ze ten prooi geeven, tot dat eene moeder van kinderen gebaard zal hebben: dan zullen zyne overige broeders zig tot Israël bekeeren. |
|
Hy zal staan, en van Jehova gesterkt, hoogmoedig op Jehova zynen God, hen regeeren, en zy zullen terug komen: want omtrent dien tyd zal hy groot en beroemd zyn tot aan het einde der aarde.’ |
3Ga naar voetnoot+ |
Genoeg oordeelen wy deeze proeven van 's Ridders oordeelkunde en geleerdheid, om onze Leezers ter nadere bekendwordinge met 's Mans Vertaaling en Aanmerkingen uit te lokken. Met onze aankondiging van den geleerden arbeid, aan het N. Verbond besteed, zullen wy niet draalen.
|
-
voetnoot+
- vs. 6. ‘een groot en ontelbaar volk] De Springhaanen. Hunne tanden zyn wezenlyk zeer scherp: nogthans is de dichterlyke uitdrukking, die ze met leeuwentanden vergelykt, eene dichterlyke vergrooting.
oogtanden] De voortanden, waarmede menschen of dieren byten, tegen de baktanden overgesteld, waarmede men enkel fyn maakt.’
vs. 7. ‘De zwermen van Springhaanen knaagen de boomen wezenlyk zo af, dat 'er niets dan de witte takken, van den eetbaaren bast ontbloot, staan blyven, die dan, gelyk ieder tuinier begrypt, verdorren en sterven moeten.’
-
voetnoot+
-
vs. 9. ‘Daar niets is, brengt ook niemand een offer.’
vs. 17 ‘De koornhoopen verminderen onder het verschoppen] Als men Koorn op de vloer gelegd heeft, dan moet men het, om het voor den worm of andere gebreken te bewaren, dikwerf omschoppen; of, gelyk de huisman het noemt, omzetten; doch zo 'er de koornworm in gekomen is, dan is het by elk omzetten minder. Of ditmaal de vermindering van den koornworm, of van de, zelfs in de Koornzolders indringende, springhaanen, ontstaat, kan ik niet zeggen.’
vs. 18 ‘ook de schaapskudden gevoelen deze landplaag.] Dit is meêr, dan het voorige: de schaapen zyn zeer vergenoeglyke dieren, en met het voedzel, dat hun de armste, zandige streeken aanbieden, te vreede; zy bekomen zelfs in zandig land 't best, en eene te vette weide is hun niet dienstig. Maar ook voor dit vergenoeglyke schaap laat de zwerm van springhaanen geen voedzel over.’
-
voetnoot+
- vs. 19, 20.] ‘By de plaag der springhaanen en van ander ongedierte schynt nog een nieuw kwaad, eene zeer groote droogte en hette, gekomen te zyn: dit is juist het Weder, dat voor het gebroed van springhaanen, kevers, enz. gunstig is.
Of vuur en vlam hier eigenlyk genomen worden, of voor eene brandende hette staan, kan ik niet zeggen. By groote droogte, die alles op het veld in hooi verandert, pleegt, inzonderheid in het Zuidelyk Asiën, dikwyls door verwaarloozing in het verdorde gras vuur te ontstaan, dat zig veele mylen ver verspreidt, en veld en bosch verteert.’
vs. 2.] ‘De zwermen van springhaanen in Asiën en Africa verduisteren in de daad, gelyk dikke wolken de Zon, en maaken eene schemering. Dit is schilderächtig afgebeeld, maar toch zo, gelyk het ons ook Reisbeschryvers, welken die zwermen van springhaanen gezien hebben, zonder alle dichterlyke vergrooting, verhaalen. Wanneer zulk een zwerm van springhaanen over heuvels of bergen trekt, en tusschen dezelven en de zon komt, dan ziet men onder hem de schaduw even eens voortgaan, als wanneer de wolken voorttrekken, en gemeenlyk eene nog meêr duistere schaduw.’
vs. 4. ‘Deszelfs gezigt gelykt der paarden] Eene by de Oosterlingen zeer gewoone vergelyking, die eigenlyk van den kop des springhaans ontleend is, welke met den kop van 't paard eene gelykheid heeft.’
-
voetnoot+
-
vs. 5. ‘Daar een zwerm springhaanen in de lucht vliegt, hoort men beneden een sterk gedruis.’
vs. 7. ‘Enkel vergelykingen der springhaanen, die ook by andere dichters van Asiën in gebruik zyn. 't Is geene spreekwys, geene vergrooting, maar eene eigenlyke waarheid, dat zy altyd regt voor zig uit vliegen, jaa zelfs, wanneer ze nog geene vleugels hebben, regt uit kruipen, meêr dan men van het dapperste en onverwinnelykste leger verwagten zal. Als zy nog kruipen, maakt men, om de akkers te beschutten, kuilen, legt daar takken of stroo in, en steekt het in brand: maar de springhaan, wiens voorste gestadig van den volgenden verdrongen wordt, gaat zo regelregt in dit vuur, dat het zomwylen van de menigte der springhaanen uitgebluscht wordt.’
vs. 9. ‘door de vengsters] Men moet zig hier geene glazen vengsters voorstellen, door dezen zou een zwerm springhaanen zekerlyk niet kunnen indringen, maar die hadden de Ouden ook niet: vengsters waren by de Hebreeuwen enkel openingen in den muur, waar door lucht en licht in het vertrek kwamen, en die men, om de hitte der zon te keeren, met traliën, of luiken, bezette.’
vs. 11.] ‘Het gedruis van een vliegenden zwerm springhaanen wordt met een donderslag vergeleeken.’
-
voetnoot+
-
vs. 1. ‘naa dezen tyd] Zoo het voorgaande in den tyd der Machabeën behoort, dan blykt het duidelyk, (niet misschien enkel uit de uitdrukking, naa dezen tyd, die zekerlyk eene zeer uitgestrekte betekenis zou kunnen hebben, maar ook uit de zaak zelve) dat deze belofte van eene uitgieting van den heiligen geest in meer afweezige, en laatere tyden gaan moet: want in 't eerste Boek der Machabeën treffen wy niet slegts in 't geheel geen Profeet aan, maar Cap. IX:27. XIV:41, spreekt ook de Schryver uitdrukkelyk zo, als of 'er toen geen Profeeten geweest waren. 't Is waar, dat Josephus van Joannes Hyrcanus, een Zoon van den Vorst Simon, zegt, dat hy een Profeet geweest is, en in het heiligdom eens eene Goddelyke stem gehoord heeft; ik ben ook geheel niet gezind, om het te loochenen. Maar één éénige Profeet is nog geene vervulling van 't geen in ons en het volgende vers staat, daar de gaaven der voorzegging als zeer gewoon en byna overdaadig uitgedeeld beschreeven worden.
Petrus verklaart deze plaats, Handel. II:16-21, van de uitstorting des heiligen geestes op den Pinksterdag. Wie zelfs geen Christen was, die zou nogthans billyk moeten zeggen: zy is daar of vervuld, of het is eene valsche voorzegging. In een nog meêr verwyderden toekomenden tyd eene vervulling te verwagten, zou daarom in het ongelooflyke vallen, dewyl men naauwlyks begrypen kan, hoe 'er van den tyd der Machabeën een sprong in een, ten minsten omtrent 2000 jaaren van hun verwyderden, nog niet verscheenen, toekomenden tyd geschieden zou, waarby alle de veel grootere lotgevallen der Israëliten, de verwoesting van Jerusalem onder Titus Vespasianus, en de verstrooijing der Jooden, die reeds 1700 jaaren geduurd heeft, wierden overgeslagen. Wie dit doen kan, Jood of Christen, die verwagte de vervulling nog.’
‘Menschen van allen staat, geslacht, ouderdom en volk] Letterlyk, over alle vleesch, (dit is geen Duitsch) 't is dan beter Duitsch, over alle menschen. Doch dewyl niet alle menschen, niet zy, die onder de daarna volgende Goddelyke oordeelen van straf liggen, den heiligen geest bekomen zullen, zo is dit hier, over allerlei menschen, over menschen van alle soort. Deze uitdrukking had ik kunnen zetten, maar zy had in myn gehoor een wangeluid; ik gebruikte daarom eene omschryving, en ontleende dezelve uit het geen terstond volgt.
Op meêr tyden zyn 'er profeetische gaaven uitgedeeld: maar nooit zo algemeen, zo zonder onderscheid van ouderdom, stand, geslacht en volk, als zedert den eersten Pinksterdag van het N. Testament.’
-
voetnoot+
-
vs. 3. ‘Eene afbeelding van een vreezelyken Oorlog, waar in men vooral bloed, vuur van in brand gestooken steden, en rook ziet, die in pilaaren hemelwaarts opklimt.’
vs. 4. ‘Eene dichterlyke afbeelding van een verschrikkelyk onweder: alleenlyk is dit onweder geen eigenlyk onweêr, geene donderbui, die in een uur voorby gaat, maar, als ik het zo noemen mag, een staatkundig onweêr, eene donderbui, die volken treft, en hen verwoest. Dichters spreeken gemeenlyk op deze wyze, zelfs onze, doch in onrym kan ik dit niet zo volkomen kenbaar maaken.
Dit onweder wordt nu beschreeven, gelyk het aan 't oog voorkomt, slegts met wat verhoogde kleuren. Wanneer 'er een zwaar onweêr in aantogt is, dan bedekt zig gemeenlyk eerst de Zon in eene langzaame duisternis; deze afbeelding komt met de Natuur ten vollen overëen; de Maan varändert dan, doorgaans, grootelyks haare gedaante, by voorbeeld: komt ons in 't geheel niet voor, eene ronde, maar ik weet niet welke wonderlyke en misvormige, en alle minuten eene andere gedaante te hebben. De Dichter voegt daar nog iets by, dat ik nimmer in de Natuur heb waargenomen, dat zy 'er zeer bloedrood uitziet. Dit heb ik menigmaal gezien, dat de witte zilverkleurige Maan by aannaderende onweders eene geele kleur door de wolken aanneemt: mogelyk is dit beeld daarvan ontleend, en, gelyk de dichterlyke taal doet, de raak wat vergroot, geel en bloedrood, inzonderheid dewyl 'er van bloed vergieten, 't geen de bloedroode Maan betekenen moet, gesproken wordt.’
‘de groote en schrikkelyke dag van Jehova] zyn oordeeldag.’
vs. 3, 4.] ‘Tot hier toe heb ik alleen den letterlyken zin van deze Verzen verklaard; maar de verklaaring der zaak is nog twyfelachtig. De hier beschreeven oorlogen kunnen die zyn, welke met de Syrische koningen van Antiochus Epiphanes af gevoerd zyn, en dit schynt de zamenhang van het volgende Capittel te vorderen; doch het zou ook de zogenoemde Joodsche oorlog, d.i. de opstand der Jooden tegen de Romeinen, kunnen zyn, waarin Jerusalem veröverd en verwoest wierd. Maar die moet ik in geenen deele met het volgende Capittel, 't welk daarënboven nog met de woorden, in die dagen, en om dien tyd, begint, overëenbrengen. Ik geef dus aan het eerste nog de voorkeur, en gaarne had ik de drie laatste Verzen van ons Capittel tot het volgende Capittel getrokken; doch ik vreesde, dat daarmede, in eene nog twyfelachtige zaak, het oordeel der Leezers te veel met vooroordeel werd ingenomen.’
-
voetnoot+
-
vs. 5.] ‘De verklaaring van dit Vers hangt ook van die vraag af. Wanneer 'er van den Syrischen oorlog gesproken wordt, dan zyn het de op God vertrouwende Machabeesche legers, die den naam van Jehova aanroepen: maar wordt 'er van den oorlog tusschen de Jooden en Romeinen gesproken, dan zyn het wel niet de Christenen in 't algemeen, want de voorzegging betreft al te klaar het Joodsche volk, maar de in Christus geloovende Jooden te Jerusalem, die wezenlyk behouden wierden, en na Pella vlooden.’
‘de overigen, die Jehova 'er zal by roepen.] 't Is buiten twyfel, dat 'er van bekeerde Heidenen gesproken wordt: maar in welken tyd zy geplaatst moeten worden, of in den tyd van Christus, of van den tyd van Joannes Hyrcanus af tot op Christus, in welken niet alleen veele duizenden uit vreemde volken zig tot den waaren God bekeerd hebben, maar ook de Joodsche Godsdienst in meêr dan één land op den throon geklommen is, hangt wederom van de vraag omtrent den oorlog af.’
-
voetnoot+
-
vs. 1.] ‘Ik weet dit Vers niet anders te verstaan, dan dat het Israëlitische volk een groot Koning te Bethlehem zal geboren worden; en hoewel 'er, Matth. II:5, 6, geen woord tot uitlegging van onzen text stond, zo zou ik toch gelooven, dat 'er van Christus gesproken wordt, van den Christus, die onder de regeering van Herodes gebooren is. De gansche draad der voorzegging van 't voorige Capittel leidt my op hem, en op den tyd zyner geboorte.’
‘Bethlehem, Ephratha] Ephratha is de oude, Gen. XXXV:16 voorkomende, naam dezer kleine Stad. Dezelve wordt 'er hier bygevoegd, om alle dubbelzinnigheid voor te komen, want men vond nog een ander Bethlehem in Palestina, dat tot den stam van Sebulon behoorde, Josua XIX:15.’
‘zo klein, dat gy geen geslacht in Juda zyt] De stammen der Israëliten wierden wederom in geslachten verdeeld, waar van ieder zyn hoofd had, gelyk een stam zyne Vorsten van den stam; doch om zulk een geslacht uit te maaken, wierd een zeker getal van hoofden verëischt. Zoo een dorp of stad die niet had, dan wierden 'er meêr steden of dorpen byéén getrokken, en hadden in gemeenschap slechts één hoofd van het geslacht. Mos. Recht, § 46.’
‘uit u zal my een voortkomen, die beheerscher van Israël worden zal] Bethlehem had reeds eertyds aan het Israëlitische volk een groot Koning, David, gegeeven; het zal deze eer voor de tweede maal hebben. Jerusalem is onderdrukt; daar is de laatste rechtmaatige regeerder van Israël ten uitersten mishandeld: maar onder denzelfden dwingeland, die Jerusalem veroverd had, wierd te Bethlehem de Messias gebooren.’
‘wiens geslacht reeds in de oudste tyden beroemd is geweest.] Een uit het oude beroemde geslacht van David.’
vs. 2. ‘Daarom zal hy haar ten prooi geeven] Hy, is hier God. Aan wien God haar ten prooi zal geeven, ziet men uit den Profeet niet: vraagt men het de Geschiedenis, dan zyn ze den veröveraar, wiens belegering in 't voorige Vers vermeld was, den gruwelyken dwingeland Herodes, ten prooi gegeeven, die in het tweede jaar naa de geboorte van Jesus, met agterlaaring van voetslappen, die genoeg met bloed besprengd waren, stierf.’
‘zyne overige broeders] De heidenen, die als menschen reeds broeders der Israëliten waren, maar nu door hunne bekeering ook in een geestlyken zin hunne broeders zullen worden. Wy hebben toch in de daad den waaren, ouden Israëlitischen Godsdienst aangenomen, en zyn de geloofsbroeders der Jooden geworden.’
-
voetnoot+
-
vs. 3.] ‘'t Geen hieraan volgt, is eene beschryving van het Ryk van Christus, welke mogelyk op tyden ziet, die nog toekomende zyn.’
‘en zy zullen terug komen] Volgens de Joodsche punten: en zy zullen woonen.’
|