Grietje met den goeden Marten, schenkt Arnold tot belooning alles, wat zy van waarde bevolen hadt in de doodkist te sluiten, en, haare handen over de beide gelieven uitstrekkende, geeft zy hun dezen moederlyken raad: ‘Gy, wier zeldzaam trouwverbond, door de hand van eene wederöpgewekte, zegenend wordt ingewyd! bemint elkander, verdraagt elkander, blyft maatig, blyft behoeftig, en neemt boven alles, om veilig te kunnen rusten, geene andere kostbaarheden met u in het graf, dan den roem van deugdzaam geweest te zyn en de traanen van hen, die om het verlies van u zullen weenen!’
De standvastigheid en getrouwe liefde van den braaven Marten, by alle de bedreigingen van Arnold; de eenvouwigheid en bygeloovige schroomächtigheid van Grietje, zoo wel als haare tedere liefde voor haare overledene Moeder; de woeste gedragingen van Arnold, en de snorkeryën van Flick, geeven aan dit anders niet zeer belangryk Tooneelstukje eene verscheidenheid, waardoor het zich aangenaam laat leezen, en, zoo wy gelooven, ook, als een goed Naastukje, ten Tooneele zoude verdienen gevoerd te worden.