| |
De Hemel op Aarde, door C.G. Salzmann. Te Amsterdam, by M. Schalekamp, 1798. In gr. 8vo. 466 bl., met eene Voorrede van X bl.
Zoo zeer elke welbestierde pooging, om menschelyke gelukzaligheid op de waereld te vermeerderen, verdient gepreezen en ondersteund te worden, zoo gaarne hangen wy ons zegel aan de vry algemeene goedkeuring en toejuiching, waarmede het daartoe ingericht Werk van den beroemden salzman in Duitschland is ontvangen, en willen wy ook niet nalaaten het onze, ter bevordering van het bedoeld einde onder onze Landgenooten, toe te brengen.
In eene voorafgaande Inleiding wordt in 't algemeen beweerd, dat de hemel werkelyk op deze aarde reeds te vinden is. De zaligheid, die wy ons als toekomstig voorstellen, bestaat, volgends onzen Schryver, (en hierin zal
| |
| |
hy niet veel tegenspraak vinden,) in een toeneemen onzer inzichten en krachten, in eene volkomene gerechtigheid en heiligheid, in de erinnering aan dat goed, het welk wy gedaan hebben, in den omgang met volmaakte geesten, in de beschouwing der werken Gods, en in een bevryd zyn van de moeielykheden van dit tegenwoordige leeven. En nu toont hy aan, dat wy dit alles, indien 't ons maar regt ernst is, reeds hier kunnen deelachtig worden. Hy erkent de menigvuldige moeielykheden en elenden, waaraan alle menschen in dit leeven blootgesteld zyn, maar stelt vast, dat men de meesten derzelven, die uit onze onweetendheid, dwaasheid, traagheid en verkeerde driften, ontspruiten, kan voorkomen, of althans verminderen, en eindelyk geheel doen ophouden, en dat ook aan het overig lyden, dat ons, buiten ons toedoen, treft, en onvermydelyk is, zoo men maar wil, dat smertelyke en onaangenaame kan ontnomen worden, zoodat het zelfs een bron van vreugde voor ons worde.
Daarop handelt de achtingwaardige Schryver, in IV Boeken, onderscheidentlyk, over de bronnen, waaruit zaligheid voor ons kan voortvloeien. Over de zaligheid, die wy in ons zelven kunnen vinden, en de hulpmiddelen, om dezelve deelachtig te worden, wordt, in 't eerste Boek, breedvoerig gesprooken. Die hemelsche zaligheid, die men aan de andere zyde van 't graf hoopt te vinden, en hier werkelyk kan bereiken, is, volgends onzen Schryver, niets anders dan die toestand der ziel, in den welken wy met ons zelven, en met de dingen, die ons omringen, wel te vreeden zyn. Tot die zaligheid kunnen wy geraaken, door de vervulling van onze plichten. Wy moeten ze nimmer in dingen, die buiten ons zyn, zoeken. Zy vertoonen zich geheel anders in 't vooruitzicht, dan in 't genot, en geeven, zoo min by het tegenwoordig genot, als wanneer ze nog afweezig zyn, een hemel op aarde. Wy moeten de zaligheid alleen in ons zelven zoeken, door naar waare volmaaking, die in eene juiste kennis der plichten, en eene gewendheid, om overeenkomstig die kennis te handelen, gelegen is, te streeven, en het daarin, zoo ver moogelyk, te brengen. En dit moet dan niet slechts bywerk, maar hoofdbezigheid, weezen; wy moeten onzen plicht niet ten halve, maar geheel, vervullen, en tot dat einde geene inspanning te sterk rekenen. Dus hebben wy altyd maar éénen wensch, welkers bevreediging geheel en alleen van ons zelven af- | |
| |
hangt. Als de vervulling onzer plichten ons hoofddoel niet uitmaakt, dan bevinden wy ons geduurig in eene verdrietelyke afhangelykheid van allerlei uiterlyke omstandigheden, die niet in onze macht staan; maar leggen wy ons alleen en geheel toe op het doen van onzen plicht, dan zyn wy geheel onafhanglyk. De vervulling van zekere bepaalde plichten kan zeker, door de omstandigheden, onmogelyk gemaakt worden, maar dan zullen 'er zich wederom andere plichten, ter volbrenging, aan ons aanbieden, welker volbrenging van ons afhangt. Om de volbrenging
onzer plichten hoofddoel en hoofdwerk by ons te doen worden, worden de volgende zeer gepaste hulpmiddelen aan de hand gegeeven. 1) In stille ledige uuren, of oogenblikken, telkens bepaald over ons zelven en over onze plichten te denken. 2) Ons te ontdoen van vooroordeelen, die de volbrenging onzer plichten in den weg staan; b.v. dat men zich het doen van zyn plicht, als een last, en de onbeperkte opvolging onzer neigingen, als iets aangenaams, voorstelt. 3) De volbrenging onzer plichten nooit te gebruiken, als een middel, om daardoor andere oogmerken, als hoofdbedoelingen, te bereiken.
Vraagt men nu, waarmede wy onze volmaaking, die de vervulling onzer plichten ten doel heeft, zullen beginnen, de Eerw. Schryver antwoordt, met het lichaam moet het begin gemaakt worden. Men moet 'er zich op toeleggen, om het lichaam hard te maaken, om alles, zoo veel moogelyk, te kunnen doorstaan, waartoe eenige bekende gezondheidsregelen aangepreezen worden. Een ander soort van volmaaking, het welk wy ons kunnen en moeten verwerven, willen wy, in de vervulling onzer plichten, niet gehinderd worden, is dit, dat wy leeren juist te gevoelen, juist gewaar te worden. Voorts moeten wy ons op wasdom in kennis, en wel op waare en gegronde kennis, en op de gestadige oefening van onze krachten en vermoogens, met rusteloozen yver, toeleggen, en het nut, 't welk wy in staat zyn te stichten, zoo ver moogelyk, zoo wel met opzicht tot de plaats, als tot den tyd, uitbreiden. Welk alles, in de byzonderheden, ontwikkeld en opgehelderd wordt door voorbeelden uit 't gemeene leeven, die allergeschiktst zyn, om elk van de uitvoerbaarheid van voorgestelde plichtregels, ter verkryging van den hemel op aarde, te overtuigen.
Op soortgelyken voet wordt in het tweede Boek gehan- | |
| |
deld over de zaligheid, die wy door het verkeer met God kunnen genieten. Door verkeer met God verstaat salzman een geduurig aandenken aan dat almagtig, oneindig, goed en wys Opperweezen, dat de oorzaak van alles is, alles gadeslaat, en alles bestuurt met de beste doeleinden. Wy moeten, om den hemel op aarde te hebben, niet slechts in 't algemeen gelooven, dat God overal by ons is, ons altyd hoort en ziet, en altyd voor ons zorgt, als de wysste en beste Vader, maar ons gewennen, om elke byzondere ontmoeting en ondervinding, die wy hebben, ook 't onaangenaamste, dat ons bejegent, niet uitgezonderd, aan God toe te kennen, en aan te merken als een uitvloeisel van Gods vaderlyke wysheid en goedheid, en onze geheele denk- en handelwyze met die overtuiging laaten overeenstemmen. Tot dat einde is allerdienstigst, ons zelven aan te zien, gelyk wy waarlyk zyn, als een zeer gering deel van 't groot geheel, waartoe wy behooren, waarom wy niet kunnen verwachten, dat de Opperregeerder alleenlyk op onze wenschen zal letten, en aan die allen, tot benadeeling van 't geheel, zal voldoen. Willen wy ons maar naar alles, wat ons bejegent, behoorlyk schikken, en de wenken, die de Voorzienigheid 'er ons mede geeft, met erkentenis van onze kortzichtigheid, opvolgen, dan trekken wy uit alles nut, en de aarde is ten allen tyde voor ons een hemel.
Wy hadden wel gewenscht, dat de Schryver de algemeene bruikbaarheid van zoo veele goede en schoone gedachten, die ook in dit Boek voorkomen, niet had verminderd, door ingemengde aanmerkingen over de wyze, waarop men de verhaalen van onmiddelyke tusschenkomsten der Godheid in de H. Schrift, (b.v. van Goddelyke verschyningen, en het spreeken van God tot de menschen,) zou kunnen verstaan, van 't geen ten allen tyde, en dus ook nog dagelyks, plaats heeft; maar in vroegere eeuwen, uit onkunde van de krachten der natuur, aan een bovennatuurlyken invloed der Godheid werd toegeschreeven. Wy twyfelen, of ongeloovigen in zoodanige uitlegging van den Bybel wel genoegen zullen neemen, en zouden, naar het plan, dat zich de Schryver had voorgesteld, om ook voor verachters der Openbaaring van nut te zyn, liever deze geheele vergelyking, tusschen de ondervindingen van de oudste tyden der waereld en de onze, weggelaaten, of de andere meer gewoone uitlegging, tot
| |
| |
gebruik van hun, die deze zaaken anders inzien, dan hy, 'er nevens geplaatst hebben. Ook zyn ons des Schryvers denkbeelden over 't gebed, hoeveel waars zy anders ook bevatten, niet juist en volledig genoeg toegescheenen. Het gebed is meer, dan een leevendig aandenken aan God. Wy moogen daarmede ook onze regtmaatige verlangens, met onderwerping aan God, voordraagen, waarin wy ons 't uitmuntend voorbeeld van Jesus tot navolging kunnen voorstellen, die ons ook geleerd heeft, hoe wy, zelfs om de afwending van lichaamslyden, moogen en moeten bidden.
De inhoud van 't derde Boek, waarin gehandeld wordt over de zaligheid, die uit de beschouwing van Gods werken voortvloeit, is by uitneemendheid gewigtig. Aanmerkingen over de verschyningen en diensten der Engelen, waarvan de gewyde Bladen melden, waardoor salzman overal menschen, en dergelyke ons bekende werktuigen der Voorzienigheid, schynt te verstaan, zou men ook hier hebben kunnen vermyden. Het denkbeeld is anders niet onaartig, het welk ons hier ingescherpt wordt, om alle menschen, met welken wy verkeeren, voor Engelen aan te zien, door welken God, wiens werktuigen zy zyn, ons onderwyst en bestuurt, en alzoo onze gelukzaligheid ten allen tyde bevordert, als wy 'er maar het regte gebruik van willen maaken. Men moet zich evenwel, zoo als de Schryver te regt aanmerkt, de menschen niet als volmaakte Engelen voorstellen, en niet al te veel van hun wachten, maar ze neemen, zoo als ze zyn, en 'er dat nut van trekken, dat zy ons altyd kunnen aanbrengen, en ons voorts gewennen, om de gantsche natuur, als een werk van God, te beschouwen, en overal Gods hand en doeleinden, tot heil van byzondere schepselen, en den welstand van 't geheel, op te merken. Dan kunnen wy een hemel op aarde hebben.
Het vierde Boek wyst eindelyk de hulpmiddelen aan, om van de elenden van dit tegenwoordige leeven verlost te raaken. Men kan alle elenden niet afgewend krygen, maar daardoor wordt de toegang tot den hemel op aarde niet geslooten. 't Zal ook namaals alles niet naar onzen zin gaan. De elenden dezes leevens kunnen ons zeer nuttig worden. Veelen derzelven kan men van zich verwyderen of verminderen, de overigen verzachten en draaglyk maaken, en uit allen veel nut trekken. - Wy hebben ons by dit gewigtig Boek reeds te lang opgehouden, om 'er meer byzonderheden uit mede te deelen.
| |
| |
Onder de gebreken, die wy 't geheele Werk door aantreffen, zouden wy ook tellen de geduurige aanhaaling van Bybelsche gezegden, in een anderen zin, dan de Schryvers bedoeld hebben. Deze Kantiaansche manier heeft geene nuttigheid, die tegen 't nadeel, dat men 'er mede stichten kan, opweegt. Maar dit, en wat wy meer, als voor verbetering vatbaar, aanmerkten, zyn geringe vlekken, die wy hoopen, dat 't beoogd nut niet te zeer zullen in den weg staan. Men is, naar ons oordeel, den Vertaaler des te meer dank schuldig, naardien hy den Nederlandschen Leezer, in een Voorbericht, en hier en daar ook in eene Aanteekening onder den text, oplettend maakt op eenige gebreken, die dit Werk, ook naar zyn inzien, ontcieren. Die dan nu, met den Vertaaler, de voornaame bron, waaruit de algemeene afkeerigheid der menschen van de volbrenging hunner plichten, en alle ziektens der ziele, die ons van het genot van den hemel op aarde berooven, moeten afgeleid worden, in eene verkeerde gesteldheid onzer ziel meenen te moeten zoeken, en zich daartegen van de hulpmiddelen, in de Euangelieleer vervat, met overtuiging van derzelver geschiktheid tot dat einde, kunnen bedienen, en het geloof in Jesus Christus, als den Zoon van God en Zaligmaaker van zondaaren, voor het sterkstwerkend middel houden, om van die afkeerigheid geneezen, en tot het doen van onzen plicht, ook daar het allerzwaarst valt, als van zelfs gedrongen te worden; dezen en allen, die over 't geheel, by alle aangeweezen middelen, om een hemel op aarde te hebben, zich te gelyk wat meer, of althans op een anderen trant, van den Bybel en de Bybelsche Leer willen bedienen, kan men nu dit vertaalde Werk ook gerust aanpryzen. Wy twyfelen even weinig, als de Vertaaler, of elk, die dit Boek, met bedaardheid, leest, overdenkt, beproeft, uit het Euangelie aanvult, 't geen 'er aan ontbreekt, en dan vooral dit alles in beoefening brengt, of elk, die dit doet, zal tot het bezit en genot van den Hemel op Aarde gebragt worden, het geen ook
onze wensch is.
|
|