Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRomeinsche Geschiedenissen, door M. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. Tiende Deel. Behelzende de Geschiedenis van het Gemeenebest van het begin des Macedonischen Krygs tot aan den Ondergang van Carthago. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 556 bl.De Opschriften der twee Hoofdstukken, die dit Xde DeelGa naar voetnoot(*) uitmaaken, te leezen, is genoeg, om ons de ryke stoffe, daar in te verwerken, voor den geest te brengen. Het XI Hoofdstuk des IV Boeks, waar mede 't zelve aanvangt, duidt ons aan, Den Oorlog tegen perseus, of den tweeden Macedonischen Kryg; het XII voert ten opschrift, Van de Verovering van Macedonie tot aan de Verdelging van Carthago; terwyl dit laatstgemelde Hoofdstuk ons tevens den Ondergang der Grieksche Vryheid schetst. Laatstgenoemde groote Gebeurtenis kwam ons voor, eene wel meer onderscheiden behandeling verdiend te hebben; dit ook moet den Burger stuart niet oneigen voorgekomen weezen: immers hy schryft, daar toe treedende: ‘Ook zonder de verdelging van Carthago zou dit jaar een tydvak gekenmerkt hebben in de Geschiedenissen van Rome, en het is aan de vermaardheid der langduurige | |
[pagina 530]
| |
Carthaagsche Oorlogen alleen toe te schryven, dat dit tydvak by de verdelging van Carthago, en niet by die van Corinthus, onderscheiden wordt. - In dit zelfde jaar werd geheel Griekenland, waar de Volksvryheid eeuwen lang gebloeid had, in een Wingewest der Romeinsche Heerschappy hervormd, na dat het vermaarde Corinthus, gelyktydig met Carthago, was verdelgd. - Ontzettend treft voorzeker het verneemen van dien val, daar ons geschiedblad geen woord van duizeling gewaagde. Misschien is het verwyt gereed; waarom geene inleiding tot zulk eene gebeurenis? doch het antwoord is; - om dat die slag, welke de geheele Grieksche Vryheid nedersloeg, in deszelfs werking aan de uitbarsting van den AEtna gelyk was, welks ingewanden het verdelgend vuur verbergen, waar mede zy éensklaps de streeken overstroomt, wier bevolking te stout by haare schynbaare stilte werd.’ Behalven het belangryke en aandoenlyke der Gebeurtenissen zelve, in dit Boekdeel voorkomende, zo zeer als eenige de wisselbeurtigheid van aardsche grootheid en luister, in een en ander geval, schetzende, trekt hetzelve de aandagt der Leezeren, daar toe opgewekt door onzen stuart, die, met den aanvange des XI Hoofdstuks, de Inleiding van den geleerden crevier bygebragt hebbende, door deezen geschreeven by het vermist begin des een-en-veertigsten Boeks der Romeinsche Geschiedenissen van livius, opmerkt, ‘dezelve in diens voor Rome ingenomen geest volmaakt geschreeven te durven noemen; terwyl hy het voor het laatste Hoofdstuk van dit vierde Boek aan zich voorbehoudt, om uit de bedryven der Romeinen zelven den hier gezwaaiden lof van eigene gemaatigdheid ter algemeene toets te brengen.’ Wy kunnen niet nalaaten zulks af te schryven. Stuart voert het woord op deezen, voor allen, die in de Geschiedenis als in den spiegel der Ondervindinge inzien, opmerklyken trant. - ‘Wy wederhielden ons wel geenzins, geduurende het lange tydvak der Romeinsche Geschiedenissen, 't welk wy nu met het vierde Boek ten einde bragten, van zulke aanmerkingen op het staatkundige gedrag van den Romeinschen Raad by alle byzondere gelegenheden, die ons van eene gevaarlyke vooringenomenheid met deszelfs schynbaare rechtvaardigheid en edelmoedigheid te rugge hielden; maar kunnen thans alle die afzonderlyke trekken te zamen brengen, om uit | |
[pagina 531]
| |
hetzelve het afschuwelyk beeld der Romeinsche overheersching te vormen, welke wy met verontwaardiging en schrik te Corinthus en te Carthago zagen woeden. Vergeefsch zou men byzondere tydperken der Romeinsche Staatkunde willen aanneemen, waar in dezelve van gemaatigdheid tot strengheid, van strengheid tot wreede overheersching oversloeg, om eenen vroegeren al te grooten lof met eene laatere welverdiende blaam overeen te brengen: schoon de omstandigheden van tyden, volkeren en zeden, aan die Staatkunde ongetwyfeld byzondere wyziging gaven, bezat zy echter de volmaaktste eenpaarigheid, welke ooit van den volkomensten zedenly en perzoon te ontleenen is. De Romeinsche Raad veranderde tot heden niet van geest. Het leevenslang bewind van deszelfs Leden bragt dienzelfden eenvormigen voordgang van character voord, dien men in alle Volkeren erkent, welke eeuwen lang dezelfde blyven, zonder eene juiste onderscheiding van voorzaaten en nakomelingen te gedoogen. Dezelfde geest van verovering en overheersching, met romulus reeds in den Raad gevoerd, en onder enkele Koningen slechts beteugeld, regelde tot heden deszelfs staatkundig gedrag, en nam, door de schranderheid des vereeuwigden Raads geleid, alleen den plooijenden vorm van tyd en toestand aan. Dien geest moeten wy, om deeze reden, ook zoo lang denzelfden zien blyven, tot dat zich enkele Perzoonen een beheerschend gezag zullen aanmaatigen, en de willekeur van éénen het beleid van honderden vervangen zal. Zodra geheel Italie naar Rome's wetten hoorde, verhief de Raad zich tot eene rechtbank der Mogendheden, wier diensten als Bondgenooten by elken volvoerden kryg vergolden werden. - De edelmoedige toewyzing van landen, wier eigene beheersching men nog onmogelyk hieldt, maakte Koningen tot trouwe Vrienden van 't Gemeenebest, en deedt de Bondgenooten stryden, en door dien stryd zich ongemerkt verzwakken, waar de Raad zulks noodig vond. - By den aanval van verscheidene vyanden, sloot men met den zwaksten een bestand. - In hachlyken oorlog liet de Raad allen vreemd ongelyk onopgemerkt, tot dat de gelegenheid ter wraake kwam, welke men zich door de overlevering van enkele schuldige perzoonen niet liet ontneemen. - Deszelfs daadlyke vyanden ongelooflyke nadeelen doende, werd Rome zelf ontzien, en koos het zich den tyd meestal naar welgevallen uit, | |
[pagina 532]
| |
om anders geduchte Magten te bestryden. - De gebiedende toon des Raads stelde deszelfs Gezanten aan belediging bloot, en liet het daardoor nooit aan eenig voorwendzel voor den kryg ontbreeken. - De vreêverbonden waren bloote wapenschortingen, wier voorwaarden steeds de verbanning der vyandlyke magt bedoelden. - Naa het verslaan der Krygsmagt van eenen Vorst, putteden zy, op naam van Oorlogskosten, zyne schatkist uit, en berokkenden hem, door den nood tot belasting zyns Volks gedwongen, den haat zyner Onderdaanen. - Het in gyzeling houden van der Vorsten Kinderen gaf der list ruim spel aan vreemde Hoven. - Het Volk, 't welk zich aan zynen Vorst onttrok, werd vriend en bondgenoot des Raads. - Hoe slaafsch dit Bondgenootschap was, werd het door zwakken graag gezogt, als het veiligst schild voor eenig ander ongelyk, waar voor men zich de laagste afhanglykheid getroostede. - In de geheel vrygelaatene Steden ontstond altyd de hevigste partyschap der Romeinsch-gezindheid en vryheidsmin. - Om de Vorsten geheel alleen te laaten, verboodt men hun alle eigene verbintenis met Rome's Bondgenooten, en ging men de vleijendste verbonden met hunne nabuuren aan. - Den Bondgenooten alle eigene krygvoering verbiedende, en zich met alle oneenigheden als scheidsluiden bemoeijende, voorkwam men alle nieuwe vermeerdering van de reeds onderworpene magt. - Tusschen twee strydende vreemde Mogendheden, trok men zich de zaak der zwakste aan. - In allen Throonverschil hieldt men de Staatsverdeeldheid leevendig, en stondt men daar toe zelfs den onrechtmaatigsten mededinger by. - Geen vreemd Bondgenootschap, 't geen van eendragt magt ontleende, mogt bestaan; men stookte 'er verdeeldheden aan, of scheurde openlyk den band van derzelver vereeniging aan stukken. - Geen geducht Gewest mogt een en onverdeeld blyven, maar werd in afzonderlyke Staaten, zonder onderling verband, gesplitst. - Op verafgelegen grond zorgde men altyd voor Bondgenooten in den kryg, door wier vermogen ondersteund men slechts een kleen gedeelte van eigene krachten waagde. - Taaldubbelzinnigheid werd zoms gebruikt, om den schyn van regt te behouden, en de letter der Verdragen zelfs, op eenen anderen tyd, weder aan willekeurige verklaaring onderworpen. - Perzoonlyke gebreken werden zoms tot redenen voor openbaaren kryg genomen, en de haatlykste | |
[pagina 533]
| |
ondeugden weder in hun, die dienstbaar waren tot het doel, vergeten. - De overwinning plunderde den vyand, de vleijery den Bondgenoot. - Na de Volken aan de onderwerping gewend te hebben, werden zy tot slaafsche onderhoorigheid gebragt. - Maar op de overwinning liet men eerst de verzwakking, op de verzwakking de vernedering, op de vernedering de slaaverny volgen; en, zonder algemeene Wetten door de onderscheidenste Volken te willen doen gehoorzaamen, hield men alom slechts eenen geest van onderwerping leevendig, die Rome minder tot Opperheerscheres van een schier grenzeloos gebied, dan wel tot het Hoofd des algemeenen ligchaams vormde, waar van de onderscheidene volken afzonderlyke leden waren.’ Een Tafereel van de Romeinen, Leezers! wyd en breed verschillende van de schilderyen, deswegen meestal opgehangen. Stuart voegt 'er aan den voet der bladyde nevens: ‘Alle deze trekken, voor wier beantwoording onze Lezer zelf zich terstond de onderscheidene gebeurenissen uit onze geschiedenissen moet te binnen brengen, zonder dat zulks onze byzondere aanwyzing behoeft, maaken het tafereel uit, het welk montesquieu ter algemeene toejuiching ophing, de la conduite, que les Romains tinrent pour soumettre tous les peuples, Ch. VI. de la Grandeur, &c.’ De Burger stuart beklaagt zich, tot het Jaar 165 vóór christus, en 587 van Rome, gekomen, livius als zyn Gids aanhaalende, over diens gemis in deezer voege: ‘En hier mede eindigt, den korten inhoud der overige vyf en negentig Boeken uitgezonderd, alles wat wy van de voortreffelyke Geschiedenissen van livius bezitten. Ydel waren dan onze verwachtingen van een wedergevonden schat dier verloorene Boeken! De Abt de vella zelf, op wiens naam die verwachting in ons opgewekt was, is niet meer! (Nieuwe Algemeene Kunst- en Letterbode, D. II. bl. 81.) Het onwaardeerbaar gemis van dezen Schryver zal elk, die ons geschryf voortleest, zelf gevoelen. Welk tafereel uit onze geschiedenissen ooit den algemeenen goeden smaak beviel, hetzelve was steeds eene naarvolging van zyne meesterlyke schilderstukken. De flaauwste uitdrukking van zynen geest bleef ons voor eenige goedkeuring borg, en verstoutte onze hand, welke, nu aan haare eigene zwakheid overgelaaten, by de herinnering van die zelfde onverdiende goedkeuring, het sidderend pinzeel schier vallen laat. - Gelukkig zal eer- | |
[pagina 534]
| |
lang een meer staatkundig en wysgeerig tydvak der geschiedenissen het onafgewisseld en, zonder eenen livius, altyd eenzelvig krygstooneel vervangen, wanneer een plutarchus vooral ons den ryksten schat van menschenkennis in zyne Leevens aanbieden, en wanneer onze geschiedenissen, ten kosten eener veel moeilyker byeenverzameling uit verscheidene oude Schryvers, in onpartydigheid zal moeten winnen, het geen zy in juiste tydsopgave en uitvoerigheid, by het gemis van livius, verliezen zal.’ Hoe zeer de Schryver zich deezes gemis beklaage, toont hy egter, in 't vervolg, zonder livius naa te schilderen, eigene tafereelen te kunnen leeveren. Wy vertoonen van dezelve alleen een gedeelte, als wy uit de Verovering van Carthage dit overneemen. - ‘'Er liepen van de markt naar de sterkte drie straaten, wederzyds met hooge huizen bezet: dezelven waren vol volks, het welk den veroveraars onophoudelyk de gevaarlykste wonden toebragt. Hun eerste aanval geschiedde daarom op deze huizen, die, overweldigd, en op de yslykste wyze van derzelver verdeedigers ontruimd, hun eenen veiligen weg over de daken lieten, van waar zy met vereenigde planken, als met bruggen, de kleene tusschensnydingen van steegen overtrokken. De straaten, die al vast bedekt geraakten met van boven nedergeworpene of gevallene menschen, en tevens even wanhoopend verdeedigd als woedend volgedrongen werden, leverden op den grond geen minder yslyk tooneel. De vlam alleen ontbrak 'er nog, om den gruwel der verwoesting te voltooijen. De zucht ter plundering, of veeleer de ontzaglyke aandrang van verdeedigers en aanvallers tevens, wederhield de Brandstichting, tot dat de veroveraars tot aan het Kasteel waren doorgedrongen, wanneer zy, met oogmerk om de bezetting te verstikken door den rook, de einden van alle de drie straaten in brand staken. Nu verdubbelde de overal zichtbaar gewordene elende. Het gekraak van het vuurvattende hout - het instorten van de brandende huizen - het verward geschreeuw in de verduistering des rooks - het vermeerderd gegil, gekerm en geloei der in 't vuur gedreevene Carthagers - het van boven nedervallen der verschroeide menschen, die voor hunne zwakheid, ouderdom, of kunne, ergens een veiligen schuilhoek voor het vyandlyk staal hadden gevonden - het weghaalen van het brandende puin met zwaar gewonde, maar nog half leevende lyken, het geen met scherpe | |
[pagina 535]
| |
haaken ter zyde in graften en putten werd gesleept, om den doordringenden vyand ruimte te geeven - het knarssend trappen der paarden op zulke half begraavene en nog zieltoogende menschen - vervulde de bestormers zelve met eenen schrik en afgryzen, die het onophoudelyk steeken der trompet behoefde, om hun niet sidderend voor de eigen aangerichte verwoesting te doen te rug deinzen. Zes dagen en zes nachten duurde deze storm onafgebrooken voort, eer de vyandlyke sterkte bezweek; onophoudelyk werden de afgematte benden door versche vervangen; scipio alleen hieldt het rustloos uit, zonder zich eenig ander voedzel te vergunnen, dan het geen hem de roof zelf in handen bragt, tot dat hy eindelyk, van vermoeijenis bezweeken, zich op eene hoogte nederzette, van waar hy alles overzien en regelen kon.’ Met den brand des Tempels van aesculapius, waar in zich hasdrubal met de laatste verdeedigers geworpen hadt, werd het afgryslykst tooneel geslooten, waar op de onmenschlyke kryg de wreedste gruwelrol gespeeld hadt. - ‘Geen gehuil of gejammer,’ dus vaart onze schilderende Geschiedschryver voort, ‘ging 'er thans meer op uit de verlaatene en ledig gemoorde Stad; eene ontroerende stilte verving de verdoovende wapenkreet, en werd slechts nu en dan afgebrooken door het instorten van gewelven en huizen, wier zamenbindzels het vuur verteerd hadt. Hier en daar verhief zich by den windtogt de vlam nog weder van onder de halfgedoofde assche, om in den akeligen nacht, die dezen jongsten dag volgde, de verwoesting der menschlyke grootheid in die puinhoopen te vertoonen, wier smeulende rook het kwynend maanlicht doofde. - Het afgematte Krygsvolk mogt zich met blyde uitzichten op eene ryke plundering ter rust gelegd hebben, en met bedwelmende droomen van onverwinnelykheid zyn ingesluimerd; scipio zelf bezat een veel te menschlyk hart om thans der edele gevoeligheid geene stille traanen te offeren, welke geduurende den langen storm door overmaat van yslykheden verstompt was. Van zynen Vriend en Leermeester vergezeld, wandelde hy door het reeds bekoelde puin van de Carthaagsche grootheid, staarde in stillen ernst en diepen weemoed de geknotte zuilen, 't verkalkt marmer, en de half in asch begraavene beelden aan, en slaakte eindelyk, terwyl de traanen hem van de wangen biggelden, de | |
[pagina 536]
| |
beklemming van zyne borst met twee dichtregelen van homerus, die, den ondergang van Troje voorspellende, in deezer voege luiden: ‘De dag zal komen, dat het heilig Ilium, en priamus, met het Volk van den dapperren priamus, ten grond zal gaanGa naar voetnoot(*).’ - Polybius, die hem met reden vroeg of deze taal door hem op dezen ondergang werd toegepast, kreeg van hem het openhartig antwoord: ‘Dat de ondermaansche wisselvalligheid hem aan zyn eigen Vaderland, waar voor hy vreesde, denken deedtGa naar voetnoot(†).’ |
|