menschlyke zintuigen volstrekt niet kent, immer een denkbeeld vormen van alle de streelende bevalligheden der natuur, die hem omzweeven? Gewis niet, hy kent volstrekt niets dan duisternis; hoe zoude hy dan het lieflyk licht, het welk zyn oog nooit bestraalde, met zulk een grievend gevoel kunnen bejammeren, als ik, die, vol kinderlyke onschuld, my in het licht verblydde, en alle de voorwerpen, die zich diep in myn geheugen geprent hebben, met speelend welgevallen toejuichte? Ja het is dat beeldenryk geheugen, het welk my, geholpen door eene leevendige verbeelding, de geheele zichtbaare waereld in derzelver beminnelykste kleuren voorstelt. Ik zie, ik gevoel alles nog met het onschuldig genoegen, het welk een vrolyk, een met alles te vreden kind, in de dagen der lachende onschuld, geniet; zonder my immer op nieuw in de beschouwing dier bekoorlykheden te kunnen verlustigen. Neen, op eenmaal is alles, alles voor my verdweenen. De rampvolle kinderziekte, die zoo veele jonge bloessems der maatschappy wegrukt, baande voor my nog het vreedzaam, het voor schuldlooze kinderen zoo bloemryk pad naar de gewesten der blydschap, naar de nu onzichtbaare waereld niet; maar zy beroofde my van de zichtbaare waereld, die voor haare redelyke bewooners, in dezen staat der ontwikkeling, zoo veele bekoorlykheden oplevert; zy geleidde my op de schrikwekkende paden der nachtlyk donkere treurigheid.’
Welk hart is ongevoelig genoeg om hierdoor niet getroffen te zyn? En hoe aandoenlyk overtuigende is de onmiddellyk op deeze beschryving volgende spraakwending! Met het eerste gedeelte daarvan zullen wy dit bericht eindigen.
‘ô Gy, beminnende Ouders van jeugdig opluikende lievelingen! laat myn droevig lot u beweegen, om de kwaadaartigheid der zoo vaak betreurde kinderpest, door de verstandigste hulpmiddelen, door de zegenvolle inenting, die het verwoestend kwaad, eer het nog tot zyne volkomene rypheid en kracht gekomen is, uitdryft, te ontwapenen! Van de duizend kinderen toch, die deze kunstbewerking ondergaan, sterft slechts een; en waar, waar zonden wy een voorwerp, waar aan de kinderziekte, door inenting veroorzaakt, het voortreffelykst zintuig ontrukte, kunnen opnoemen?’