| |
Ontdekkingen in de Zuidzee, en Berichten aangaande De La Perouse en zyne Tochtgenooten, opgemaakt uit spooren van zyne Reis, op onderscheidene Eilanden en Landen der Stille Zee gevonden; als mede aangaande een groot Eiland, thans door Fransche Vlugtelingen bevolkt. Uit het Fransch vertaald. Te Haarlem, by F. Bohn, 1799. In gr. 8vo. 212 bl.
De eerste Bladzyde van dit Reisverhaal bekleedt de plaats eener Voorreden; wy schryven dezelve geheel af. - ‘Het geen men leezen zal is het uittrekzel van eenen Brief, welken een Franschman schreef aan zynen Vriend te Pondichery; dezelve is gedagtekend van het Gastvrye Eiland in de Zuidzee, den agt en twintigsten van Louwmaand 1795.
De Schryver van den Brief verliet Frankryk den zeventienden van Wiedemaand des Jaars 1789, trok
| |
| |
Spanje en daar naa Portugal door, alwaar hy zich in 1790 inscheepte om na Brazilien over te steeken, en daar hield hy zich op tot in het Jaar 1793. In dien tyd had eene maatschappy van Portugeesche Kooplieden tot eenen verren tocht een Vloot van vier Schepen toegerust, op welke hy dienst nam. Het was dezelve te doen, om kondschap te neemen van een Eiland, dat in het vorige jaar in de Zuidzee ontdekt was, door eenen Kapitein in dienst deezer maatschappy, die van daar goud en peerlen had medegebracht. -. Iets oordeelde de Uitgeever van deezen Brief tot een beter begrip van sommige voorvallen, die de Leezer hier zal aantreffen, aangaande deszelfs Schryver te moeten zeggen; maar ook met dit weinige rekent hy zich van zynen plicht gekweeten te hebben, en laat den Schryver des Briefs aanstonds zelve spreeken.’
By deezen Reistocht, met het aangeduidde oogmerk, om Paarlen en Goud te vinden, ondernomen, oordeelden de Reizigers ‘belang te hebben denzelven geheim te houden,’ gelyk wy, by zekere gelegenheid, in het Reisverhaal leezen. 't Geen 'er van ontdekt wordt in dit verhaal is weetenswaardig genoeg op zichzelven; en krygt eene bykomende waarde, uit hoofde van 't geen wy vermeld vinden, wegens de la perouse, over wiens lot men zo lang in 't onzekere hing, en de schroomlykste uitzigten, helaas! bewaarheid, koesterde.
Het Schip, waar op onze Briefschryver, of liever Reisverhaaler, zich bevondt, van de andere Schepen eenigzins verwyderd, leedt schipbreuk op een onbekend Eiland, Méïeo geheeten. 't Gevaar van Lyfsverlies door 't water ontkomen, liepen zy dat van vermoord en door de Eilanders opgeëeten te worden. In 't dreigendst van dien nood daagden Scheeplingen van dezelfde Vloot, aan den anderen kant geland, te hunner verlossinge op. Naa eenigen verderen kryg, volgt Vrede met de Inboorelingen.
Dit Eiland was voortyds door Europeërs bezogt geweest. Een Latynsch opschrift, eerst gebrekkig ontdekt, en naderhand duidelyk geleezen, gaf hun te verstaan: Alvar. de Mendoça en Mindanna zyn, onder Gods hulp, hier aangekomen, in 't Jaar 1567. Ook vonden zy met zeer duidelyke woorden de la perouse 1792 geschreeven.
De vyandlykheden met de Eilanders wisselden af in de
| |
| |
gulste onthaalen; doch werden deeze afgebrooken door den Oorlog, den Eilanderen aangedaan door die van het nabuurig Eiland Moaréé, waar in de Europeërs deel namen, en den vrede bewerken. De beschryving van het gevegt is der moeite waardig geleezen te worden; als mede het verslag van de geordendheid deezer vegtende Eilanderen. ‘Ik heb,’ zegt de Schryver, ‘den Wapenhandel der Franschen, Engelschen en Duitschers, gezien, en ben van de groote krygsoefeningen der Pruissische troupen ooggetuigen geweest; maar nimmer hadt myn oog iets dergelyks aanschouwd.’ - ‘Dit alles,’ voegt hy 'er nevens, ‘gebeurde op den dertienden van Grasmaand van het Jaar 1794. Deeze dag was voor ons een dag, waar aan wy altyd zullen blyven gedenken. Wy hadden twee volken, die menscheneeters waren, samen bevredigd, en zonder twyfel waren wy de eerste Reizigers, waar aan een dergelyk geluk ten deele viel. Mogt deeze bevrediging lang genoeg stand houden, om deeze volken het afgryslyk gebruik van het eeten hunner gevangenen te doen vergeeten! Welk gebruik intusschen by hun minder het gevolg van wreedheid, dan wel van een diep gevoel van haat of wraakzugt is; het welk daar uit bleek, dat zy op onze vraag, of zy ook hunne Landgenooten aten, het grootste afgryzen te kennen gaven; terwyl zy ons integendeel op het vleesch hunner vyanden zogten te onthaalen. - Wy waren bemiddelaars en getuigen van hun Vredesverdrag geweest, en gelooven, dat het niet zal geschonden worden, ten minsten met meerder recht, dan men rekenen kan op de bedrieglyke verbintenissen van die eerlooze en meinedige volken van Europa, die zich voor beschaafd uitgeven, en intusschen meer barbaarsch dan de Wilden zelven zyn; van die volken, die wel geen menschen eeten, maar hen echter in koelen bloede vermoorden. In het tydstip, dat
ik dit schryve, is mogelyk myn Vaderland de prooi van de ysselykheden eenes burgerlyken oorlogs, en worden mogelyk deszelfs ingewanden van een gescheurd door kannibaalen, duizendmaal wreeder dan die van Méïeo.’
De Overste en aanvoerder der Moareers krygt van den Schryver, terwyl hy het met de stukken bewyst, den lof, ‘dat hy den korten tyd zyns vertoevens veel beter besteedde dan zekere Vorsten van Europa of Asiën, die zich liever aan hunne vermaaken, dan aan het geluk van hunne Onderdaanen, wyden.’
| |
| |
In dit verhaal komt ons reeds veel voor, om het Eiland en de Eilanders te doen kennen; dan geeft de Schryver plaats aan Waarneemingen, getrokken uit het handschrift van zynen Vriend de Heer de hurto, die op deezen tocht, door een vergiftigde pyl gewond, aan die wonde overleed. De Schryver geeft het Character op van deezen Portugees, een allerbeminnenswaardigst man, wiens kort Leevensberigt hier is ingevlogten.
Hy beschryft Méïeo als 30 of 35 mylen in de lengte, en op zyn meest 15 of 25 mylen in de breedte. De ligging op de Globe wordt hier niet vermeld, als bespaard voor het algemeen Dagregister deezer Reize. Het wordt in Zee zeer moeilyk ontdekt, of men moet 'er zeer digt by weezen. Het gezigt is zeer betoverend, of, om de woorden van de hurto te gebruiken, ‘het is een heerlyke tuin, dien God in het midden der Zee geplaatst heeft; het is het beloofde land, het aardsch paradys; men zou een camoens moeten zyn, om 'er eene goede beschryving van te geeven.’ - De beschryving intusschen van de hurto heeft zeer veel bevalligs, en teffens verwonderlyks. Naar de uitgestrektheid is het zeer volkryk; hy schat de bevolking, in evenredigheid, tweemaal zo groot als die van Frankryk. In drie onderscheide stammen zyn de Eilanders kennelyk verdeeld. Elk deezer wordt beschreeven.
In de taal des Eilands kon geen der Tochtgenooten met hun spreeken, en zy kenden geene andere; alles moest door Tekens geschieden, 't geen het onderhoud lastig maakte; doch zy waren vlug van begrip. De vrugtbaarheid deezes Eilands is verbaazend, de Vischvangst onvoorbeeldlyk overvloedig; de Eilanders zyn groote eeters, en geenzins spaarzaam op hun teerkost. Ten aanziene van de Nat. Hist. vinden wy wel eenige, doch, waar over de hurto zich zelfs beklaagt, onvolkomene, berigten.
Naa de invlechting van dit geenzins onbelangrykst gedeelte des Werks, dat ook misschien in beter styl dan de Brief zelve geschreeven geweest is, althans de Vertaaling van dit gedeelte heeft ons beter dan die van het overige bevallen, vaart de Briefschryver voort met het vervolg der Reize. Zy naderden het Eiland Moaréé; dan, hoe sterk uitgenoodigd, landden zy daar niet. Een nieuw ontdekt Eiland stelde hun aan nieuwe gevaaren
| |
| |
by de landing bloot, en kostte onder andere het leeven aan den Heer de hurto.
Op een ander onbewoond Eiland, vonden zy veele merkwaardige Planten, bovenal een zonderlinge Ysplant, hier beschreeven. - Een menigte Eilanden zeilden zy voorby; dan op een derzelven zagen zy een Mensch op de kruin van een rots wandelen, die gebaarden, als om hun te roepen, maakte. Gebaarden zo aanhoudend en ernstig, dat men te raade werd den sloep uit te zenden; men kreeg de boodschap dat deeze Man een Franschman was, die verzogt aan boord te mogen komen. Dit werd ingewilligd, en gaf hy te kennen, ‘dat hy lepaute dagelet heette; dat hy een Sterrekundige, en in die hoedanigheid den Heer de la perouse op zynen tocht gevolgd was; dat het Schip la Boussole, waar op de Heer de la perouse zich bevondt, op den drie en twintigsten van Lentemaand des Jaars 1792, in den brand gevlogen was, op het oogenblik dat hy een nieuw Eiland ontdekte, door welk ongeluk het scheepsvolk verpligt was geworden om aan land te vluchten; dat zy daar in 't eerst door de Inwooners wel ontvangen wierden; en met hen, geduurende drie maanden, in de beste verstandhouding geleefd hadden: maar dat deze vriendschaplyke verkeering daar na was verstoord geworden, by gelegenheid, dat het scheepsvolk op dat Eiland eenige boomen gekapt had, om den bouw van een schip, waar mede zy na Europa hoopten te rug te keeren, te voltooien; dat zy verscheide gevechten hadden moeten doorstaan, in welke zy door de kracht hunner vuurwapenen in het eerst de overhand hadden, maar dat zy vervolgens, toen het buskruid begon te ontbreeken, waren uitgerooid geworden, en dat de Heer de la perouse in een deezer gevechten gesneuveld was; dat hy, lepaute dagelet, zich met agt andere Franschen in een sloep, doch zonder leevensmiddelen, zonder wapenen, en zonder voorraad, gered hadt; terwyl zy niets van alle haare [hunne] bezittingen over
hadden, dan de kleederen, die zy aan 't lyf droegen; en dat zy, na, geduurende drie dagen, blootgesteld aan het lyden van schipbreuk, en aan het gevaar om van honger te sterven, op Zee omgezworven te hebben, eindelyk aangeland waren op het Eiland, waar wy hen [hem] gevonden hadden.’
Naa een verslag van de dorheid, onvrugtbaarheid en
| |
| |
ongezondheid des Eilands, verhaalt die verloste van 't zelve, ‘dat hy sedert byna agttien maanden, dat hy op dit noodlottig Eiland gekomen was, alle zyne medgezellen achter elkan er hadt zien sterven; dat zy, verpligt zynde om onder den blaauwen hemel, aan de stinkende dampen, die uit de moerassen opsteegen, aan regen, aan wind en alle andere ongemakken der lucht blootgesteld, te slaapen, zwaare verkoudheden en ysselyke ziekten zich hadden op den hals gehaald, en dat veelen gestorven waren met een geheel lam of met vergiftige puisten overdekt Lichaam.’
Deerlyk was hy zelve gesteld, en kon de kunst niets te zyner beterschappe uitwerken; hy overleed weinig dagen naa deeze gelukkige ontkoming, naa eenige berigten van perouse, hier vermeld, gegeeven te hebben.
Onze Zeelieden naderden het Eiland, waar die onderneemvolle Man te ongelukkig zyn laatsten dag zag; doch gingen 'er niet aan wal, weshalven wy hier slegts vermoedelyke berigten van dit Eiland, en wegens de Inwoonders van het Ongelukkig Eiland, vinden.
Naa het uitstaan van veele Zeegevaaren, troffen zy een Eiland aan, welks veilige Baai hun uitnoodigde om 'er te ankeren. Eenigen tyd hielden zy dit Eiland, 't welk veel zonderlings opleverde, voor onbevolkt. Te hunner groote verbaazing ontdekten zy, door een verrekyker, Paarden voor een Ploeg gespannen, en een man 'er agter, die het land bebouwde. Men beraadslaagde of men zich aan de Inwoonders bekend zou maaken dan niet. Het laatste gevoelen hadt de overhand. Zy begreepen, dat deeze bewoonders, die het land met den ploeg bebouwden, die paarden hadden, en met de kunsten der oude wereld bekend waren, niet anders dan eene Volkplanting kon zyn, door een magtig Volk derwaards gezonden. Intusschen was 'er geene waarschynlykheid dat een Europeisch Volk 'er aan gedacht hadt om in deeze streeken eene Maatschappy te vestigen, en deeze Maatschappy kon, huns bedunkens, voor het overige noch gevaarlyk noch aanmerkelyk weezen: ‘maar wy hadden,’ zegt de Schryver, ‘'er belang by, om onzen Tocht geheim te houpen; en, in gevolge daar van, gedroegen wy ons aldus.’
Het beoogde verzeilen van daar werd aan den ingang van de Baai belet; zy zagen zich te rug stooten, door een geweldigen wind, die onder het zeldzaame hier be- | |
| |
schreeven verwulfzel van het gebergte heenen sloeg, en den doortocht belette. Acht dagen arbeidden zy om dit beletzel te boven te komen. Van den nood moesten zy eene deugd maaken, en wederkeeren na de eerste Legplaats, die hun middelen van onderhoud, welke zy daar, waar zy nu waren, niet vonden, bezorgd hadt. - Met een ontroerd hart kwamen zy aldaar te rugge. ‘Nu was het geen tyd meer,’ luidt de taal des Schryvers, ‘van te overleggen, welk eene party wy, in zulk een verdrietigen toestand, te neemen hadden. Deze was, om ons aan de Inwooners bekend te maaken, hen van onze aankomst te onderrichten, en hun eene bezending toe te schikken. Ook dit was de algemeene stem.’
Nieuwsgierig worden wy en de Leezers gelaaten, dewyl het Verhaal hier plotslyk afbreekt. Doch op het schutblad vinden wy de onderrigting, dat dit Stukje van nog een van gelyke dikte spoedig zal gevolgd worden, waar mede dit Boek compleet is. Wy zullen niet verwylen, om des onze eigene nieuwsgierigheid en die onzer Leezeren te voldoen.
|
|