| |
Elisa, of de Vrouw zo als zy behoorde te zyn. Vertaald uit het Hoogduitsch, naar de vierde verbeterde Uitgaaf. Met vier Plaaten. Te Zutphen, by H.C.A. Thieme, 1799. In gr. 8vo. 350 bl.
De Vrouw, die hier onder den naam van Elisa van Hohenau wordt voorgesteld, mag met recht het modèl der vrouwlyke volmaaktheid, of de Vrouw zoo als zy behoorde te zyn, heeten. Als Meisje, reeds op haar dertiende jaar, van haaren braaven Vader, den Baron van Hohenau, beroofd, en overgelaaten aan het opzicht eener Moeder, die, door hoogmoed en adeldom verblind, haar veel minder liefde toedroeg, dan haare Zuster Carolina, die in character meer de Barones evenaarde, betoonde zy zich echter altoos gehoorzaam en liefderyk omtrent deze haare Moeder, en zocht vergoeding voor haaren toestand, in de tedere herïnnering aan de liefde van haaren overleeden Vader, en in den omgang met haare waardige, schoon armoedige, Vriendin Henriëtte van Wanberg, die zy verlof kreeg om by zich tot gezelschap te neemen, en die haar byna overäl vergezelde. Als Minnaares offerde zy de tederste liefde voor den waardigsten Jongeling op aan de eigendunklyke bevelen haarer Moeder, die haar dwong haare hand te schenken aan zekeren Karel van Wallenheim, dien zy niet kon beminnen; doch dit moest alzoo geschieden, om haare Zuster tot een huwlyk met diens Neef te doen geraaken, 't welk alleen op beding, dat Elisa met dien van Wallenheim zoude huwen, tot stand kon gebragt worden, dewyl de Minnaar van Carolina, Philip van Wallenheim, geheel afhanglyk was van den wil zyns Ooms, den Vader van Karel. Als Vrouw, na een eenzaam Landgoed geweken, (want haare Vriendin Henriëtte hadt zy,
| |
| |
op den eisch haarer Zuster, ook moeten achterlaaten) en verbonden aan eenen Man, die, behalven dat hy haar met de grootste achterhoudendheid en onverschilligheid behandelde, meesttyds uithuizig was, eenen Man, dien zy tegen baaren zin gehuwd hadt, bediende zy zich van elke gelegenheid om haare pligten in dien stand op de beste wyze te vervullen, en de geringste der wenschen van haaren Man bereidwillig te vóórkomen; noch de onverschilligheid van haaren Echtgenoot; noch de daaruit voortvloeïende vleieryën van veele jonge aanbidders; noch de herdenkïng aan haaren voormaaligen waardigen Minnaar, verhinderden haar in de yverige volbrenging dezer huwlykspligten; ja, zy bleef daaräan zoo getrouw, dat zy van tyd tot tyd de achting en eindelyk de liefde van haaren Gemaal, zyns ondanks, verwierf. Deze zyne liefde en achting steegen allengs hooger, daar zy, als Moeder, voor de opvoeding haarer kinderen de tederste zorg droeg, en de omslagtige huislyke bezigheden als haare grootste uitspanning beschouwde. Alle deze bemoeijingen beletteden Elisa niet, om ook als Mensch aan haare verpligting te voldoen; neen! zy zorgde ook, onder anderen, voor haare behoeftige natuurgenooten; eenige grysaards werden door haar gekleed en gespysd, en verscheide kinderen genooten, op haare kosten, in een daartoe ingericht huis, behalven kleeding en onderhoud, ook het noodig jeugdlyk onderwys: terwyl ook haare Vriendin Henriëtte door haar van de noodige geldmiddelen voorzien werdt, om gelukkig te kunnen huwen. Jammer maar, dat Wallenheim haar in de ruimere uitöeffening haarer weldaadigheid verhinderde, en haare rust zoo wreed verstoorde, door, behalven met de jagt en het spel aanzienlyke sommen te verspillen, ook nog een meisje, als byzit op de prachtigste wyze te onderhouden!
Behalven dat dit laatste haar, door een afgeluisterd gesprek onder haare dienstboden, ter ooren kwam, werdt zy daarvan ten vollen overtuigd door eenen brief, die haar, by vergissing, van wegen Rosalie Werner, (dus heette de verboode geliefde van Wallenheim) ter hand gesteld werdt, en waarïn deze Rosalie aan Wallenheim om drieduizend daalders verzocht, ter voldoening van eene haarer schulden. De hier door tot in de ziel getroffe, doch altoos geduldige, Elisa besloot, om, ten einde haaren Echtgenoot voor onäangenaamheden te bewaaren, Rosalie met haare juweelen te redden. Zy rydt met dezen schat na Rosalie's wooning, onbewust, dat Wallenheim dáár aanwezig was, en zich, op het gezicht zyner Vrouw, in een kabinetje verschoolen hadt.
Tot eene proeve van den bevalligen styl, waarin dit boek is opgesteld, zullen wy voor onze Leezeren afschryven het belangryk gesprek, 't welk hier tusschen Elisa en Rosalie, en daarnaa ook niet Wallenheim, voorviel.
‘Elisa. (na Rosalie beleefdlyk gegroet te hebben) Vergeef my,
| |
| |
Mejufffouw! myn bezoek is misschien te vrypostig, doch een zaak van gewigt brengt my tot u.
Rosalie. verlegen, zo als zy geduurende het geheel gesprek is Genadige Vrouw! ik kan in de daad niet begrypen, hoe ik aan de eer van uw bezoek kome, vermits ik de eer niet heb by u bekend te zyn?
Elisa. Ik gevoel het, ik ben te vrypostig, en moet u deswegens om verschooning vraagen. Alzo ik u geheel onbekend ben, (en myn' naam kan ik u niet ontdekken,) heb ik geen het minste recht van te eisschen, dat gy my aanhoort, ten zy gy my dit uit goedheid wel wilt toestaan.
Rosalie. Genadige Vrouw, gy maakt my verlegen.
Elisa. (haar in de rede vallende) Ik doe my zelve verwyten over uwe verlegenheid .... doch, (zy vat haare hand) zoudt gy aan eene onbekende een verzoek kunnen toestaan?
Rosalie. Dit kan ik niet beloven, zoo lang ik den inhoud van 't zelve niet weet.
Elisa. Door een toeval, en tegen mynen wil, ben ik een van uwe geheimen te weeten gekomen, Mejuffrouw! Neem my dit niet kwalyk! Men heeft my bericht, dat gy drie duizend daalders schuldig zyt, en dat gy die aanstonds moet betaalen. Ik wist, dat gy die op staande voet hebben moest, en dit bewoog my u myne juweelen aan te bieden, wier waarde deze som bedraagt. (zy trok by deze woorden het juweelkistje uit haaren zak) Ik hoop op uwe grootmoedigheid, dat gy my niet weigeren zult, die van myne hand aan te neemen. Ik kan die ontbeeren, en zo gy die al niet als een geschenk wilt aanneemen, beschouw ze dan als eene schuld, die gy voldoen kunt, zoodra uwe omstandigheden zulks zullen toelaaten. Ik waag het, nog een verzoek hier by te voegen: zeg aan niemand, ook niet aan den Heer van Wallenheim, dat gy deze juweelen ontvangen hebt!
Rosalie. (verbaasd) Kent gy de betrekking, waarin ik tot uwen Echtgenoot sta?
Elisa. Hy bemint u. Ik wenschte steeds zyn geluk te bevorderen, ô, mogt hy dat vinden, zelfs in de armen van eene andere! Het doet my slechts leed, dat een ongelukkig noodlot hem hetzelve verre van my deedt zoeken, daar ik hem toch met geene andere banden aan my heb willen verbinden, dan met die der liefde! (met steeds toeneemende warmte, terwyl zy Rosalie's hand vat) Wordt gy dan voor hem, 't geen ik voor hem niet worden kon; vergeld hem met wederliefde; maar laat die niet alleen in zinlyke vermaaken bestaan; leer hem ook dat geluk kennen, 't geen twee redelyke wezens in de overéénstemming hunner zielen vinden kunnen; dat hy met verrukking moge gevoelen, dat een wezen aan hem verbonden is, welk iedere gewaarwording met hem deelt; dat hy in dit gevoel alle mogelyke tevredenheid, alle
| |
| |
mogelyke genoegens van dit leven smaaken moge! ô wees daaröm tevens zyne minnares en zyne vriendin! - (een oogenblik in de rede blyvende steeken) Maar onttrek hem niet geheel en al aan eene Echtgenoote, die hem bemint, en die haare rust gaarn aan de zyne wil opöfferen. - (met versmoorde traanen) Onttrek aan myne kinderen hunnen Vader niet: - dan zal ik u op myn sterfbed nog danken! - (terwyl zy de kanter wil uitgaan, springt Wallenheim uit het kabinet te voorschyn, en werpt zich aan haare voeten neder)
Wallenheim. Elisa! edele grootmoedige Vrouw!
Elisa. (verbaasd, naa eene tusschenpozing) Wallenheim, vind ik u hier? en in welk eene houding. ô Sta op!
Wallenheim. (steeds aan haare voeten) Ik wil uwe vergiffenis afsmeeken! ô Elisa, myn hart is niet geheel zonder gevoel! Ik weet de edelmoedigheid, die u bezielt, op haaren regten prys schatten, en ontwaar op dit oogenblik geene andere smert, dan die van uwe liefde met even zulk eene verhevene en eene zoo belanglooze wederliefde niet te kunnen vergelden, en ik vrees, dat gy het gebrekkige daarvan te zeer zult gevoelen!
Elisa. (aangedaan, omhelst hem, en beurt hem op) Wallenheim! gy zult my altoos even dierbaar blyven, en zo ik uwe liefde mogt kunnen winnen, zal ik daardoor de gelukkigste Vrouw worden!
(Wallenheim's oogen glinsteren van traanen; hy kust met vuur Elisa's hand)
Rosalie. (nadert tot Elisa) Genadige Vrouw! myner schuld bewust zynde, zoude ik van 't eerste oogenblik af uwen aanblik niet hebben kunnen verdraagen, zo uwe alles overtreffende goedheid my geen moed hadt ingeboezemd. Ik bid u niet om verschooning, want het is voor uwe grootmoedige ziel te laag om te vergeeven, zy is boven de gramschap verheven. Ik heb de deugd in haare gantsche grootheid aanschouwd, en daarïn myne eigene onwaardigheid ontdekt. Van heden aan zal het doelwit van myn geheel leven daarheen strekken, om my uit de laagte, waarin ik gezonken was, weder te verheffen, en den wellust te vlieden. Morgen ga ik B .... verlaaten. Neem uwe juweelen te rug, genadige Vrouw! Gy ziet, dat, wanneer ik alle deze zaaken, die slechts voorwerpen van weelde zyn, en my onnut worden, verkoop, ik dan myne schuld voldoen kan. Ik offer dezelve ook slechts aan myne eigenliefde op; want zy zouden my onöphoudlyk toeroepen: wy zyn het loon uwer schande!
Elisa. Gelukkig voor u, Rosalie! dat uw hart onbedorven gebleven is; hetzelve was van natuur voor de deugd gevormd; slechts jeugdige ligtzinnigheid en overyling konden hetzelve op den dwaalweg brengen. Het is pryswaardig in den vollen bloei van jeugd en schoonheid daarvan te rug te komen!
| |
| |
Doch (zy vat Rosalie's hand) ik wil niet dat gy aan de deugd het gemak van uw leven zult opöfferen; uwe wederkeering tot dezelve moet u niet door de ontbeering van het aangenaame smertlyk vallen, gy zult aan niets gebrek lyden, uwe verbeelding zoude u anders uwen voorigen toestand met verfraaide kleuren weder afschilderen, en u denzelven doen te rug wenschen. Gy zult ondervinden, dat men in den schoot der deugd al het goede dubbel geniet. Behoud dan voor u al dat geen van uwe zaaken, wat geene noodzaaklykheid u gebiedt te verkoopen, en - (zy keert zich tot Wallenheim) Wallenheim! gy wilt my toch wel toestaan, myne juweelen als een geschenk aan Rosalie aan te bieden?
Wallenheim. Gy alleen kunt over alles, wat gy bezit, beveelen, en ik kan u slechts bewonderen!
Elisa. (bloost, en met een' blik vol liefde op Wallenheim, tot Rosalie) Neem myn geschenk dan aan, schoone Rosalie, ter liefde van de deugd!
Rosalie, ô Genadige Vrouw! wilt gy dan slechts alleen zoo grootmoedig zyn?
Elisa. Rosalie! in uwen tegenwoordigen toestand is het even zoo grootmoedig myn geschenk aan te neemen.
Rosalie. Ik zie het, het zoude belediging zyn u te doen gelooven, als of ik u niet begrepen had! (zy neemt de juweelen, en leidt Elisa in haar kabinet voor eene schildery, verbeeldende de Deugd, die aan Titus eene kroon aanbiedt, waarop geschreeven staat: ik maak onsterflyk.)
Alles wat gy hier ziet, neem ik als een geschenk van u aan; maar deze schildery zal my het dierbaarste van alles zyn. Ik zal die beschouwen, als of gy my dezelve gegeeven hadt, om my tot de deugd aan te moedigen. Zy zal regt tegen over myn bed hangen, en zal iederen morgen by myne ontwaaking het eerste zyn, dat ik zien zal: ik zal in de deugd uwe gelaatstrekken meenen te onderscheiden, en my dan herïnneren, dat ik u de gelofte deed, tot dezelve te zullen wederkeeren.
Elisa. Met welke fyne trekken van het schoone is uwe ziel versierd, Rosalie! Zy is even zoo schoon als uw lichaam. Houd goeden moed; éénmaal tot de deugd te rug gekeerd, zult gy haar nimmermeer verlaaten; daar gy die thans reeds verëert, zult gy ze liefhebben, als gy haar van naby zult kennen! - (zy omhelst haar) Vaarwel! myne beste zegenwenschen zullen u steeds vergezellen.’
Ons bestek gedoogt niet, het niet minder belangryk gesprek tusschen Wallenheim en Elisa, naa deze ontmoeting, benevens de verdere levensbyzonderheden van deze uitmuntende Vrouw, hierby te voegen: genoeg, dat Wallenheim's geweeten ontwaakte, dat oprecht berouw zyne ziel vervulde, en hy zich beyverde, om zich, van dien tyd af, op eene waardigere wyze, omtrent Elisa te gedraagen, tot eindelyk de dood haar deugd- | |
| |
zaam en weldaadig leven eindigde waaröm zy door Wallenheim, en zyne kinderen, zoo wel als door alle haare vrienden en bekenden, met heete traanen betreurd werdt.
Met veel genoegen hebben wy dit alöm greetig ontvangen boek geleezen. Wel is waar, dat ons het character van Elisa hier en daar wat al te overdreven is voorgekomen, zoodat wy eene Vrouw, als in haar wordt voorgesteld, als een louter ideäal beschouwen; doch 'er is echter zoo veel schoons, zoo veel naavolgingwaardigs, in dit tafereel, dat Meisjens en Vrouwen, voor welke de vordering tot volmaaktheid geene onverschillige zaak is, Elisa's beeld diep in haare harten behooren te prenten. De Vertaaling van dit boek is over het geheel lofwaardig, en zeer wel uitgevallen; schoon de Hoogduitsche vierde uitgaaf, aan hun, die deze taal verstaan, zeker nog bevalliger en krachtiger zal voorkomen. Mogten onze Nederduitsche Vertaalers over het algemeen zulk eene gelukkige keuze doen, in de Werken, waaräan zy hunne krachten beproeven! Dit zoude den leeslust onzer Natie niet weinig opwakkeren, en voor de Zeden hoogst weldaadige gevolgen hebben.
|
|