfel eenen erflyken haat tegen en afkeer van de veroveraars van hun Land, mydende de verkeering met hun, en blyvende altyd op eenen aanmerkelyken afstand van de groote en uitgestrekte Volkplantingen der Portugeezen; en zoo dikwyls zy eenen van deeze Europeërs afzonderlyk en zonder bescherming vinden, vermoorden zy hem zonder mededoogen. - Het grootste gedeelte der kust, die zich tusschen Rio de Janeiro en Bahia uitstrekt, wordt nog door hen bewoond, of in menigte bezogt; eene omstandigheid, welke belet, dat 'er tusschen die beide Steden een geregelde gemeenschap over land kan plaats hebben.’ De Volkplantelingen zelve leeven 'er onder het juk van | |
[pagina 636]
| |
het Moederland; by voorbeeld: Men mag 'er geen Druiven perssen; als men een Diamant in een Goudmyn vindt, wordt de myn terstond geslooten, en het is niet meer geoorlofd dezelve te bewerken, om dat alle Diamantmynen gerekend worden, by uitsluiting, aan de Kroon te behooren. Niet lang geleden heeft men zelfs den Inwoonderen van Rio de Janeiro verboden, het Goud, dat uit hunne eigen mynen gehaald wordt, te bewerken; en de werktuigen en gereedschappen, waar van de Kunstenaars zich tot oefening dier handwerken bedienden, zyn hun door de sterke hand der willekeurige magt ontnomen. Naa de opheffingen der verzagtingen, door den invloed van den Marquis de pombal daargesteld, ‘begon,’ zegt onze Schryver, ‘het Volk van Brasilie zich als Kinderen te beschouwen, die te groot en te sterk waren geworden om zich in de wieg te laaten smooren. Zy begreepen, dat de Koningin van Portugal of den zetel van haar ryksbewind onder hen moest overbrengen, of hen aan hun lot overlaaten, ten einde zich van die middelen, welken de vrymagtige Uitdeeler der gaven van de Natuur hun geschonken hadt, te bedienen, zonder daar in door den invloed van eenig gezag, hoe genaamd, gestoord, of door den schrik eens wydafgelegen scepters bedwongen te worden. Met eene buitengewoone maate van deelneeming scheenen zy onderzoek te doen naar den voortgang der Fransche Staatsomwenteling, als of zy de mogelykheid eener dergelyke gebeurtenis onder hen voorzagen. Doch dit geschiedde, eer de berichten der bekende moordtooneelen, door het onmenschlyk wangedrocht, den dwingeland robespierre, aangerecht, by alle gevoelige harten schrik en afkeer verwekt hadden.’ - Het aangeduide verplaatzen van den zetel des Ryksbewinds wordt opgehelderd, als onze Schryver vervolgens vermeldt, hoe dit, in den Jaare 1761, toen de Spanjaarden eenen inval in Portugal deeden, daadlyk in overweeging kwam. Het Zesde Hoofdstuk, waarmede in dit Deel het Reisverhaal wordt afgebrooken, stelt ons voor oogen, de Vaart in het Zuidlyk gedeelte der Atlantische Zee; en het gezigt en de beschryving der Eilanden Tristan d'Acunha. - Men vindt ook in dit Deel schoone Afbeeldingen van Lord macartney en tchien lung, den grooten Keizer. - Wy hoopen, eerlang, dit Gezantschap op de Reis, vol waarneemingen en onderrigtingen, weder te vergezellen. |
|