Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRomeinsche Geschiedenissen, door M. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. Negende Deel. Behelzende de Geschiedenis van het Gemeenebest van het einde des eersten Macedonischen Krygs tot aan het begin van den tweeden. Te Amsterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 552 bl.Het opschrift van het Achtste Hoofdstuk des Vierden Boeks, waar mede dit Deel aanvangt, luidt, van het einde des Oorlogs tegen philippus tot aan het begin van dien tegen antiochus den grooten. Wy schryven de Inleiding af, als geschreeven op zekere hoogte, van waar de Burger stuart rug- en voorwaards ziet. - ‘Na de onvoorwaardlyke vryverklaaring van geheel Griekenland, kreeg Rome, 't welk voor deszelfs bevryding van de Macedonische Overheersching alleen de belanglooste wapenen in afgelegene gewesten scheen gevoerd te hebben, den lof eener edelmoedigheid, die niet min dienstbaar werd ter uitbreiding der reeds gemaakte veroveringen, dan de schrik van deszelfs onverwinnelyke keurbenden. De Grieken, in hunne eerste bedwelming van vreugde, dwaas genoeg om zich vry en onafhanglyk te waanen, na dat een vreemd Volk hun als zodanig hadt kunnen verklaaren, deeden alle volkeren, die in onderdrukking leefden, naar dezelfde verlossing van hunne Overheerschers verlangen; terwyl het ongestoord bezit van deszelfs eigen throon aan philippus na zyne volslaagene nederlaag gelaaten de gewaande bevryders der volkeren zelfs min gehaat in het oog der Vorsten maakte. Welke waarde echter de schynbaare edelmoedigheid der volkeren ooit bezitte, en welke rechtmaatige aanspraak de Romeinen inzonderheid op hunnen vereeuwigden lof wegens Griekenlands verlossing hebben, zo veel al vast is zeker, dat de schranderste Staatkunde, na de baatzugtigste berekening van bloote eigene belangen, hun geen ander gedrag hadt kunnen voorschryven. Naaryverig op het genot der burgerlyke vry- | |
[pagina 303]
| |
heid, en afkeerig van alle verafgelegene onbeschaafde volkeren, zouden de Grieken nimmer Rome's juk, hun trouwloos opgelegd, verdraagen, maar zich veeleer aan Macedonie geheel onderworpen hebben, om zich ten minsten van barbaarsche overheerschers te ontslaan; en de eenmaal wel vereenigde magt van het krygshaftig Macedonie en het volkryk Griekenland zou den Romeinen zeer veel werks verschaft, hunne uitzigten op de veroveringen in het oosten ver terug gezet, en welligt by eene gemeenschaplyke verbintenis met de Oostersche Vorsten voor altyd beperkt hebben. Thans was Griekenland hun dankbaar en getrouw, en vermogt op zich zelf, in veele Staaten gesplitst, door onderlinge wangunst verdeeld, en tot langwylige en krachtlooze bondgenootschaplyke werking alleen in staat, by eene veranderde denkwyze niets tegen Rome, schoon hetzelve voor de Romeinsche belangen steeds een genoegzaam tegenwigt tegen het verzwakt Macedonisch Ryk uitmaakte. Behalven dit wel ingezien algemeen Staatkundig belang,’ ('t welk de Burger stuart uit montesquieu en rollin, op bovengemelde wyze, te boek stelt,) vervolgt hy, ‘'t welk den lof der Romeinsche edelmoedigheid, in de bevryding en onafhangelyk-verklaaring van Griekenland, met reden verdacht maakt, drongen ook de tydsomstandigheden zoo nadruklyk op het gehouden gedrag aan, dat de Staatkundige voorzichtigheid zelve haaren roem gedeeltlyk door deezen nood betwist ziet.’ - Van deeze verklaaring strekt de Schets van antiochus den grooten, en diens verrigtingen, ten bewyze. Gewigtige verrigtingen binnen Rome, gevoerde Krygstochten, stelt dit Hoofdstuk ons voor oogen, en bovenal cato, als een schrander, moedig, kundig en werkzaam, Krygsman. Wy schryven den lof, hem toegezwaaid, af. ‘Cato's eigene voorbeeldelooze stoutheid in het wegzenden zyner vrachtschepen en het moedwillig afsnyden van alle toevlucht tot zyn leger, gevolgd door het kunstmaatigst en bedaardst beleid by de wanhoopendste woede zyns Krygsvolks, vereeuwigen zynen naam met recht onder dien der roemrykste Legerhoofden. Meer Steden in Spanje veroverd en ontmanteld te hebben, dan hy dagen in dat gewest was geweest, was zyn eigen roem, dien hy zonder grootspraak draagen kon; daar | |
[pagina 304]
| |
meer dan vierhonderd Steden en Sterkten voor zyn geweld of list zouden bezweeken zynGa naar voetnoot(*), terwyl de vermelding van zynen byzonderen omgang en gedrag binnen het leger en in het veld, hoe veel goeds daar van ook uit zyne openlyke daaden te vermoeden zy, de zeldzaamste lofspraak is op zyne zeden en character van deezen kant beschouwd. Hy bezat, naamlyk, die zonderlinge geestkracht, van zelf allen krygsbedryf te kunnen gadeslaan, en, na de ontwerping der stoutste en grootste verrichtingen, derzelver uitvoering tot in de kleenste byzonderheden naar te gaan. Den Veldheeren het leerzaamst voorbeeld van oorspronglyk beleid, was hy den Krygsknegten een rustloos voorganger in alle deelen van den dienst, die jegens niemand strenger, dan tegen zich zelf, was; in soberheid, gemis van nachtrust, en worsteling met allen arbeid en gevaar, scheen hy met den gemeensten Krygsman eenen wedstryd te houden, terwyl zyn gezag alleen, zonder de minste andere onderscheiding, hem overal als Veldheer kennelyk maakte. Zelf zich van alle verryking uit zyne veroveringen onthoudende, verrykte hy zyne Krygsknegten met eene ongemeene toedeeling uit den buit; verklaarende liever veelen met eenig zilver dan weinigen met goud verrykt te huis te zien komen. Zyne tucht eindelyk was zo verschriklyk, dat een zyner Slaaven, tegen zyn bevel aan, drie gevangene jongelingen gekocht hebbende in de hoop van een groot rantzoen, zich zelf, toen zulks ontdekt werd, liever door een strop het leeven ontwrong, dan dat hy de straf zyns meesters wilde afwachten.’ De Geschiedboeker neemt de voeglyke gelegenheden waar, om hannibal den welverdienden lof toe te zwaaijen. Wie leest niet met genoegen? ‘Na het verlies der Staatkundige vryheid, door de zegevierende wapenen der Romeinen, zag men ook de burgerlyke vryheid te Carthago schandelyk geschonden door Rechters, die, voor al hun leeven aangesteld, der burgeren goederen en leeven in handen hadden, en daar over willekeurig beschikten. Hannibal hadt te veel | |
[pagina 305]
| |
voor de onafhangelykheid en het vermogen van zyn Vaderland gestreeden, om, daar hem van buiten alles was ontgaan, van binnen niet naaryverig te blyven op alle rechten zyner medeburgeren; te meer, daar toch burgerlyke vryheid de eenige bron van volksmoed voor de Carthageren gebleeven was, indien zy anders nog eenmaal het juk der Romeinen zouden kunnen afschudden. Tot den rang van Praetor verheven, bediende hy zelf het recht zonder aanzien des persoons, en deedt hetzelve tegen eenen Penningmeester gelden, wien de verzekering, van weldra tot het Rechterampt te zullen verheven worden, by voorraad reeds onverdraaglyk voor zyne medeburgers en onwillig by zyne dagvaarding maakte. Hannibal, die de Alpische rotzen zich weleer ten voetpad vernederde, ontzag eenen weerbarstigen Burger, noch partydige Rechtbank; maar bragt hem in 's Volks vierschaar, en verpletterde met eenen vuistslag het gansch Aristocratisch ontuig. Zyne redenen over de trotschheid der Rechteren, wier aanstelling, voor al hun leeven lang, hun wetten en overheid deedt ontwassen, waren het volk zoo aangenaam, dat het zyn voorstel om 's jaarlyks nieuwe Rechters te verkiezen, en niet tweemaal agtereen denzelfden tot die waardigheid te benoemen, eenpaarig omhelsde en ter onveranderlyke wet bekrachtigde. Even onverschrokken voor zyne Vyanden in den Staat, als weleer in het veld, bekreunde zich hannibal zoo weinig aan den bitteren haat, dien hem de Grooten van Carthago over deeze hervorming toedroegen, dat hy weldra eene nieuwe verandering maakte, welke, even heilzaam voor het Volk, hem den haat dien hy trotscheerde dubbel deedt gevoelen. - 's Lands inkomsten werden gedeeltlyk verwaarloosd, gedeeltlyk verspild, gedeeltlyk trouwloos behandeld; Carthago geraakte daar door buiten staat de jaarlyksche schatting aan Rome op te brengen; en 't schandelyk bewind der algemeene Geldmiddelen dreigde den byzonderen Burger met drukkende belasting. Hannibal, ook dit bederf in zyn Vaderland willende uitrooijen, hieldt zelf het naauwkeurigst overzicht van deszelfs middelen, ontdekte de bronnen des bederfs, wees ze openlyk aan, onthief den Burger van ongewoone Geldheffingen, en ontwrong 's Lands dieven hun- | |
[pagina 306]
| |
nen buit. Deezen, die zich, in goeden ernst door het verouderd misbruik, hunnen wettigen eigendom ontstolen waanden, vloekten hannibal, zwoeren zyn verderf, en namen Rome tegen den Held te baat, dien zy zelve niet durfden in het blikzemend oog zien. Een, tot nog toe enkel voorgewend, volslagen valsch, bezwaar, als of hy met antiochus in onderhandeling tegen Rome was, was het middel door hun ten zynen ondergang omhelsd.’ Hannibal's vlugt; zyn daadlyke handeling met antiochus, ontvouwt de Geschiedenis vervolgens, als mede het wantrouwen, waar in de Romeinen hem poogden te brengen by dien Vorst, hier in ondersteund door wangunstige Hovelingen, die een Vreemdeling, als 's Konings eersten Raadsman, niet konden dulden. Wanneer hem dit bleek, en hy de oorzaak niet kon bevroeden, wyl hy zyn wrok tegen Rome boven alle verdenking verheven oordeelde, verdroeg hannibal deeze vernedering in 't eerst met stilzwygen; doch kon zich, de verkeerde gevolgen van het afwyken van zyn raad duidelyk voorziende, niet wederhouden van onderzoek te doen na de reden deezer schielyke verkoeling en verwydering. Deeze uit den eigen mond van antiochus gehoord hebbende, voerde hy dien Vorst de altoos gedenkwaardige en veel behelzende taal te gemoete: ‘Ik was nog een kleene knaap, ô Vorst! toen myn Vader hamilcar my op 't altaar eenen onverzoenlyken haat tegen de Romeinen deedt zweeren. Die eed was zes en dertig jaaren lang myn Krygseed. Die haat maakte my myn met Rome bevredigd Vaderland te naauw, en deedt my als balling naar uw Hof vluchten. Die zelfde haat zal my, wanneer gy myne hoop verydelt, overal waar ik weete dat eenig Krygsvermogen is, naar vyanden van het Romeinsche Volk doen zoeken. Dat dan uwe Hovelingen, wanneer het hun lust my by u zwart te maaken, daar toe gansch andere stoffe zoeken. Hamilcar, myn Vader, en de Goden zyn myne getuigen, dat ik de Romeinen haate, en hun ten haat ben. Tel hannibal dan onder uwe eerste Vrienden, wanneer gy u op den Romeinschen kryg beraadt; maar roep vry alle anderen buiten hem ten raade, wanneer gy aan den Vrede denkt!’ De Geschiedenis wettigt dit zeggen van hannibal, dien wy zo min als andere hier voorkomende Helden | |
[pagina 307]
| |
kunnen volgen in de afwisselende bedryven. Het Negende Hoofdstuk, den Oorlog, tegen antiochus den grooten gevoerd, beschryvende, strekt des ten bewyze. Met rede vangt stuart het Tiende Hoofdstuk, het laatste deezes Boeks, het Tydperk bevattende van den Vrede met antiochus tot aan den Kryg met perseus, dus aan: ‘De schier onafgebrooke opvolging en belangryke voortzetting der grootste staats- en krygskundige onderneemingen buiten Italie hebben ons een geruimen tyd van Rome zelf verwyderd, zonder dat de Geschiedenis ons opmerkelyke aanleiding gaf, om van de ontzettende beschouwing der steigering van der Romeinen uitwendige grootheid in te keeren tot de scherpziende bespieding en beoordeeling hunner inwendige waarde. Thans veroorloft niet slechts een aanmerkelyk tydvak van uitwendige rust, welke door de geduurige woelingen in Gallie en Spanje slechts van eene volslaagene werkloosheid onderscheiden bleef, ons de gunstigste gelegenheid om met de overwinnaars van philippus en antiochus na Rome weder te keeren; maar de Geschiedenis zelve zal ons terstond derwaards roepen, en, zonder dat eene wysgeerige redekaveling den invloed der Asiatische overwinningen op de zeden der overwinnaars behoeft te berekenen, ons gebeurtenissen doen vermelden, wier bloote beschouwing ons de omgekeerde reden van 's Volks deugden tot den wasdom van deszelfs grootheid bewyzen zal.’ Hoe veel stofs voor den opmerkenden Geschiedenis-Leezer! Wy vestigen, ten besluite, de aandagt onzer Leezeren op een alleruitmuntendst Character. Naa dat de Geschiedboeker dat van philopoemen opgehangen, en dat van hannibal schetzende, hem van opspraak gezuiverd hadt, geeft hy dit treffend schoone van p. cornelius scipio. ‘Zelden vereenigde de Natuur, het goed geluk en voordeelig onderwys zich zo volkomen tot den uitmuntenden aanleg van eenigen Sterveling als van hem tot wiens Character-beschouwing zich thans onze geest verheft. De volmaaktste evenredigheid van leest, welke alle bevalligheden van het andere geslacht met al het grootsche eener manlyke houding paarde, nam elk voor scipio in, eer men de waarde zynes verstands of zynes harte kende. Bescheidene losheid, gemeenzaame welleevendheid, en minzaame ernst verdubbelden dien eersten indruk, en maakten hem voor | |
[pagina 308]
| |
eenen hasdrubal gevaarlyker aan den disch van syphax, dan op de Slagvelden van Spanje. - De vermogens van zynen geest waren even voortreflyk, en allen onderling even evenredig, als de voordeelen zyner gestalte, terwyl derzelver zorgvuldige beoefening en smaakvolle beschaaving den grondslag uitmaakten zyner waare welleevendheid, welke der Romeinen beschaaving eene geheele eeuw vooruit liep, en nimmer naar bloote voorschriften eener styve hoflykheid verkrygbaar is. De fraaije letteren en schoone smaakoefening mogten intusschen zyner zeden alle woestheid onthouden, zy verwyfden ze echter niet. - Die zelfde vinding, welke zyne gunstigste wendingen aan de gemeenzaamste gesprekken wist te geeven, was zyne onuitputlyke bron van allerleye krygslisten; die zelfde geest, die met verrukking staarde op de schoone voortbrengzelen der beeldende kunsten, overzag alle de evenredigheden en betrekkingen van slagorden, en regelde de kunstmaatigste werking des moordenden oorlogstuigs. Eenen scipio overwonnen te hebben, zou eenen hannibal, naar eigene erkentenis, den eersten Krygsman der waereld gemaakt hebben. - Bemind en geducht door deeze hoedanigheden van lichaam en geest, maakte hem de gesteldheid van zyn hart geëerbiedigd in het oog van vyanden zo wel, als van landgenooten. Alle deszelfs driften hadden de edelste richting of gehoorzaamden het gebiedvoerend gezag zyner reden. De eerzugt, wier prikkel hem het scherpste was, bejoeg in hem den roem van waarlyk groote daaden, maar vernederde hem in ons oog nimmer tot het, in zich zelf te laage, onverdiende lofbejag; de wellust, wiens genot hem zeer vroeg buitenspoorig maakte, werd strenge onthouding, wanneer waardigheid of pligt hem dit gebood; de onvoeglyke Koningsnaam was hem, ten blyke hier van, niet onverschilliger in Spanje, dan 'er hem de verruklyke schoonheid eener gevangene bruid werd. - Den vreemden een God in menschenschyn, den Romeinen zelven een heilig geworden, wiens betrekking tot de Goden zyner stem de waardy der Godspraak in hunne ooren gaf, verbaasden niemand de overwinningen door eenen man van zulke gaven, voor dat 's volks wankelende gunst in bitteren afkeer van hem overging, en 'er van scipio in 't eind zyns lee- | |
[pagina 309]
| |
vens niets meer in hunne oogen, dan de zwakke sterfling, overbleef. In ons oog werd hy nooit meer dan een voortreffelyk Mensch; in het onze kan hy zulks, na het einde zyns leevens, blyven. Het gebruik, 't welk hy van het overdreeven gevoelen zyner Godsvrucht in 's volks bygeloovig oog maakte, was altyd dienstbaar aan den Staat, en maakte hem zo min, als wel eer een numa, verachtlyk in ons oordeel. Zyne harde behandeling van den ongelukkigen masinissa zou ons tegen hem verbitterd hebben, indien wy daarin de Staatkundigste behartiging van der Romeinen belangen niet hadden erkend. Zyne weigering van rekenschap scheen ons geen loflyk, maar ligt vergeeflyk, gevoel van eigene, boven alle verdenking verheevene, eerlykheid; zyne betuiging by het terug ontvangen van zyn Zoon alleen blyft ons bedenkelyk, en zou ons als eene afwyking van voorige rechtschapenheid zyn voorgekomen, indien zyne bitterste vyanden zelve daarin meer gewigts gesteld hadden. Nu toont de hartlyke vaderliefde voor deezen Zoon, nevens de agterlaating eener Dogter, wier deugden het geheele vrouwlyke geslacht vereerden, dat zyn hart, hoe zeer ook steeds in algemeene belangen van eigene huiszorgen verwyderd, hem eenen zo rechtschapen en tederhartigen Vader gemaakt heeft, als wy veelvuldige redenen vonden, om hem in zyn broedermin jegens lucius te waardeeren. - Welke smart, dat Rome het praalgraf van zulk eenen beminnelyken Held aan de Nakomelingschap niet vertoonen kon! Welk een genoegen, welk eene bemoediging, dat wy zulk een Man onzen Broeder mogen noemen!’ |
|