6de Les, |
over de waardy en mooglykheid van Jesus lyden, beweezen uit zyne God- en Menschlyke Natuur; over de leere van Vader, Zoon en Geest; en eindelyk over den H. Geest in 't byzonder. |
7de Les, |
over Gods uitnoodigingen tot gebruikmaaking van deze verlossing, door het Euangelie-woord en de Sacramenten. |
8ste Les, |
over het geloof in Christus, als het noodzaaklyk vereischte tot een regt gebruik van het Euangelie-woord en de Sacramenten. |
9de Les, |
over de middelen ter verkryging van den invloed der Godlyke genade; zynde het naarstig onderzoeken van Gods Woord, en het Gebed; en over het toekomstig leven. |
Byna elk theologisch systema heeft eene afzonderlyke opgaave van de voornaamste of hoofdwaarheden des Godsdiensts, en het schynt ondoenlyk, om, by de verschillende oogpuncten, waaruit men de zaak beschouwt, daarïn ooit eene overeenkomst te brengen. Hoewel wy dus in lang niet alles voor hoofdwaarheden van den Christlyken Godsdienst aanmerken, het geen de Schryver als zoodanige opgeeft willen wy daaromtrent liefst geene aanmerkingen maaken, vermits die aan den eenen kant te omslagtig zouden moeten worden, en aan den anderen, voor alsnog weinig afdoen ter vereeniging der uit één loopende gevoelens.
Het opstel zelve is in eene taamlyk goede orde vervaardigd, en bevat zeer veele schoone ophelderingen van de waarheden des Godsdiensts. Sommige kerklyke leerstellingen zyn ook vry draaglyker voorgesteld, dan welëer geschiedde: intusschen vinden wy in de byzondere stukken veele dingen te onvolkomen, te onnauwkeurig of te overdreven. Tot het eerste behoort (onzes inziens) voornaamlyk de eerste Les in haar geheel; vermits het onderwys in de leer van Gods bestaan, van de schepping en de voorzienigheid, niet wel in die weinige Vraagen kan worden afgehandeld, welke hier desaangaande voorkomen; en in het byzonder vertoont zich hier het gemis eener eigenlyke Vraag over Gods wysheid. Zoo dunkt ons ook, dat de derde Les, over de plichten des Christendoms, veel te onvolledig is; vooräll' in het aanvoeren der beweegredenen tot derzelver vervulling.
Overdreven is, naar ons inzien, het Antwoord op de tweede Vraag in de tweede Les, waarïn beweerd wordt, dat de Bybel zeer noodzaaklyk is, vermits die Volken, welke den Bybel niet hebben, zeer dom, en, in het geen hun geluk betreft, diep onkundig zyn. Ons dunkt, dat de Schryver hier vry strydig is met den Apostel Paulus in de twee eerste Hoofdstukken van zynen Brief aan de Romeinen, en tegen zyne eigene stel-