| |
| |
| |
Landreis van 't Prins van Wallis Fort, aan Hudsons Baai, naar den Noorder Oceaan, ondernomen op bevel van de Maatschappy der Hudsons Baai, ter ontdekkinge van Kopermynen, een Noord-Westen Doortocht, enz. in de Jaaren 1769, 1770, 1771 en 1772, door Samuel Hearne. Uit het Engelsch vertaald, met Aanmerkingen van Johann Reinhold Forster. Met Plaaten en Kaarten. Eerste Deel. In den Haage, by J.C. Leeuwestyn, 1798. In gr. 8vo. 247 bl.
Zo onmiddelyk leggen wy het laatste Deel van le vaillant's Reize neder, en vatten het eerste des bovengemelden Werks op. Tusschen deeze twee Reizigers vinden wy, in eene Aantekening van den Heer forster, ten aanziene van de vereischten in eenen, die vreemde Volken bezoekt, deeze bedenking: ‘Geen Reiziger gedroeg zich daar in verstandiger en met meer Menschenkennis dan le vaillant, uit wiens Reisbeschryving allen de geenen, die vreemde of onbekende Landen willen bezoeken, veel leeren kunnen. Op hem volgt onze hearne, die met vreemde Volken zeer wel wist om te gaan, en in dien opzigte aanpryzing verdient.’ - De afgeschreevene aanmerking moge, in dit bepaald geval, doorgaan: anderzins doet 'er zich tusschen die twee Reizigers geen gering verschil op. Wie heeft le vaillant geleezen, zonder medegesleept te worden door zyne wyze van verhaalen, door de onverwagte en vreemde ontmoetingen, allerwegen in diens Reizen verspreid? - Vreemde ontmoetingen, 't is waar, treffen wy ook by hearne aan, doch in veel minderen getale, en de wyze van voordragt verschilt te veel, om in eenige vergelyking te komen. Le vaillant schildert de Gebeurtenissen, hearne vertelt dezelve. Zyne Reis is een Dagverhaal, zoo eenvoudig, dat het alleszins, uit dien hoofde, geloof verdient; terwyl de Verhaaltrant des anderen Reizigers, onder het schilderen, wel eens eene verwe aanneemt, welke, zo de waarheid in het hoofdzaaklyke niet te kort doende, eenige bykleuren doet gebooren worden.
Dan genoeg van de vergelyking; het voor ons liggend Deel deezes Werks zelve overwogen. Men hoore wat de Schryver van den aanleg zegt; 's Mans opregtheid
| |
| |
en waarheidsliefde steekt 'er in door: immers hy schryft: ‘Wel verzekerd zynde, dat verscheide geleerde en weetgierige Heeren in 't bezit zyn van afschriften of uittrekzels myner Dagverhaalen, als mede van de aftekeningen der Kaarten, heeft zulks my aangezet, om alle myne papieren, tot myne reis betrekkelyk, zoo naauwkeurig mogelyk na te zien, de misslagen te verbeteren en alles in 't licht te geeven: vooral daar ik weet, dat de beide berigten, welke uittrekzels bevatten van myne dagverhaalen, naauwlyks overeenkomen in de dagtekeningen, wanneer ik aan deeze of geene byzondere plaatzen aankwam, of van daar vertrok. - Om dit verschil te verhelpen, vervoegde ik my tot den Gouverneur en Gemagtigden van de Hudsons- Baai Maatschappy, met verzoek, verlof te mogen hebben myne oorspronglyke dagverhaalen na te zien. Dit wierd my gereedlyk en met de grootste beleefdheid toegestaan, gelyk men my insgelyks toeliet alle myne kaarten betrekkelyk die reis te bezigtigen en na te gaan. Door deeze hulpe ben ik in staat gesteld eenige onnaauwkeurigheden te verbeteren, welke, door my te veel op myn geheugen te verlaaten, in myne afschriften waren ingesloopen. 't Verhaal, derhalven, 't welk ik thans van myne Reis in 't licht geef, verzeker ik dat op echte dagtekeningen en bescheiden steunt, hoe zeer die ook mogen verschillen van voorige uitgaven.
Ik heb de vryheid genomen eenige plaatzen, welke in het oorspronglyk handschrift voorkomen, agterwege te laaten: dewyl dezelve van geen belang altoos voor 't Publiek waren - [tusschen beiden veele, die op louter herhaalen nederkomen, zouden 'er nog voegelyk hebben kunnen uitgelaaten worden] - andere hebben groote veranderingen ondergaan: zo dat, in de daad, het geheel kan gezegd worden op een gansch anderen leest geschoeid te zyn, door byvoeging en vermeerdering van aanmerkingen en aantekeningen, welke in het oorspronglyk handschrift niet gevonden worden; maar welke ik door myn lang verblyf in dat land in staat geweest ben te maaken.’
Hoe eenvoudig, hoe onopgesmukt, is dit alles! Het Werk heeft ook waarlyk zyne verdiensten; anderzins zou ook de Heer j.r. forster, Professor in de Natuurlyke Historie en Mineralogie, enz. geene Hoogduitsche Vertaaling van 't zelve gegeeven, en die met zyne
| |
| |
Aanmerkingen vermeerderd hebben. Deeze vindt men in de Nederduitsche Vertaaling overgenomen. Doch die Hoogleeraar heeft, volgens het berigt des Nederduitschen Vertaalers, wel eens wat uitgelaaten of overgeslaagen, en is daar door zo volledig niet als de Nederduitsche, waar in niets is uitgelaaten of overgeslaagen. Of die uitlaatingen zodanige plaatzen zyn, als waar op wy doelden in bovenstaande bedenking tusschen twee [ ], kunnen wy, de Hoogduitsche Vertaaling dervende, niet zeggen.
Eene Inleiding van 34 bladzyden vervat een breedspraakig verslag van de aanleidende oorzaak en de schikkingen tot de Reis. Het eerste Hoofdstuk geeft de verrigtingen op, sedert zyn vertrek van het Prins Wallis Fort op zyn eersten Tocht, tot zyne terugkomst aldaar; eene mislukte Reis, vol teleurstellingen.
Het tweede Hoofdstuk vermeldt de verrigtingen, sedert da aankomst aan de Factory, en een gedeelte van zyne tweede Reize. Veelvuldig gebrek moest hy met zyne Tochtgenooten doorstaan. Wy schryven dit af, als eene byzonderheid, welke veelmaal in deeze Reis, onder verscheidene gedaanten, voorkomt. ‘In weinig woorden,’ schryft hy, ‘zal ik een genoegzaam denkbeeld geeven van onze ontmoetingen en bedryven, met aan te merken, dat wy overvloed hadden en smulden,’ (in de daad, wy hebben ons te meermaalen verwonderd over het veelvuldig voedzel, 't welk 's Mans Reisgenooten by wylen ten lyve sloegen,) ‘of gebrek en honger leden. Zomtyds hadden wy te veel, zelden genoeg, by wylen te weinig, en dikwyls niet met al. Ik zal hier nog maar byvoegen, dat wy verscheide maalen twee geheele dagen en nachten gevast hebben, twee maalen meer dan drie dagen, en ééns, ten naasten by, zeven dagen, geduurende welken tyd wy geen mond vol eeten-proefden, buiten eenige weinige veen-beziën, water, schrapzel van oud leder en geroosterde beenderen. By deeze dringende gelegenheden heb ik dikmaals de Indiaanen derzelver kleer-bondel zien doorsnuffelen, welke meestal bestond uit vellen, en by zichzelven zien overleggen, welke stukken zy het best konden ontbeeren. Zomtyds werd 'er een lap van een oud halfverrot vel, en zomtyds een paar schoenen opgeofferd om den woedenden honger te verzagten. - Het verhaal van zulk een ongewoon gebrek, en het daar uit ontstaane ongemak, zal misschien in Europa
| |
| |
weinig geloof vinden; zy, nogthans, die met de geschiedenis van Hudsons Baai bekend zyn, en iets weeten van de elenden en 't gebrek, het welk de Inboorelingen der daar om heen liggende streeken dikwyls ondergaan, zullen dezelve beschouwen als iets dat tot het daaglyks leeven der Indiaanen behoort, die zelfs dikwyls door den nood gedwongen worden malkanderen te eeten.’
Het derde Hoofdstuk vermeldt de verdere verrigtingen en ontmoetingen, tot hearne's wederkomst, naa den weder mislukten Tocht, aan de Factory.
In het vierde Hoofdstuk hebben wy 't verslag der verrigtingen, geduurende des Schryvers verblyf aan 't Prins van Wallis Fort, om zich tot een derden Tocht na de Koper-myn Rivier toe te rusten, en het begin van dien Tocht, met meer voorzorgen ordernomen. In 't zelve ontmoet men veele byzonderheden, wegens de aangetroffen Volksstammen, die veelal een tafereel van menschlyke elenden opleveren, en de ruwheid der wilde Noord-Americaanen in een afschuwelyk licht stellen; terwyl de wyze van vermelden het hart des Schryvers eere aandoet.
Met het vyfde Hoofdstuk komen wy aan de Koper-myn Rivier, en is het vol zeldzaame ontmoetingen. - De verrigtingen aan dezelve, tot den tyd dat zy te rug kwamen by alle de Vrouwen, in het voorgaande ten Zuiden van het Cogead Meir gelaaten, maaken het zesde Hoofdstuk uit: - een Hoofdstuk, 't welk wy met afgryzen geleezen hebben, wegens den Orlog, den Esquimaux, door hearne's Reisgezelschap, aangedaan. De berigten wegens dit Volk, van de Rivier en de daar aan grenzende Landen, zyn belangryk. De Reiziger stondt over de Rivier niet min verbaasd dan over de Koper-myn zelve. Aan de Factory was dezelve hem beschreeven als die door Schepen kon bevaaren worden: dan hy bevondt dezelve naauwlyks bevaarbaar voor een Indische Kanoo, en niet boven de honderd en tachtig treden breed; overal vol banken en ondiepten; ook zag hy 'er, in eene, drie Waterstortingen. Dit levert een nieuw voorbeeld op, hoe weinig staats 'er te maaken is op de Volksberigten. Eene Aftekening van de Rivier dient tot opheldering. - Hier komen wy tot de groote bedoeling deezer herhaalde Reistochten, de Koper-myn, op den afstand van negen en twintig of dertig mylen zuid-oost van den
| |
| |
mond der Koper-myn Rivier gelegen. Ziet hier de beschryving, Leezers! en oordeelt, of die Myn, op zichzelve beschouwd, zo veel gevaars en moeilykheids, als de Reiziger zich getroostte, waardig is. ‘Deeze Myn, zo dezelve dien naam verdient, is niets anders dan een baijerd van rots en steergruis, denkelyk, vóór veele jaaren, door eene aardbeeving veroorzaakt. Door deeze puinen stroomt eene kleine Rivier, welke, terwyl ik daar was, nergens meer dan anderhalf voet water hadt. - De Indiaanen, die my deezen togt hadden doen onderneemen, hadden my deeze Myn voorgesteld zoo ryk en van zoo veel waarde te zyn, dat, indien 'er eene Factory aan deeze Rivier werd aangelegd, een schip, in stede van ballast, Koper-erts zou kunnen laaden, en even zoo gemaklyk en met zoo veel spoed als met steenen aan de Churchil-Rivier. Volgens hun verhaal waren 'er de heuvels enkel van Koperen staaven zamengesteld, welke daar even als keisteenen opeengehoopt lagen. Doch dit verhaal was zoo verre bezyden de waarheid, dat ik en meest alle myne makkers byna vier uuren aaneen vergeefsch zogten; doch eindelyk slegts één eenig stuk vonden van omtrent vier ponden gewigt; dit stuk is thans in 't bezit van de Maatschappy van Hudsons Baai. Ik wil wel gelooven, dat voorheen het Koper aldaar waarschynlyk in grooter overvloed geweest zy: want op verscheide plaatzen, zoo wel aan de oppervlakte als in de holligheden en spleeten der rotzen, waren de spleeten eenigzins geverfd met Koper-groen.’ Eenige kleindere stukjes vonden zy. - Wy kunnen niet nalaaten de Aantekening van forster hier by te voegen. ‘De verwoeste en puinige toestand diens bergs schynt aan te duiden dat dezelve een Zeepgebergte is, welke het Koper, uit eenen anderen oord, door groote overstroomingen bekomen heeft. 't Is jammer, dat de Reiziger geene kundigheden genoeg, in dat
vak, bezat, om deswegen naspooringen te doen. Hy hadde slechts daarop behoeven acht te geeven, welk soort van steen by de Koper-myn lag, en of dezelve met die van 't gebergte van eenerlei soorten waren. Voorders of 'er in de nabuurige streeken zich nog hooger gebergte bevond, in welke rigting dat liep, en uit welken steen het bestond. Dat de steenen in de zoogenaamde Koper-myn, zoo wel tusschen de spleeten als holligheden,
| |
| |
met Koper-groen scheenen geverfd te zyn, leverde nog geen bewys, dat 'er Koper-erts gevonden wordt. Maar gesteld, iets dergelyks ware daar in menigte voorhanden, dan kon dezelve nog van geen nut zyn: dewyl men, door gebrek aan hout, het ontginnen noch het smelten van den erts kon onderneemen. Voor 't overige zou alles nog niets beduid hebben, zoo men het niet te scheep konde afvoeren. Doch al ware 'er houts genoeg voorhanden, en eene goede scheepsgelegenheid geweest, zoude het de moeite niet waardig zyn geweest zulke ver afgelegene Kopermynen te ontginnen. De Engelschen hebben in 't enkel Eiland Anglisea een zoo verbaazende voorraad van Koper, dat zy gansch Europa daar mede voorzien konnen, al wierd hetzelve nergens anders gevonden.’
|
|