Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 591]
| |
Myne Offerande aan het Vaderland: door Agatha Deken. Goud ofte Zilver en heb ik niet: Petrus. In den Haage, by I. van Cleef, 1799. In gr. 8vo. 58 bl.Zeer belangryk zyn de bedenkingen dezer verdienstlyke Schryfster, in eenen tyd, als wy thans beleeven; eenen tyd, waarin het Bygeloof en Ongeloof als om stryd zich beyveren, om den Christenlyken Godsdienst te ontluisteren, en zynen invloed op het geluk van den Staat weg te redeneeren. Het bovenaangekondigde Stukje is gesplitst in drie Afdeelingen: de eerste derzelven wordt door de Schryfster gericht tot haare Medeburgers, voor zoo verre dezen zich voorstanders van de Leer der Dortsche Vaderen noemen; en daarïn worden de klagten van veelen hunner, over het intrekken der betaaling hunner Leeraaren uit 's Lands kas, als een gevolg van het bekende Decreet: ‘de Kerk is van den Staat gescheiden,’ aan de uitspraaken der gezonde reden en der billykheid getoetst, en de onregtmaatigheid dezer klagten naar ons oordeel zeer juist aangetoond; terwyl ook, met eenige vrymoedige trekken, de geestlyke hoogmoed van eenigen der gemelde voorstanders, zoo in hunne gesprekken als schriften ten klaarsten doorstraalende, zeer gegrond gegispt wordt. De waardige deken spreekt in de tweede Afdeeling tot de Christenen, met haar meer instemmende over Godsdienstige begrippen, en dezelve betreft hoofdzaaklyk het vóór eenigen tyd zoo veel geruchts gemaakt hebbende plan van verééniging der byzondere Gezindheden, van wegen de Remonstrantsche Broederschap ontworpen: de Schryfster stelt te recht tot deze verééniging, hoe wenschlyk ook, voor als nog weinig mooglykheid; doch draagt haare Remonstrantsche Medechristenen eenige gepaste middelen voor, om van tyd tot tyd dezelve nader te komen, en eindelyk tot stand te brengen. In de derde Afdeeling wendt zich de Schryfster tot haare Land- en Tydgenooten; zy betreurt daarïn veeler meer en meer toeneemende zedenloosheid, en vervreemdheid van God en Godsdienst, en toont haar vuurig verlangen, dat deze bronnen van nationaalen onspoed rasch gedempt mogen worden. Om hiertoe met al haar vermogen bevorderlyk te zyn, noodigt zy haare Medeburgers tot eene aandachtige en onbevooröordeelde leezing van eenen Slotzang, ten opschrift hebbende: de Godsdienst, aan de Bataaven. Onder anderen laat zy zich zeer gepast dus hooren: ‘Ik denk dat ik genoeg bekend sta voor eene onverzoenbaare vyandin des bitteren Secten-geests, van Gewetens-dwang, en burgerlyke onderdrukking, om nu nog te moeten toonen, dat ik alléén voor den zuiveren, liefde ademenden Christelyken Godsdienst lever, niet voor byzondere leerstelzels, | |
[pagina 592]
| |
zelf niet eens voor myne byzondere begrippen over den Godsdienst. Alles, wat onze zedenlyke volmaaking of de verlichting onzes verstands begunstigt, doe ik hulde. Al wat geen weerstand biedende kracht, ter overwinning van verkeerde overneigingen, of kwaade hebbelykheden, schenkt; alles wat ons byzonder geluk en dat der Maatschappy niet vermeerdert, niet duurzaamer maakt, alles wat God niet verheerlykt, en onze groote bestemming niet kragtdaadig bevordert, is voor my geen Godsdienst. Met zulke gevoelens doordrongen, wyde ik deezen hierby gevoegden Zang aan alle myne Medeburgers. Ik prys hen daarïn de deugd, en onderwerping aan onzen Schepper, den Vader aller wezens, onder den invloed der vertroostingen en der hoope, beloofd, en geöpenbaard door den grootsten en besten der Menschen, onzen eeuwig gepreezen Zaligmaker, hartlyk aan,’ enz. De gemelde Zang (schoon op denzelven, als Dichtstuk beschouwd, hier en daar wel de eene en andere aanmerking zoude te maaken zyn) verdient onze goedkeuring, daar hy 's Schryfsters diepen eerbied voor zuivere Godsverëering, en haare zucht voor den welvaart van ons Vaderland, op het voordeeligst kenschetst; hiervan strekke ter proeve de volgende sneede van dien Zang:
Koomt, myn' vaderlandsche vrinden!
Buigt u dankbaar voor hemGa naar voetnoot(*) neêr,
Orde- rust- en deugdgezinden,
Kent, erkent hem voor uw Heer.
Zweert, gesterkt door zyn vermogen,
Dat hy in zyn gunst u gaf,
Voor zyn aldoordringende oogen,
Bittre haat, en wraakzucht af.
Zweert, met een oprecht geweeten,
Waarïn burger-liefde leeft,
Te vergeven, te vergeten,
Al wat u beledigd heeft.
Zoekt eene edle zelfs-voldoening
In het doen van d'eersten stap,
Tot de plechtigste verzoening;
Tot oprechte Broederschap.
Zweert, hoe men u aan mogt schennen;
Wat zich tegen u verzet!
Geene Meesters ooit te erkennen,
Dan den Godsdienst en de Wet:
Zweert, dat gy voor 't recht zult spreeken,
Voor oud vaderlandsche deugd,
Zucht tot Vryheid aan zult kweeken,
In 't gevoelig hart der jeugd:
| |
[pagina 593]
| |
Dat gy, schoon ge, in Staatsgevaaren,
Steunt op Neêrlands moed en macht,
Van den Heer der Legerschaaren,
Uitkomst, overwinning wagt
Zweert: Wy allen zullen toonen,
Dat zulks dwaas aan veelen schyn!Ga naar voetnoot(*)
Dat de braafste Vryheids Zoonen
Overtuigde Christ'nen zyn.
Mogt de ronde en welmeenende taal, in dezen Zang, gelyk ook in 't geheele Geschrift voorkomende, den Bataaf van de waarheid overtuigen: ‘Zonder Godsdienst is geen duurzaam Volksgeluk mooglyk!’ |
|