Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 507]
| |
De Geestelyke Don Quichot, of het Zomer-Reisje van Geoffroy Wildgoose; door Smollet. Uit het Engelsch vertaald, door E. Bekker, Wed. A. Wolff. IIIde Deel. In den Haag, by I. van Cleef, 1798. In gr. 8vo. 254 bl.Met geen minder vermaak, dan wy de twee eerste Deelen dezer Vertaaling, van welke wy in den voorleeden Jaare verslag deedenGa naar voetnoot(*), geleezen hebben, lazen wy dit derde Deel, waarïn Wildgoose en Jerry hunne Godsdienstige reizen voortzetten en voleindigen. Bespottingen en teleurstellingen van allerlei aart verydelen alle de schoone gevolgen, die Wildgoose zich van zyne werkzaamheden beloofd hadt; schoon hy niettemin zich steeds volstandig in zyn ontwerp betoont, en dikwyls werks genoeg heeft, om den wankelmoedigen Jerry, die niet zelden na huis wenscht, tot verdere voortgangen aan te spooren. Wildgoose's Prediking by de Koolmynwerkers in het Noorden van Engeland heeft, evenmin als by andere gelegenheden, den gehoopten uitslag; zelfs onder het uitspreeken eener redenvoeling te Warwick, by eenen Wedloop, wordt hy gevaarlyk gekwetst; naa dit ongeluk, neemt zekere Dom. Greenville hem met zich na huis, en hierdoor verkrygt Wildgoose omgang met diens Nicht, Miss Julia Townsend, die hy welëer te Gloucester gezien en gesprooken hadt, en voor welk meisje hy sints dien tyd eene heimlyke liefde voedde. Door de toespraaken van den waardigen Do. Greenville krygt Wildgoose eindelyk een inzicht in het onredenmaatige en wanvoeglyke van zyn gedrag, vat het besluit op om tot zyne bedrukte Moeder weder te keeren, huwt daarnaa met gemelde Miss Townsend, en bevordert alzoo zyn waar geluk; terwyl Jerry, door zyn Ambacht, als Schoenmaaker, op nieuw met yver te hervatten, zyne verstoorde Vrouw weder met zich bevredigt. Eene aanëenschakeling van zonderlinge voorvallen maakt, zoo wel als een aantal character- en levens-schetsen van verscheide persoonen, die Wildgoose als reiziger ontmoet, ook dit Deel tot eene aangenaame leezing zeer geschikt; en wy kunnen niet naalaaten de verdienstlyke Vertaalster, over haaren met smaak uitgevoerden letterärbeid in dezen, ons genoegen te betuigen. De Zedenles of Godsdienstige grondstelling, die de vernuftige smollet uit dit geheel verhaal aan het einde des Werks afleidt, is deze: ‘Overal, waar geene halstarrigheid de genadige oogmerken der Voorzienigheid wederstaat, noch hoog- | |
[pagina 508]
| |
moedig gehecht blyft aan een verkeerd gedrag, zien wy, dat zy meermaalen zich bedient van onze driften, dwaalingen, en jeugdige misslagen, om ons welzyn te bevorderen, en ons op te leiden tot gelukzaligheid.’ |
|