Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize in de Binnenlanden van Afrika, langs de Kaap de Goede Hoop, in de Jaaren 1780 tot 1785, gedaan door Le Vaillant. Uit het Fransch, door J.D. Pasteur. Met Plaaten. Vde en laatste Deel. Te Leyden en Amsterdam, by Honkoop en Allart. In gr. 8vo. 392 bl.Naa zo veele beoordeelingen deezes Werks, als waar toe de vier voorgaande DeelenGa naar voetnoot(*) ons aanleiding gegeeven hebben, kunnen wy, dit vyfde en laatste ter hand neemende, ons daar op beroepen: dewyl wy in 't zelve, onder 't leezen, dien zelfden medesleependen vaillant vergezelden. De Vraag, is alles waarheid? valt hier zeer bezwaarlyk te beantwoorden. Zo veel vreemds doet zich allerwegen, in deeze Reizen, op, dat men dikwyls in verzoeking komt om te twyfelen; doch teffens ontmoeten wy zo veele onlochenbaare en zamenstemmende bescheiden, waar van de bevestigende Proeven voorhanden en te zien zyn, dat het der twyfelaary te veel bot zou gevierd zyn, geen geloof te slaan aan de berigten deezes Reizigers, die voorzeker de gave heeft van zyne Leezers aangenaam te onderhouden. Dan wy herinneren ons, by de Beoordeeling des laatst voorgaanden Deels, vaillant's eigene oordeelvelling over zyne schryfwyze bygebragt te hebben. | |
[pagina 313]
| |
Ons staat thans niets meer te doen, dan, uit dit Deel, het een en ander onzen Leezeren onder het oog te brengen. Alleen vinden wy het moeilyk, daar wy zo veel, als daar toe geschikt, hebben aangestipt, uit dien voorraad eene keuze te doen, en de paalen, welke wy onszelven gesteld hebben, niet te overschreeden. Met den aanvange deezes Deels, ontmoeten wy vaillant by de Kabobikas, ten tyde van kolbe, die hier weder deerlyk gegispt wordt, aan de Kaap onbekend. ‘Ik,’ schryft onze Reiziger, ‘ben de eerste geweest, die hunnen naam heeft doen hooren, geloof ik; maar het kan zyn dat men hem gesprooken heeft van eenige Volksbenden, die, kloekmoediger dan de andere, of meer aan de aanvallen van verscheurende Dieren blootgesteld, het zich tot eenen pligt rekenden dezelve te bestryden, en, even als de Kabobikas, 'er eer in stelden derzelver huiden te draagen. Hy heeft zekerlyk gedagt, dat zulk een eenvoudige omstandigheid niet luisterryk genoeg zoude pryken in eene Reisbeschryving, en dat de Leezers belang zouden stellen in Wilden, die, om hun Vee te bewaaren, den oorlog verklaarden aan Dieren, die hetzelve vyandig zyn. Hy heeft dan de historie der jagten opgecierd, en heeft die in eene ridder-orde veranderd, waarin men niet wordt toegelaaten dan na groote heldendaaden en met byzondere plegtigheden, die door den Hoogepriester verrigt worden.’ Onder veele byzonderheden van de Kabobikas, vermeldt onze Reiziger: ‘Van alle Afrikaansche Natien is deeze de eenigste by welke ik eenig verward denkbeeld van een God gevonden heb. Ik weet niet of zy deeze verheven kennis, die haar alleen meer by de beschaafde Natien zou brengen, alleen aan haare bespiegelingen, dan aan haare gemeenschap met andere Volkeren, verschuldigd is; maar zy gelooft (voor zo verre ik zulks door myn volk heb kunnen te weeten komen) dat 'er boven de Sterren een magtig weezen bestaat, dat alle dingen gemaakt heeft en bestuurt - voor het overige ben ik het der waarheid verschuldigd 'er by te voegen, dat zulks by haar maar een onbepaald, onvrugtbaar en los denkbeeld is, dat zy noch het bestaan van de Ziel, noch by gevolge de straffen en belooningen van een toekomend leeven vermoedt; eindelyk dat zy noch eerdienst, noch offeranden, noch Godsdienstige | |
[pagina 314]
| |
plegtigheden, noch Priesters hebbende, niet bezitten 't geen wy Godsdienst noemen.’ - Hier krygt kolbe weder eene beurt. Vreemd, in de daad, dat de eene Reiziger, zonder hier op kolbe byzonder te doelen, overal Godsdienst vindt, en de andere dezelve zo schaars aantreft. In een allerverschriklykst Onweer, by geen te vergelyken, 't geen den Schryver, die des veelvuldige ondervinding hadt, overkwam, verheugden zich zyne Kabobikasche Gidsen. ‘Gewoon zynde, zeiden zy, van dikwerf zodanige te ondervinden en zelfs nog zwaarder, hadden zy 'er gewoonlyk niet dan het gedruis van, zonder voordeel, terwyl deeze water in hunne putten en nieuw gras voor hunne beesten zou opleveren. Ook hadden zy dien als een geluk beschouwd, en hunne blydschap was zelfs zo groot dat zy stil in den stortregen waren blyven zitten, zonder 'er zich tegen te bedekken.’ Naa veel overlegs en bestels, neemt vaillant de Reis aan na de Houzouanas, een Volk hem als zeer woest en hoogst geducht beschreeven. Hun Character geeft hy in deezer voege op. ‘Wat my belangt, die, verre van de Houzouanas te vreezen, het my tot eene zoete hebbelykheid gemaakt hadt met hun te leeven, en hen te beminnen, ik beken dat ik hen niet zonder wederzin verliet, en dat ik in hun niet anders gezien heb dan een wakker, arbeidzaam en verstandig ras van menschen, een ras van menschen dat altoos gereed is om anderen dienst te doen, zonder ooit hinderpaalen te tellen, en in karacter en moed boven de andere verheven. Maar dat my hen nog meer deed beminnen, en my voor hun vooringenomen had, was hun openhartig en lachend gelaat. Zoodanig zyn zyne gewoone trekken, dat men 'er nooit de droevige en twyfelagtige indrukzelen van ongerustheid en wantrouwen in ziet. De Houzouana, het is waar, heeft sterke hartstochten. Als hy 'er door geroerd wordt, tekenen zy zich in zyne gelaatstrekken op eene kragtige en treffende wyze; maar die buien zyn van korten duur, en weldra weder tot zichzelven gekomen, ziet men 'er niet meer in, dan zyne openhartige, vertrouwlyke en ongeveinsde ziel. Ik had by schier alle andere Afrikaansche Natien eene gekke onnozelheid gevonden, die haar in verwon- | |
[pagina 315]
| |
dering opgetogen deed staan voor de verschillende dingen, die ik tot myn gebruik met my voerde. De Houzouanas beschouwden die met die nieuwsgierigheid, welke een volk, dat geene konsten kent, gevoelen moet voor alle de voortbrengzelen van nyverheid en konst; maar die nieuwsgierigheid was by hen, noch die onnozele bewondering, noch die kinderachtige begeerlykheid der andere Volkeren. Daar was niets dan myne wapenen, die hen in de daad verwonderden. Geduurende allen den tyd, dien zy by my geweest zyn, waren deeze de voorwerpen van hunne aandacht en gesprekken; maar men moet ook opmerken, dat ik getracht had hun, door de uitwerkingen, den grootsten schrik voor dezelve in te boezemen. Nooit liet ik hen die aanraaken, en ik wagtte my vooral wel hun de behandeling en het gebruik van dezelve te leeren kennen. Als zy verlangden die te bezitten, zouden zy 'er misschien ras hebben, en hoe gevaarlyk zouden dan die vreeslyke Banditen voor de Volkplantingen, en zelfs voor de Kaap, niet zyn, die, ongenaakbaar in hun gebergte en onvermoeid in hunne tochten, daarenboven, door hunne onverwagte aanvallen in den nacht, onwederstaanbaare vyanden zyn! Verscheide maalen heb ik my verheugd, dat deeze Natie een der armste Volken van Afrika was, en dat zy, van alles ontbloot, niets in den handel tot ruiling aan te bieden hadt. Zonder dat zouden die Volkplanters, die door de woestynen gaan zwerven, misschien tot haar doorgedrongen zyn. Misschien zouden zy haar kruid en wapenen verkogt, ten minsten zouden zy haar de begeerte naar dezelve ingeboezemd hebben. En wie weet wat die begeerte zou voortgebragt hebben. Die vreeslyke menschen zyn egter de geene, die my van alle Afrikaanen het meest liefde en achting inboezemden. Zy zyn het, met welke ik zonder vrees zou ondernomen hebben, geheel Afrika door te trekken, als myn goed geluk my hen eerder had doen kennen; en zo my de omstandigheden ooit toelaaten de onderneeming, die ik met zo veel verdriet heb moeten laaten steeken, weder op te vatten, zullen zy de eenigste zyn, welke ik mede zal neemen, en de eenigste, naar welke ik terstond myne koers zal rigten.’ Veel, zeer veel, zouden wy tot staaving van deeze Cha- | |
[pagina 316]
| |
racterschets kunnen bybrengen uit de ontmoetingen onzen Reiziger by hun bejegend; doch wy hebben meer te melden. Alleen dit willen wy niet overslaan. ‘De Vuuren by nacht zyn eene byzondere taal, die by de meeste wilde Volkeren bekend en in gebruik is; maar geen heeft die konst zoo verre gebragt als de Houzouanas, om dat geen zoo veel noodig heeft dezelve uit te breiden en te volmaaken. Moet men eene overwinning of een nederlaag aankondigen, eene aankomst of een vertrek, eene gelukkige stroopery, of eene benoodigde hulp, in één woord, eenig nieuws wat het ook zy, dan weeten zy in een oogenblik dat alles te kennen te geeven, het zy door het getal hunner vuuren, het zy door de wyze op welke zy die schikken. - Zy hebben zelfs de omzigtigheid van hunne seinen, van tyd tot tyd, te veranderen, uit vrees dat de vyandelyke natiën dezelve zouden leeren kennen, en die op hunne beurt zouden gebruiken om hen te verrasschen en te verraaden. - Ik weet niet waarin die zoo schrander uitgedagte taal bestaat. Ik heb niet naar het alphabet gevraagd, om dat men het my zeker zou geweigerd hebben. Alles dat ik zeggen kan, is dat drie Vuuren, op twintig schreden afstands van elkander ontstooken, zoo dat zy een gelykzydigen driehoek vormen, betekenen, dat men zich verzamelen moet. Ten minsten geduurende de vyf dagen, welke besteed wierden om de verspreide benden af te wagten en te rug te roepen, deedt men geene andere seinen.’ - Vergeefsch hadden zy eenigen tyd die gegeeven; dan eindelyk, gelyk onze Schryver berigt, ‘kwamen de Houzouanas met groote blydschap in myne tent loopen, om my te berichten dat zy de seinen van hunne makkers bespeurd hadden. Zy weezen my, in de daad, aan den gezigteinder, in het Noordwesten, Vuuren, welke zy zeiden dat die van een van hunne horde was, en op welke zy door de hunne kwamen te antwoorden, dat zy twee dagen daar naa in den nacht by hen zouden komen.’ Niet weinig tot de Natuurlyke Historie betrekkelyk vinden wy, zo wel in dit Deel, als in de voorgaande. Een broedende Struisvogel, door hem aangetroffen, geeft hem gelegenheid om 't geen hy voorheen, wegens deezen Vogel, betreffende het vooruitzigt om eijeren voor het nest te leggen, om den jongen, als zy uitkomen, tot | |
[pagina 317]
| |
voedzel te dienen, had opgemerkt, te staaven. Volgens gewoonte vaart hy hier uit tegen de Schryvers over de Natuurlyke Historie, wier weetenschap alleen in redeneeringen en vrugten van hun leezen bestaat. - Hy staaft zyne waarneeming met die van de bougainville, en geeft te dier gelegenheid eenige zeer weetenswaardige waarneemingen, wegens den Struisvogel. Verbaazende voorvallen wisselen het Reisverhaal en de Volks- en Natuurbeschryving af. Men staat versteld als hy een Horde van twee Leeuwen verlost; als hy met een vreeslyken Zuidoosten Wind, een der wonderlykste verschynzelen, en teffens een der vreeslykste plaagen van Afrika, worstelt. Men verheugt zich, wanneer hy, naa een uittocht van vier maanden, in zyne Legerplaats wederkomt. Nog een Afrikaansch Volk vinden wy vermeld, 't welk wy niet geheel ongemerkt mogen voorbystappen, naamlyk de Gheyssikas. ‘Wat,’ merkt onze Reiziger hier op, ‘de kenmerken aanbelangt, die niet van de natuur komen, als het maakzel der kleederen, wapenen en speeltuigen, de drift voor de jagt, voor den dans, enz. in deeze opzigten verschilt de Gheyssika geenzins van de andere Natiën, die hem omringen. Alleenlyk heeft hy voor zynen opschik eene byzondere kleur aangenomen, die de haare niet is. Alle de zyne zyn wit, en gemaakt van de beenderen van het been of den voet van het schaap, welken hy, op eene wyze die hem eigen is, eene schitterende witheid weet te geeven. Dus zelf zyne halscieraaden en de andere voorwerpen van zyn opschik vervaardigende, heeft hy niet noodig de eerste stof derzelve te koopen, en hy hangt niet van de Volkplantingen af, voor zynen handel, dan in eenige artykelen van noodzaaklykheid, die hem met alle Wilden gemeen zyn. Ook is zyne Natie minder bekend, en wordt minder bezogt, dan alle de andere. De Vrouwen zyn welgemaakt, vrolyk van aart, altyd gereed om te lagchen of te danssen. Maar by haar dartel karakter voegen zy te gelyk die ingetoogenheid van zeden, welke de beschaafde Natiën betaamlykheid en kuischheid noemen, en die onder een brandende luchtstreek en met een driftig temperament eene moeilyke deugd zou schynen te zyn. Ik weet niet aan welke natuurlyke of zedenlyke oorzaaken haare ingetoogen- | |
[pagina 318]
| |
heid zy toe te schryven. Ik zal slechts opmerken hoe vreemd het is, dat onder een zelfde luchtstreek, en by Volkeren, die byna niet van malkander verschillen, te gelyk, hier zulke ingetoogen, daar zo weinig ingetoogen, Vrouwen gevonden worden,’ - ‘Het is by de Gheyssikas alleen, dat de halve lubbing in gebruik is, en wel, zonder uitzondering, in alle hunne horden, gelyk zy my verzekerd hebben, by welke ik het met eigen oogen gezien heb, dat my niet moeilyk viel.’ - Breed weidt de Reiziger uit over dit zeldzaam gebruik, en wederspreekt kolbe's opgave deswegen. Voorts behelst dit Deel vaillant's wederkomst aan de Kaap, en zyne Reis na Holland. Behalven de Afbeeldingen, welke dit Deel, gelyk de voorige, niet alleen vercieren, maar daadlyk tot opheldering dienen, treft men in dit Deel eene fraaije Kaart aan van het Zuidelyk Gedeelte van Afrika, tot verstand deezer Reizen, in welke wy, blykens onze herhaalde aankundigingen, veel voldoenings vonden. |
|