Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 368]
| |
De Alpen; naar het Hoogduitsch van Haller; door B. Nieuwenhuizen. Te Delft, by M. Roelofswaert, 1799. In gr. 8vo. 31 bl.Onder de veele Dichtstukken, door den beroemden haller vervaardigd, mag het Stuk, getyteld: ‘die Alpen,’ met recht den naam van uitmuntend draagen; niet zonder reden zegt daaröm de Vertaaler: ‘dat hetzelve by alle Kunstkundigen niet slechts voor eene der beste lettervruchten van dezen Dichter; maar voor een meesterstuk der Hoogduitsche Poëzy wordt gehouden.’ Hetzelve bevat een alzins schoon en dichterlyk Tafereel, zoo van de verbaazende en prachtige Natuurverschynselen, die de Alpen opleveren, als van den gelukkigen toestand en de eenvouwige leefwyze der Zwitsersche Landbewooneren; en het verwondert ons geenzins, dat de Nederlandsche Dichter nieuwenhuizen, naadat hem de lust, om eene Vertaaling van het bovengemeld Stuk te waagen, bekroopen hadt, nu en dan door de moeilykheid dezer taak werdt afgeschrikt, en niet dan naa langen tyd zyn voorneemen volbracht. Overtuigd van het bezwaarlyke, om een Dichtstuk van dien stempel, uit de Hoogduitsche taal, die, uit haaren aart, krachtig, zinryk, en verheven is, in Nederduitsche verzen over te brengen, moeten wy den Burger nieuwenhuizen ons genoegen betuigen over de schoon uitgevoerde Vertaaling, die op zeer veele plaatsen zyn dichterlyk genie kenschetst; schoon wy tevens moeten aanmerken, dat hy deze Vertaaling, op meer dan ééne plaats, naar ons oordeel, wat al te vry heeft behandeld, en alzoo hier en daar van den zin en meening des oorspronglyken Opstellers al te wilkeurig is afgeweken; waardoor het Nederduitsche eenige schoonheden mist, die het, by eene getrouwere naavolging van het Hoogduitsche, hadt kunnen en behooren te behouden. Tot staaving dezer aanmerking, zullen wy hier in beide taalen een Couplet laaten volgen; terwyl wy niet twyffelen, of elk, die de Hoogduitsche taal verstaat, zal terstond het verheven schilderächtige van het oorspronglyke boven de Vertaaling zien uitblinken. Wy kiezen daartoe het 36ste Couplet; luidende in het oorspronglyke dus:
Hier zeigt ein steiler berg die Mauer-gleichen spitzen,
Ein wald-strom eilt hindurch, und stürzet Fall auf Fall,
Der dick beschãumte flusz dringt durch der Felsen ritzen,
Und schleszt mit gãher kraft weit ũber ihren wall:
| |
[pagina 369]
| |
Das dũnne wasser theilt des tiefen falles eile,
In der verdickten luft schwebt ein bewegtes grau,
Ein regenbogen stralt durch die zerstãubten Theile,
Und das entfernte Thal trinkt ein bestãndigs Thau.
Ein wandrer sieht erstaunt im himmel strõme fliessen,
Die aus den wolken fliehn, und sich in wolken giessen.
Welk Couplet door nieuwenhuizen dus vertaald is:
Een grootsche woudstroom stort zich vreesselyk van boven
De stylste rotsen af, en vormt een' waterval;
De dik beschuimde vloed dringt bruisschend door de klooven,
En murmelt zachtkens voort door 't bygelegen dal.
En heeft men zich, met moeite, op 't styl gebergt verheven,
Waar langs, met woest gebrul, de woudstroom heenen bruischt,
Dan ziet men, boven zich, de dunne wolken zweeven,
Wyl tevens, onder ons, een vruchtbre regen ruischt.
Natuur! wie kan naar waarde uw ryke pracht verheffen?
Zelfs moet uw kleenst gewrocht ons met verwondring treffen.
Meer voorbeelden van dergelyke afwykingen konden wy hier aanhaalen; dan liever willen wy onze Leezeren uit de Nederduitsche Vertaaling nog iets mededeelen, en kiezen daartoe de vier laatste Coupletten van dezelve; zynde van dezen inhoud:
ô Dwaas! die 't hoofsch gewoel een rein vermaak durft heeten,
Waar boosheid en verraad op deugd en onschuld woedt;
U kluistert wufte pracht in een vergulde keten,
Die andren wel behaagt, maar u bezwyken doet.
Gunt de eerzucht wel den slaap aan haare lievelingen?
Woont vrede wel in 't hart dat naar laurieren tracht?
Kan wel de waare rust de sponde eens vreks omringen,
Die, by al 't goud der aard', naar meerder schatten smacht?
Kan ooit de vriendschap dáár het reinst geluk bereiden,
Waar nyd en eigenbaat zelfs broederharten scheiden?
Daar doet een woest tyran zyn slaafsche dienaars slagten,
Zyn purper is geverwd met rookend burgerbloed;
Daar durft men ongestraft de deugd en trouw verächten,
En helsche plonderzucht smacht naar verboden goed:
De geile lust verkort den jongen levensmorgen;
De dartle weelde heerscht, en elk is slaaf 'er van;
De vrek verzamelt goud, doch 't baart hem niets dan zorgen,
Wyl hy het wel bezit, maar niet genieten kan:
Waar wenschen wenschen, en waar jamren jamren baaren,
Ontvliên in stadige angst de jonge levensjaaren.
| |
[pagina 370]
| |
Maar gy, eeläartig volk!Ga naar voetnoot(*) deelt samen heil en smarte,
En gy kent de ondeugd niet, waardoor de ziel ontäart;
Uw gunstig lot vóórkomt de wenschen van uw harte,
Met goedren, wier bezit geen bittre zorgen baart;
Geen innerlyke slang doorknaagt uw rein geweten,
Geen laat berouw verpest de vreugd, die gy geniet;
Kunt ge u, dit oogenblik, volmaakt gelukkig heeten,
Ook 't ander oogenblik teelt u geen zielverdriet:
Gy leeft altoos gelyk, niet laag, niet hoog verheven,
En 't uur van uwen dood is rustig als uw leven.
ô Zalig, wie als gy, ver van 't gewoel der steden,
Den aanbestorven grond van eigen akk'ren ploegt;
Die zy' noch purper eischt om zich met smaak te kleeden,
Wien ongekruide spys en schaamle drank vernoegt;
Wien 't koele westenwindje, in schaduw van de linden,
Een kommerloozen slaap en zachte ontwaking geeft;
Wie nooit een hooge zee, of bulderende winden,
Of 't woest bazuingeschal des krygs te vreezen heeft;
Wiens weltevreden hart geen grooter heil durft denken:
De Hemel kan hem zelf geen meer genoegen schenken! -
Ten slot merken wy nog aan: dat de Vertaaler onbekend schynt geweest te zyn met de Elfde Uitgave van haller's Gedichten; waarin dit Dichtstuk, met voorige Uitgaven vergeleeken, hier en daar eenige veränderingen heeft ondergaan; of hy moet by verkiezing eene vroegere Uitgave gevolgd hebben, welk laatste ons echter onwaarschynlyk voorkomt. |
|