Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize in Zwitserland, door Helena Maria Williams. Eerste Deel. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1798. In gr. 8vo. 246 bl.Hoe veel 'er ook over Zwitserland, in de laatste jaaren, geschreeven zy, zal deeze Reis door dat Gewest welkom weezen, gevloeid uit de pen eener zeer bevallige Engelsche Schryfster, by onze Landgenooten niet onbekend, die haare Brieven over de Fransche Omwenteling geleezen hebben - eene Engelsche Schryfster, die egter, ten aanziene van de Fransche Omwenteling, wat de oorzaaken en gevolgen betreft, niet Engelsch denkt; | |
[pagina 353]
| |
maar zich eene warme Voorstandster betoont van de Volksvryheid. De Party door haar in Parys aangekleefd, haare Vriendschap met de Leden van de Gironde, die onder het Revolutionair Gouvernement, en de van bloed druipende dwinglandy van robespierre, de voorwerpen van haat en derzelver Slachtoffers waren, deeden het haar te raade worden Frankryk te ruimen en na Zwitserland te wyken. Zy stelde haar wedervaaren, bevindingen en aanmerkingen op 't papier. Naar waarheid drukt zy zich uit, en geeft de beste kenschets van haaren schryfarbeid, als zy, in de Voorreden, zegt: ‘Men zal daadlyk bespeuren, dat ik, het geen ik gezien, het geen ik gevoeld heb, met verrukking van geest heb beschreeven, en dat ik, om zo te spreeken, beproefd heb de kleur, de kragt, van die vlugtige gewaarwordingen uit te drukken; het was eerst, na aan deeze eerste behoefte van myne bewondering voldaan te hebben, dat ik my met spyt herinnerde, dat deeze treffende tooneelen, die ik met zo veel vermaak beschreef, ook door anderen geschilderd waren. Zyn myne schetzen onvolmaakt, ze zyn egter ten minsten oorspronglyk en niet naar de boeken geschetst, maar naar de natuur, en onder den warmen invloed van eenen eersten indruk.’ Dit maakt het Werk byzonder en belangryk teffens, voorkomt de geeuwende verveeling, welke anderzins de Leezers van dikwerf bezogte en beschreevene Gewesten aangrypt. Hier by komt nog dat de tydsomstandigheden nieuwe voorwerpen van bespiegeling aan haaren geest aanboden. ‘Het is,’ dus drukt zy zich uit, ‘de Staatkundige en Zedekundige gesteldheid van Zwitserland, die de gemeenmaaking van myn Werk kan regtvaardigen; men zal 'er, geloof ik, de gewigtige uitwerkzels in vinden, welke het electriekvuur der Fransche Omwenteling, dat alle hinderpaalen om verre smyt of te boven komt, op dit nabuurig Land gehad heeft, en nog hebben moet; de Regeeringen der Cantons gevoelen, welk een gemaklyken geleider deszelfs snelle vonk in de geesten hunner Onderdaanen vindt, gelyk in dien van alle menschen, en zy gevoelen den schok, zelfs terwyl zy denken dien te zullen ontduiken.’ - Meermaalen hebben wy, in den loop onzer Letteroefeningen, stoffen aanroerende die op de Fransche Omwenteling en derzelver gevolgen elders betrekking hadden, het | |
[pagina 354]
| |
noodig gekeurd, de Jaar- en Dagtekening van het des geschreevene te vermelden; waarom wy hier ook optekenen, dat der Schryfster's Voorreden het jaar en den dag draagt van 24 Frimaire, VI jaar, of 14 Dec. 1797. ‘Eene Waarneemster,’ gelyk de Vertaaler in het Voorbericht spreekt, als de Burgeresse williams, ‘moest voorzeker dat Land met een ander oog beschouwen, dan haare voorgangers, vooral wat het Staatkundige en de Regeeringsvorm betreft; het geen zedert aldaar gebeurd is, en dat eene gansche omkeering van de Staatsgesteldheid van Zwitserland ten gevolge gehad heeft, maakt dit Werk nog belangryker; men zal 'er de zaaden, de beginzelen en de oorzaaken, van die groote Omwenteling in ontwikkeld vinden; men zal de tooneelen leeren kennen, daar gewigtige voorvallen gebeurd zyn, en veelligt nog andere gebeuren zullen; het werpt licht op het verschillend oordeel, dat men velt over die gebeurtenissen, en over de Omwenteling, door het Fransch Gouvernement, aldaar met kragt van wapenen te wege gebragt. Men zal 'er, eindelyk, een getrouw Tafereel van de tegenswoordige zeden der Zwitsers in vinden, die de Schryfster met de zeden en gebruiken van het hedendaagsch Parys vergelykt, en die op eene wonderlyke wyze by elkander afsteeken.’ - In die gedeelten hebben wy, by het doorleezen, eene zonderlinge voldoening gevonden; wy durven ze onzen Leezeren belooven. De Burger pasteur smaakte, ten tyde zyner Opsluitinge, uit het wissellot der Partyen in ons Land gebooren, in het overzetten, eene uitspanning; weinig Letterkundige arbeid, verklaart hy, is hem aangenaamer geweest. Wy verheugen ons dat het Werk in diens bekwaame hand gevallen is. Drie en twintig Hoofdstukken maaken dit Eerste Deel uit, welker Inhoud voor aan geplaatst is; doch te breed voor onze opgave. Bazel, met veele byzonderheden die Stad betreffende, leeren wy eerst kennen, en steeken daar by af de geschetste Vermaaklykheden van Parys. - Zurich wordt vervolgens beschreeven. - Het bezoek by lavater geeft gelegenheid om over de gesteldheid van den Godsdienst in Frankryk uit te weiden, en, onder andere, te spreeken van de Theophilantroopen. Wy schryven af 't geen zy des vermeldt. ‘In Parys,’ schryft onze Reizigster, ‘ontstondt een andere | |
[pagina 355]
| |
eerdienst dan die van la harpe en esseyd ali, te vooren vermeld, en deeze bedreigt den Katholyken Godsdienst veel gevaarlyker dan alle de besluiten van de Jacobynen immer gedaan hebben. Eenige eerbiedwaardige en weldenkende Mannen, overtuigd dat zonder Godsdienst 's menschen geest een ydel gevoelt, dat men liever met iets anders vervullen moet dan met het stelzel van de ondeelbaare stofjens, of den eerdienst van de Godinne Reden, hebben eene Secte ingesteld, waar in men, met ter zyde stelling van de Katholyke Leerstukken, welke zy denken dat op onkunde en bygeloof gegrond zyn, niet voor waarheden aanneemt, dan die stukken, waar over alle Godsdiensten het eens zyn, het zedenlyk bestier, naamlyk, van het heelal door een Opperweezen, en de onsterflykheid der Ziel. Die Sectarissen hebben den naam van Theophilantroopen (Vrienden van God en Menschen) aangenomen. De eenvoudigheid van hunnen eerdienst doet dien zeer veel gelyken naar dien van de Dissidenten in Engeland, en het loflyk doel van hunne leer heeft hun aanmoediging doen verkrygen van verscheide verlichte en zelfs van veel vermogende in de Regeering. Een Lid van het Uitvoerend Bestuur, la reveillere lepeaux, heeft een Werkjen in het licht gegeeven, waar in hy de twee Leerstukken, die den grondslag van hun geloof uitmaaken, goedkeurt, en waar in hy doet gevoelen, hoe weinig dat van de Katholyken bestaanbaar met de vryheid is. De geleerde en vaderlandlievende gregoire, Bisschop van Blois, heeft dit Stukje met nadruk beantwoord, en beweerd, dat de Schryver niet alleen de Natie belasterde, welker groote meerderheid, naar zyn zeggen, katholyk en gemeenebest-gezind is, maar ook de meest democratische regeeringen van Europa, de kleine Zwitsersche Cantons. De Theophilantroopen roepen in hun Gebed het Opperweezen aan als den Schepper van 't Heeläl, zy looven zyne goedheid in Lofzangen, en besteeden den overigen tyd van hunnen eerdienst tot eene Redenvoering over het een of ander zedenlyk onderwerp, in welke de verpligting van de vryheid te handhaaven, en de wetten der Republiek te gehoorzaamen, nimmer vergeeten wordt. Verscheiden hunner zyn Christenen, terwyl zy tegelyk Theophilantroopen zyn, terwyl andere Theophilantroopen met versmaading spreeken van 't geen | |
[pagina 356]
| |
zy de Christlyke Secte noemen, niet weetende, of niet willende weeten, dat de Leer van het Euangelie de eenigste grondslag van hun eigen geloof is. De nederige kamers, waar in zy eerst vergaderden, zyn nu verruild voor pragtige kerken, die de menigte, welke in hunne Vergaderingen koomt, niet bevatten kunnen. Zoo dra het uur, waar op men de geheimenis der Hostie aanbidt, voorby is, beginnen de Theophilantroopen hunnen Godsdienst te vieren; zy gebruiken eene zelfde Kerk; somtyds zyn de aanhangers van den eenen by den anderen dienst tegenwoordig, en daar door leeren zy ten minsten elkanderen wederzydsch verdraagenGa naar voetnoot(*).’ Dan laaten wy voortgaan. - Het Boek eenige bladen te rug geslagen openliggende, viel ons eene aanmerking in 't ooge, die 't ons verwondert, dat de Vertaaler, die zomtyds eene aanteekening maakt, dezelve onaangeroerd gelaaten hebbe. De Reizigster na Zwitserland is zeker nooit of in langen tyd niet in ons Land geweest, anders waren haar de woorden niet uit de pen gevloeid: ‘Dat een Hollander het loof van zyne boomen glad scheert, dat hy de laanen van zyne boschjens regt uit plant, men vergeeft het hem; het is met dezelfde hand, waar mede hy zyne dyken aanlegt, waar mede hy zyne kanaalen graaft, by hem is alles het werk van kunst.’ Breed en aartig weidt onze Schryfster uit over de Bazelsche Burgers, en de verlaaging aldaar van de andere klassen. Zy geeft een ongunstig denkbeeld van de Regeering aldaar, van de Universiteit, en den Staat der Weetenschappen aldaar. Ellendige staat, waarlyk, wanneer men de Hoogleeraars by 't lot kiest. Billyk betreurt men met haar het lot der Letteren in eene Stad, voorheen het middenpunt der Weetenschappen. ‘Daar vinden zich de Hoogleeraars van de eerste waardigheden van den Staat uitgeslooten, daar wordt de Genie even als andere Vreemdelingen behandeld, men weigert haar het regt van burgerschap.’ - Het ontbreekt 'er egter niet aan eenige verlichte Mannen, 't welk haar doet schryven: ‘Schoon derzelver ge- | |
[pagina 357]
| |
tal niet aanmerkelyk is, zal egter het Canton Bazel, in de herstelling der Vryheid, welke Zwitserland gereed is te ondervinden, om deszelfs zedenlyke omstandigheden en geographische ligging, de eerste zyn om de banden van zynen staatkundigen dood af te werpen.’ Zeer leezenswaardig zyn 's Schryfster's aanmerkingen over den oorsprong der Zwitsersche Vryheid, en de Regeeringsvorm der kleine Cantons, die, schoon den naam van een Volksregeering draagende, onder eene erflyke Aristocratie staan. Zy toont, hoe de gierigheid de Inwoonders van de kleine Cantons de Fransche Omwenteling zo zeer heeft doen haaten als de bygeloovigheid; dewyl zy zeker Tractaat van vriendschap, op eigenbelang gegrond, dat te vooren tusschen hun en Frankryk bestondt, heeft doen verbreeken. ‘Men heeft,’ laat zy 'er op volgen, ‘geene groote scherpzinnigheid van geest noodig, om te voorzien, dat de misbruiken der Zwitsersche Regeeringen (Misbruiken van welke zy veele aanmerkelyke staaltjes opgeeft) zullen hervormd worden. Alle geschiedenissen zyn vol voorbeelden van die onverwagte ontwaaking, zoo noodlottig voor de tyranny, van die uitbarstingen der harten, als zy gedwongen en tot een uitersten gedreeven worden. De Zwitsers hebben slechts hunne eigene Jaarboeken te raadpleegen om te leeren hoe men zich van onderdrukking ontslaat. - En zy zullen ongetwyfeld gevoelen, dat de tyd van heldenmoed niet geëindigd is met die der Ridderschap, en dat zy, die de voetstappen van albert drukken, ook een verner van stauffeken, of eenen willem tell, op hunnen weg kunnen ontmoeten.’ Dan zullen wegvallen alle die zotte grillen, welke zy zo meesterlyk aftekent, by de Inhuldiging van den Bailluw van Lugano, en de Inhaaling van den Bailluw van Bellinzone. Treffend is de op zichzelve staande Geschiedenis van eene Fransche Uitgeweekene, welke zy op haaren weg ontmoet; met gevoel is dezelve geschreeven, met deelneeming zal elk ze leezen. In eene Valei, van Graauwbunderland afhanglyk, gekomen, geeft zy zeer geestige aanmerkingen op over de Omwenteling by de Graauwbunders voorgevallen. Was ons bepaald blad niet reeds bykans vol, wy zouden onze Leezers onthaalen op de keurige beschryving | |
[pagina 358]
| |
van de Gastvryheid der Bewoonderen van den Berg St. Bernard, van hunne Herderlyke Leevenswyze en bezigheden. Naa veel omreizens en tochtjes op Meiren, die niet altoos zonder gevaar afliepen, en beschreeven worden met een leevendig gevoel, komt de Reizigster aan de Alpen, en zegt met den aanvang: ‘Als de Bewooners dier bergen van de Alpen spreeken, verstaan zy door dat woord niet die lange ketenen van Bergen, die kaal of met ys bedekt zyn, en aan welke wy dien naam geeven. In hunne taal verwekt de benaaming van Alpen niet het denkbeeld van hoogte, maar dat van vrugtbaarheid; zy verstaan 'er altoos door, hoogten, goed voor weiden geschikt. Door de woorden Gletscher, Horn, Stock, onderscheiden zy de verschillende deelen van hun gebergte; de Alpen, met eeuwige Sneeuw of Ys bedekt, zou voor hun eene onverstaanbaare taal zyn.’ De Reizigster nadert met het einde van dit Deel den Rhyn, en sluit het met een Lofzang, in 't midden der Alpen gedicht. Meer dan aanstippen konden wy niet; het volgend Deel zal ons gelegenheid verschaffen om iets breedvoerigers over te neemen. Het nu gedaane is genoegzaam om onze Leezers het belangryke en verlustigende deezer Reize te doen kennen. |
|