| |
| |
| |
Geheimzinnige Toebereidselen tot eene Boertige Reis door Europa.
De Paketboot, of Historie van Engeland, van de grondlegging van dat Koningryk af, tot op heden, in een' boertigen styl beschreeven.
en
London, in een' boertigen styl beschreeven. Vermaakshalven voorgeleezen in, en opgedraagen aan, de Maatschappy der Verdiensten, onder de Spreuk: Felix Meritis, door a. fokke, Simonsz. Medelid derzelver Maatschappye, enz. enz. Te Haarlem, by F. Bohn, 1798. III Deelen. In gr. 8vo. te zamen 620 bl. Met Kaarten en Caricatuur-Plaaten.
De geestige fokke geeft in dit Werk de voordeeligste proeven van zyne bekwaamheid, om geschiedkundige onderwerpen bevallig en vermaaklyk te maaken; en schoon dergelyke stukken, door den Opsteller zelven voorgedraagen, altoos meer behaagen dan by eene byzondere leezing, gelooven wy echter, dat veelen dit Werk met het grootst vermaak doorloopen zullen; althans onze lachspieren zyn dikwerf in beweeging geraakt by de zonderlinge leiding en opvolging der idéen, die in dit Werk voorkomen. ‘Het voornaam doel dezer Verhandelingen,’ zegt de Schryver, ‘was, in derzelver oorsprong, om de ernstige en nuttige Voorleezingen, welke daaglyksch in het Departement van Koophandel, enz. in de Maatschappy Felix Meritis gedaan worden, door een onderhoud van een' gantsch verschillenden aart, eenigzins te verpoozen; aan dit oogmerk hebben zy voldaan, en alleen het aanzoek van veele Leden heeft my doen besluiten dezelven in 't licht te doen verschynen; ten einde den Leezer ook somtyds een uurtjen van gewigtigere bezigheden te ontspannen.’ En dat met het vermaaklyke dezer Verhandelingen ook wezenlyk nut gepaard gaat, is ontegenzeglyk, dewyl men door dezelven een volledig denkbeeld verkrygt van den oorsprong, voortgang en lotgevallen van Engeland, werwaards de Schryver in zyne Europeesche reizen de cours het eerste verkoos te richten; behalven dat dit Werk overäl met veele nuttige aanmerkingen over verscheidene onderwerpen doorvlochten is.
Onder de snaaksche vertellingen, in deze Verhandelingen by menigte voorkomende, heeft 'er ons ééne byzonder behaagd; zynde de geschiedenis van St. Joris, voorkomende in het 3de Deel, handelende over London, met welke, (schoon vry lang zynde) tot een staaltje van den geest, waarïn dit Werk geschreeven is, af te schryven, wy onzen Lezeren geen ondienst meenen te doen.
De Schryver dan, verslag geevende van verscheide bezich- | |
| |
tigde gebouwen en byzonderheden, meldt, op pag. 60, enz. het volgende:
‘Onder het bezichtigen van de Schatkamer en de veele kostbaarheden en rariteiten in dezelve, zag ik ook een gouden St. Joris beeldjen, daar die oude Held bezig is met den Draak in zyn' smoel te prikken. A ha! mogt ik zoo zeggen, daar is onze Knaap ook! maar toen dagt my werdt onze Interpres een weinig geraakt, evenwel ik zei het zonder erg, omdat wy hier te lande ook nog al hier en daar zoo een' klant op een' post of Gebouw zien staan. Hy antwoordde my dus zeer ernstig: ‘die Knaap, myn Heer! ken je dien Knaap wel eens?’ Wel neen! zei ik, wy noemen hem, zoo in de wandeling, St. Joris: ‘Nu ja, die eigenste St. Joris heeft wonderen bedreeven, en is de groote Patroon en Beschermheilig, niet alleen van London, maar van geheel Engeland, en, om je in de zaak wat beter te onderrichten, op dat ge u niet weêr zoo familiair over hem uit zoudt laaten, want gy zult hem de geheele Stad door aantreffen, en mogt 'er by sommigen door in ongelegenheid komen, zal ik u eenig verslag van dien grooten Man doen.’ Dit verhaal van den Interpres wordt door fokke dus opgetekend:
‘Deze St. Joris werdt geboren in Cappadociën, in den Jaare, naar onze jaartelling, 274, en wel onder de Regeering van den Keizer Aurelianus, en was een doolend Ridder van zyn affaire, dat was in dien tyd eene brillante Kostwinning, en van het grootste nut; wyl 'er toen veele groote windmaakers van Reuzen bestonden, en ook Tovenaars, Serpenten, Draaken en allerlei ontuig, die de Menschen schriklyk vexeerden, injurieerden en affronteerden waar men nu zoo veel niet meer van hoort, dat toch al raar is ook. Nu die Ridder reisde dan, om zyn affaire voort te zetten, de heele Waereld door, en zoo kwam hy ook in Lybien, dat al een heel eindjen weegs van Amsterdam ligt, en wel in de Stad Salene, en zie, daar hadt hy een' zonderlingen droom, welke zekerlyk uit een ongestelde maag voortkwam, want hy kon tegen den nacht maar geen bezwaarend eeten verdraagen, en hy was daar juist by een heel goed slag van een Tovenaar van zyn kennis gelogeerd, en door dien goeden man, die kort te vóóren de slagt over de vloer hadt gehad, op pens van leeuwenvleesch getracteerd geweest. Nu in dien droom werdt hem vermaand dat hy 's anderen daags reis een buitencingeltjen om kuiëren moest, want dat hy daarömstreeks een karreweitjen voor hem vinden zou. Hy resolveerde ook 's anderen daags, om, uit den grap, aan dien droom te voldoen, schoon hy alles behalven bygeloovig was. Hy steeg dan, met alle stukken gewapend, te paard. Aan den Buitencingel komende, ja, daar zag hy ook al aanstonds een' zeer grooten en dikken rook uit het water,
| |
| |
dat vry modderig, en zoo veel als een moeras was, opgaan, maar hy nog geen erg hebbende, dacht eerst, dat zal zeker van een Suikerbakkery, Graantjesstookery of Brouwery aan den overkant weezen; maar ziet, toen hy nader by kwam, en zyn lorgnet voor den dag gehaald hadt, ja wel, daar zat je een Draak, van de eerste grootte en qualiteit, in het midden van dat moeras te slaapen, en als hy gaapte kwam die heele wolk van rook uit zyn smoelwerk, dat was eigenlyk niet anders als zyn aassem, want het was een koude dag, en dan kan men den aassem van de Menschen en Draaken bescheidenlyk zien.
Wy zullen (vervolgt de Schryver) den goeden Ridder een poos op dat spectakel laaten tuuren, en intusschen verhaalen wat de Interpres ons omtrent dat Dier uit de Legende vertelde.
Dat beest was daarömstreeks in een' heel kwaaden naam, maar hy slagte Uilenspiegel, hy maakte het 'er wel zoo wat na; want als 'er iemand by hem kwam om hem reis gniepig wat te travailleeren, dat ook lelyk van de Saleners was, spoog hy ze vierkant in hun bakhuis, en wel met een golf van rook dat ze uit hunne oogen niet zien konden, en, wilden ze hem van achteren bestoken, dan gaf hy ze zoo een suffisante soujang met zyn staart, dat ze wel drie dagen lang na hunne ooren voelden, en dan zagen ze 'er uit, als of ze door den modder gesleept waren, zoodat dit al een heel mal servituut voor die Stad was; ja, al bleeven de menschen in de Stad, men was op 's Heeren straaten niet veilig, want de Draak kroop tot aan de muuren, en strekte zyn heelen langen hals tot over de Stad uit; ligtende met zyn tong, waaräan by geval een groote weêrhaak was, de Kooplieden van de Beurs, de Burgers van de Parade, en de Boeren van de Markt; zoo dat elk genoodzaakt was zyn testament te maaken, eer hy uitging. De Regeering dezer ongelukkige Stad was 'er althans vreeslyk mede in het naauw; wat gedaan? dat kon toch zoo evenwel niet; zy liet dan op den 12 February des Jaars 299, onder de regeering van Keizer Diocletiaan, den Senaat vergaderen, en in deze plegtige vergadering werdt besloten om het orakel Gribouligri raad te vraagen. Sommige Leden, die dit orakel heel wel kenden, lieten protest aantekenen, en in de Stads Notulen stellen, dat ze tot die Resolutie niet hadden geconcurreerd, doch de meerderheid dreef boven; men raadpleegde dan met hetzelve; maar zie dat orakel was het met den Draak eens, och ja! dat was dopjens spel; het antwoordde flauwtjens: dat het niet durfde verzekeren of de Stad wel ooit van den Draak verlost zoude worden; maar dat 'er evenwel nog wat op was, om ten minsten vry te kunnen passeeren en repasseeren, als men maar zorgde om alle dagen een zeker getal
| |
| |
levendige schepselen, 't zy Mannen, Vrouwen, Dochters of Beesten, daar zou de Draak uit condescendance zoo nauwkeurig geen reguard op slaan, naar buiten te zenden, om denzelven tot spyze te dienen, en dat men voords een' oppasser aan de Poort stelde, om ieder, die uit moest, een lootjen ter hand te stellen, waarop gesteld zoude worden, dat men niet tot het offer behoorde, dan zou de Draak een contramerkjen geeven; en daar mede kwam men dan, voor dien dag, weêr heel huids te huis. Drie en dertig dagen lang hadt men dat volgehouden, maar eindelyk waren 'er geen Ossen, Paarden, Schaapen, Verkens, enz. meer voorhanden; zoodat men, ten laatsten, genoodzaakt was, om, in plaats van dertig of veertig beesten, 'er twee minder te geeven; maar ja! toen was het fout. Toen begon Sinjeur de Draak zoo beestāchtig te brullen, dat 'er de heele Stad van dreunde; waaröm men genoodzaakt werdt om het lot over Menschen te werpen, en zie ongelukkig viel dat op den Zoon van een der rykste Burgers, en op een Raadsheers Dochter; maar evenwel dat kon ook niet best schikken, men nam dus, in derzelver plaats, twee misdaadigers die op den dood gevangen zaten; en die vervulden voor dien dag het ontbreekend getal. Den volgenden dag schikte het ook nog al, toen hadden de Inwooners op de Jagt geweest, en een genoegzaam getal wild, en, onder anderen, achttien Vogelstruizen, drie Olyphanten en twee Rhinosters opgedaan, en met die Cavalcade, dat wel een processie uit Blauwjan geleek, marcheerden ze in triumph naar buiten; maar de dag daaräanvolgende konden ze dat getal slegts op dertien na volmaaken, en toen moesten 'er dus weêr zoo veel menschen by loting aan gelooven, en wel ongelukkig viel het lot toen op dertien van de schoonste jonge bevallige en gehairlokte Maagden (dus zegt de Chronyk) onder welken zich de Dochter van den Koning Kirimirico, den derden van dien naam, mede bevondt. - Ja daar was maar niet aan te doen, 't was
egalité, of ze Princes of pompstok was, ze moest maar voort. De dertien Maagden werden daaröp, zeer prachtig, in zuiver wit lynwaat, en lange tabbaarden met roode en zwarte traanen bezaaid, gekleed, (dat moet toch wel heel mooi gestaan hebben!) en kwamen voorts ter bestemder uure by het meir in processie aan, juist terwyl onze dappere Ridder St. Joris met zyn lorgnet, gelyk gezegd is, op den dikken rook stond te speculeeren, om te zien of ze van een Suikerbakkery of wel van eene andere Fabriek opsteeg. - Nu hy was een beleefd en welöpgevoed Persoon, en dus maakte hy terstond beentjen achter uit, en een praatjen. - Wel heden jonge Juffrouwen, heb ik 't geluk om hier zoo een heel gezelschap jonge Dametjens te ontmoeten, dat is me zeer aan- | |
| |
genaam; mogelyk heb ik de eer met een gezelschapjen naai-Juffrouwtjes, die de pot verteeren, te spreeken; wel wat ben ik blyd, zoo veel lieve Poppetjes, altyd even zoet, hier zo onverwacht aan te treffen; ik wil wel meê wat rond springen, lieve meiden, want ik heb toch van daag niet veel om handen; ik keek daar maar zoo wat na dat beestjen dat ginder ligt te slaapen; ik zag het eerst voor een Brouwery of andere Fabriek aan, ik ben hier niet bekend. - Wel heden neen myn Heer, 't lykt 'er niet na, we wilden wel dat het waar was, zei de Princes, je mag wel maaken, dat je streks een beetjen op zy gaat, want het is een Canaille van een Draak, zo lelyk als de barelyke Duivel, en die zal straks komen om ons alle dertien op te slokken, dat is ook de reden dat we hier expres geäppoincteerd zyn; maar mag ik wel de eer hebben, om te mogen weeten hoe myn Heers naam is? - Och heden ja, lieve Meid: antwoordde de Ridder, ik heet Joris Barsane, en myn Vader Joseph Barsane, en die is Kapitein van de eerste Compagnie van het derde Bataillon van de tweede halve Brigade der gewapende Burgermagt in de Stad Cappadocie. - Zy daar weêr op, ô
zo! wel bekend! dan is UEd. nog Neef, want ik ben de Dochter van Koning Kirimirico, en myn Grootmoeder was de Zusters Dochter van jouw Grootvader. - Wel, wel! hoe vaaren de vrienden al t'huis; wat is het jammer dat we nu zoo weinig tyd hebben om mekander plaisier te doen, om dien vervloekten Draak. - Ja Nichtjen, zei Joris daaröp, om je de waarheid te zeggen, het is wel dubbel jammer; want ik stond daar al zoo te denken om acces by je te verzoeken, wyl ik juist net voorleden week mondig geworden ben. De Princes. die de manieren van Cappadociën niet kende, vroeg daaröp heel nieuwsgierig: - Heer Neef! heb je daaröm zulke dikke lippen? Neen, zei hy, Nichtjen lief, dat noemen we maar zoo, als we vyf en twintig jaar zyn, want dan mogen we trouwen zonder het iemand aan zyn neus te hangen - en me Vader is zoo wat een raare, weetje; ja 't spyt me wel een drieduits korstje, dat 'er die malle intermissie nouw zoo tusschen komt, maar daar zal evenwel reis meer als één meê speelen, als dat Draaken dejeuner dóór zal gaan, dat beloof ik je. Ik heb daar in myn valies, achter op myn paard, een goed huismiddel tegen zulke insolente Canailles. Onder dit gesprek kwam de Draak voor den dag, en hy, als de Duivel, na zyn paard, en schielyk het valies losgemaakt, dat was by ongeluk in den knoop, daar vloekte hy toen, en sakkerde als een Ketter, evenwel hy kreeg het los, en haalde 'er een doosjen met reliquiën uit, vliegende voords weêr na de meisjens toe, onder het roepen: - laat hy nu maar komen, nouw lust ik hem; - onder ande- | |
| |
ren hadt hy een klein boekjen, dat door wylen den vroomen Abel, lang vóór de drukkunst, geschreeven was, en een à l'hombre spel van den godloozen Caïn by zig, dat reeg hy allebei voor aan de punt van zyn speer, en stak 'er den Draak, die inmiddels met een vervaarlyke capriool op de meisjens aan kwam springen, vlak meê in
zyn waffel, en zie dat was probatum; want toe kreeg het beest zoo een geweldige pyn in zyn buik, dat hy spartelde als een garnaal, aan welke colykpynen hy ook dezer waereld overleedt; toen het monster nu geveld was, zeide Joris: - wel nu lieve Deerns, wat zegje 'er nu van? daar leit hy nouw! - en zich tot de Princes wendende, vervolgde hy: Nichtjen lief, willen we 'er nu nog reis een grap meê hebben, en 'er in triumph meê na Salene marcheeren; ei lieve, toe geef me dan je koussenband reis, als 't je belieft. - Nu, dat deedt zy, en de Ridder keerde zich inmiddels uit zedigheid om, om niet te zien, hoe ze die los maakte, die stak hy vervolgends door den neus van den Draak, en gaf het einde in de hand van de jonge Princes, zeggende: toe maar, nouw maar trekken, trekken maar, en de andere meisjens duwden van achter aan de staart; daaröp commandeerde hy: Marsch! en zoo kwam St. Joris, op zyn paard gestegen zynde, met zyn speer in de hand vooruit, en de meisjens met den Draak achteräan, in triumph in de Stad. De Draak werd daaröp na de Snydkamer gebracht, en voor een dubbeltjen aan de nieuwsgierigen vertoond. Nu, zou men zeggen, welke betrekking heeft Cappadociën en Lybiën met Engeland, en hoe komt St. Joris toch een patroon van dat verwyderde Ryk te zyn? geduld, ik zal 't u zeggen: twee van die dertien maagden waren juist van Engelsche Famielje, te weeten Dochters van de Engelsche Kooplieden Smitt en Tompson, die in de Stad Salene woonden; en die meisjens plaagden den goeden St. Joris, dat hy haar nu voordäan voor altyd onder zyne protectie zou neemen, want ze waren zoo bang als wezels, voor all' wat maar eenigzins naar een Draak geleek, geworden; nu hy beloofde dat haar, maar als men de meisjens den vinger geeft, neemen ze ordinair de geheele hand; toe sannekten ze al verder: och goede Jorisjen! je moest nu ook al ons Engelsch volkjen onder je protectie
neemen! - Nu de jongen was dood goed, en hy dacht, och! 't zyn allemaal zulke goede vroome zielen, 't komt me toch op geen millioen of wat menschen meer te beschermen aan, en kom ik over den hond, dan kom ik ook over zyn staart; daaröp stondt hy haar hun verzoek toe, en sedert is hy de Patroon van geheel Engeland geworden.’
Wy vertrouwen van het vindingryk vernuft des Schryvers,
| |
| |
dat hy, met zyne reizen na andere landen van Europa voortgaande, zyne beschryvingen derwyze zal inrichten, dat dezelven belangryk en vermaaklyk tevens blyven voor zyne Hoorers en Lezeren.
|
|