Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 348]
| |
Cornelia, de Moeder der Gracchen. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. In gr. 8vo. 59 bl.De Burger loosjes voldoet, met de afgifte van dit Stukje, aan zyne jongste belofte, cornelia, de Moeder der Gracchen, voegende by de onlangs gegeevene Tafereelen, lucius junius en marcus junius brutusGa naar voetnoot(*). De wyze van behandeling verschilt. Voor Tafereelen was dit niet geschikt, wel voor Bespiegelingen. In de acht, hier voorhanden, vertoont zich die Romeinin in alle haare grootheid; het Lot haarer Zoonen, Slachtoffers voor de Vryheid, van onderscheide kanten, en uit de treffendste gezigtpunten, bespiegelende. Gaarne zouden wy de laatste Bespiegeling geheel overneemen, gelyk wy, uit de voorige Stukjes, telkens één Tafereel ontleenden; doch dezelve is te breedvoerig voor ons bestek. Beter schikt 'er zich de vierde na. Deeze, derhalven, afgeschreeven. ‘Welaan! moed gegreepen, myn geest, en het afgryslyk tafreel beschouwd, 't geen het menschlyk hart doet krimpen, en het moederlyk gevoel den hevigsten schok toebrengt. Nu waart gy het doel der felste verbittering in den Raad - myn Zoon tiberius! alles werd greetig aangegreepen, dat strekken kon om u en uwe medegenooten ter Landverdeeling te kwellen en te vernederen. Men besnoeide u in uwe daggelden, en weigerde u zelfs het gebruik eener tent, zo noodzaaklyk by uw verblyf onder de brandende straalen der zonne. - Zo zoekt de gefnuikte hoogmoed der Grooten in kleine kwellingen zyne wraak, wanneer het hem aan magt ontbreekt, om het gevloekte voorwerp te vertrappen. - Doch het Volk, dat het oog op zynen lieveling gevestigd hieldt, gevoelde elk der beledigingen, u aangedaan, als eigen beledigingen - en gloeide van verlangen, om zich uwenthalven aan de trotsche Patriciers te wreeken. Alles spande zamen, om mynen tiberius van oogen- | |
[pagina 349]
| |
blik tot oogenblik haatlyker by den Raad te maaken. En misschien dat deszelfs tergingen hem verder hebben doen gaan, dan anders zyn edelmoedig hart, aan zich zelf overgelaaten, hem zou gebragt hebben. - Ach! hoe gaarne wenschte ik, dat hy nimmer hadt voorgesteld, om de schatten, door Koning attalus naagelaaten, aan de behoeftigen uit te deelen, om hen in staat te stellen tot den aankoop van alle noodwendigheden tot het bebouwen van den grond vereischt; vooral had ik gehoopt dat hy nimmer zou beweerd hebben, dat de beschikking over de Steden van Pergamus, niet den Raad, maar het Volk, toekwam. Maar, helaas! de langgetergde Vriend des Volks, zo diep gehaat by en zo hevig gesmaad door de Grooten, is in een dringend gevaar, om, op de gunste des Volks vertrouwende, voor een wyl de bedagtzaamheid uit het oog te verliezen. - Nu blaakte de vyandschap met verdubbelde woede op. Hoe doorsneeden de pylen, die de laster op tiberius schoot, het eerst myn Moederlyk hart. Tiberius was het, die niets minder dan een kroon en het volstrekt oppergezag bedoelde; hy hadt de kroon en den purperen mantel van attalus ontvangen. - Hy was het die, steunende op zyn gezag en magt, zich des nagts by het licht van fakkelen liet te huis brengen, en zich geenzins zyner slemperyen schaamde. Niemand was beter dan ik van het leugenagtige deezer uitstrooizels overtuigd, en hoe alleen de vyandschap hem van zucht na het Koningschap, en van een ongebonden leeven, betichtte. Onder alle deeze woelingen nadert vast de tyd der verkiezing van nieuwe Gemeensmannen. Wat al bemoeijingen, waar van de eerlyke Volksvriend walgen moet, en die mynen tiberius bedroefden, wat al zamenspanningen om toch weder de keuze op mynen tiberius te doen vallen. Wat al bedreigingen, hoe veele vleijeryen, die beurtlings de laagheid en wreedheid der grootheid vervoerden, om het Volk af te trekken van zynen Afgod, waar toe zy mynen tiberius verheven hadden. Alles loopt intusschen zamen, om de Ryken en Grooten, de gezwooren vyanden van mynen tiberius, te doen slaagen in den val van mynen Zoon. - Nog zie ik den lieveling van myn | |
[pagina 350]
| |
hart, na dat hy de Kiesvergadering gescheiden hadt, met zynen Zoon zich in 't zwart gekleed op de markt vertoonen, alleen van het Volk bescherming voor zyn Kind smeekende: want, myne Vrienden, zo waren zyne woorden, de dag van morgen zal de dag myns doods zyn, en die van de zege myner vyanden. - Nog zie ik hem omringd door het Volk, dat hem hulde zweert, huiswaards geleiden - en tot den drempel genaderd met al de hartlykheid en oprechte welmeenendheid trouwen bystand belooven. ô Dag, die op deezen avond volgde, waarom zyt gy immer over my opgegaan; waarom was de fakkel myns leevens niet uitgebluscht - dan zou ik de schim van mynen tiberius in het heilig Elysium omhelsd, welkom gekuscht, en het aaklig gezigt van een vermoorden Zoon nimmer myn hart geschokt hebben. Tegen alle ongunstige voortekenen aan, boven welken zich de groote ziel van tiberius verhief, begeeft hy zich na de Vergadering des Volks. Naauwlyks aanschouwt men mynen Zoon, of een vrolyk gejuich vervult de lucht; doch dit verandert weldra in een hevig gewoel en verward geschreeuw, door de vyanden van mynen tiberius veroorzaakt. Intusschen besluit de Raad om zyne slaaven en afhangelingen tegen tiberius te wapenen. Fulvius flaccus verlaat den Raad, en onderricht myn Zoon van het hem dreigend gevaar. Wel ras verspreidt zich dit gerucht door de getrouwe menigte, die tiberius omringt. Aan allen wil myn Zoon, door hun op zyn hoofd te wyzen, aanduiden, dat het de Raad op zyn leeven hadt toegelegd .... ô Ongelukkige leuze, door den haat opgegeeven als een bewys, dat hy zich de koninglyke kroon nu op 't hoofd wilde zetten. Eene uitlegging zo behaaglyk aan den Raad, die na het bloed van mynen Zoon dorstte. Met een ysselyk geloei! met een woedenden kreet verlaaten eenige Raadsheeren den Raad - daar de Consul scaevola weigert om Burgerbloed te plengen ... Maar ongelukkige dag, gy waart het, waar op de Romeinsche Grond voor het eerst Burgerbloed moest drinken. Dierbaare tiberius! - het bloed van u, die het eerste doelwit waart van allen, die in u het Volk van Rome haatte. - Gy bezweekt onder de slagen van | |
[pagina 351]
| |
uwe verbitterde Amptgenooten. En Honderden van uwe party werden met u omgebragt door de slaaven en aanhangelingen der Grooten. Stroomt, stroomt, myne traanen! die myn Moederlyk hart by deeze treurige herdenking verligt. ...... Gy hebt het lyk van den dierbaaren tiberius, zo wreedlyk misvormd, niet mogen besprengen, daar zelfs de verbitterde partyschap dat lyk aan de bede van eene Moeder weigerde. Smaadlyk is het overschot van dien waaren Vriend des Volks in den Tiber gesmeeten, met de lyken zyner aanhangelingen, zelfs der begraafnis onwaardig gekeurd. Deerlyke uitgang van mynen oudsten telg! - Doch dat gy geen voorspelling zyt van het lot dat mynen cajus dreigt - cajus, geheel liefde voor het Volk van Rome, maar geheel haat jegens den Raad en de Grooten - geheel wraak over den dood van zynen Broeder. - Ach! ik ongelukkige Moeder van eenen zo grooten en rampspoedigen Zoon. - Ik beef op elke maare uit Rome, die my misschien de verheffing van mynen cajus tot den post van zynen Broeder aan zal brengen, op dat de volgende my zynen dood verkondige. Nog ééne pooging zal ik, als Moeder, op het hart van mynen cajus waagen, of ik zyne ziedende drift, om het Volk van Rome te redden, en den dood van zynen Broeder tiberius te wreeken, kan beteugelen ... nog ééne pooging op zyn hart. - Ik zal hem bidden ... maar zal dit eene Romeinin, zal dit de Dochter van scipio, zal dit de Moeder der Gracchen, waardig zyn?’ Op dien trant worden deeze Bespiegelingen voortgezet. Verscheidenheid van toestanden verleevendigen dezelve; terwyl de loop der zaaken, en het lot van cajus, eene klimming aan de Bespiegelingen byzetten, en de deelneeming van het gevoelig hart in haar leed, met het toeneemen van deszelfs zwaarte, verdubbelt. De twee voorgaande Stukjes, en dit, heeft de Schryver zamengevoegd, onder den algemeenen Tytel van Romeinsche Antieken van Vryheids- en Vaderlands-liefde; dewyl het zeer waarschynlyk is, dat hy uit de Romeinsche Historie niet weder Tafereelen, in deezen smaak, zal in het licht geeven. - Dus zamengevoegd, maaken zy een Boekdeel uit, niet ongelyk aan dat van frank van | |
[pagina 352]
| |
borselen, enz. die by onze Landgenooten zo gunstig ontvangen zyn. - Wy wenschen, dat de Schryver, zo gelukkig in dit vak slaagende, tydruimte mag vinden, om ons op meerder pennevrugten in dien smaak te onthaalen. Terwyl de keurige uitvoering der Drukpersse, en de Plaaten van vinkeles, een bykomend cieraad aan deeze Werken byzetten. Wy voegen hierby, als slaande op dit en de twee voorgaande Stukjes, ter voorkominge van een partydig oordeel over dezelve, ligt door zeker slag van Lieden in den Lande geveld, dat de Burger loosjes, de Gracchen in zo gunstigen dag zettende, daar in wel afwykt van veeler ongunstige denkbeelden, wegens die Volksvrienden gekoesterd, wat de Burger jan ten brink deswegen schryft. ‘Eigen onderzoek, by gelegenheid, dat ik als Student eene Latynsche Redenvoering ter verdediging van tiberius gracchus hield, had my overtuigd, dat men dit edel Broeder-paar veelal, op het partydig gezag van cicero, onrecht doet, en dat 'er weinig meer noodig is om derzelver handelingen gunstiger te doen beschouwen, dan de onderscheide gebeurtenissen hier toe betrekkelyk naauwkeurig uit een te zetten. Zulks is nu onlangs uitmuntend geschied door stuart, in de laatste helft van het XI Deel zyner Romeinsche GeschiedenisGa naar voetnoot(*).’ |
|