| |
| |
| |
Antenor's Reizen door Griekenland en Asie; benevens eenige Berichten aangaande Egypte; naar een Grieksch Handschrift, gevonden in de nieuw opgedolven Stad Herculanum, in het Fransch overgebragt door E.F. Lantier. Iste Deel. Te Rotterdam, by J. Bronkhorst, E. van Wolfsbergen, C. van den Dries en J. van Santen, 1798. In gr. 8vo. 398 bl.
Een aantal Bekendmaakingen, Beoordeelingen, en even zo veel Aanpryzingen, der Reize van den jongen anacharsis door Griekenland, toonen, hoe gaarne wy ons in dat Gewest onthouden, door eenen Reisbeschryver, 't zy dan ook een verdichten, derwaards heenen geleid. Eer wy met hem dien Tocht, onder het geleide van den Nederduitschen Gids stuart, ten einde gevolgd hebben, komt zich een nieuw Reiziger door die Gewesten, de Burger lantier, aanbieden, om hem ook derwaards te vergezellen. Op denzelfden stoel, in dezelfde kamer, gezeten, kunnen wy het doen, en onze Leezers uitnoodigen om ons te volgen.
Dit blad maakt 'er een begin van, en zal hoofdzaaklyk dienen, om onze Leezers met dien nieuwen Tochtgenoot bekend te maaken, en iets in 't algemeen van diens verrigtingen te zeggen. Wie den Nederlanderen hier voor Tolk dient, staat niet vermeld; doch hy spreekt niet alleen verstaanbaare, maar ook zeer goede en zuivere, ja ook, als het pas geeft, zeer cierlyke taal.
Antenor, met wien wy ons op reis moeten begeeven, is een weinig bekend Grieksch Schryver. De Fransche Burger lantier geeft des eenig narigt, als hy van het vinden van diens Handschrift, onder de rollen in de opgedolven Stad Herculanum, spreekt; waar uit deeze deels geleerde, deels menschkundige Roman gezegd wordt vertaald te zyn.
Wy kunnen onze Leezers verzekeren, dat antenor en de jonge anacharsis elkander niet in den weg loopen, of dat zy, die deezen laatsten gevolgd hebben, deels langs dien zelfden weg antenor vergezellende, op geheel andere standpunten, schoon op dezelfde plaatzen, veelal, gebragt worden. Beider doel verschilt zeer veel. De jonge anacharsis is de Geschied- en Regeeringskundige, de Liefhebber der Weetenschappen,
| |
| |
de Minnaar der Geleerdheid, der Kunsten, en van alles wat Griekenland grootsch en braaf voortbragt; afgewisseld door het zich daar van verwyderende in het verschiet te plaatzen; doch zo verre niet, of het valt in 't oog des opmerkenden. - Antenor houdt zich meer op met Menschen, niet alleen in derzelver grootheid, maar ook in hunne zwakheid, op den voorgrond in zyne tafereelen te brengen.
Staaft de jonge anacharsis zyne Berigtgeevingen allerwegen, aan den voet der bladzyden, met bewyzen uit het diepst der Oudheid opgedolven, - antenor voert 'er geene aan. Alleen vindt men, agteraan, eenige Ophelderende Aanmerkingen geplaatst, die deels van eenen geleerden, deels van eenen gemengder aart; doch over 't algemeen van dien aart zyn als zy bestempeld worden.
Geene geringe vryheid heeft antenor genomen in de Tydrekening, geheele Eeuwen ondereenmengende; doch hier tegen, als mede tegen andere aanmerkingen, op deeze Reis te maaken, dient de Voorreden van antenor zelven, werwaards wy onze Leezers verzenden.
De Fransche Schryver zegt van zyn Werk: ‘Ik zal my gelukkig agten, wanneer de Geleerden my leezen om hunne nieuwsgierigheid te bevredigen, de groote wereld tot tydverdryf, om zonder moeite eenige kundigheden te vergaderen van de Zeden en Gebruiken der Ouden; en de Vrouwen, om in de verliefde tooneelen, die 'er in voorkomen, een heilzaam geneesmiddel te vinden tegen tydverveeling en opstygingen, maar ook een aangenaam voedzel voor haare tedere verliefde zieltjes!’
Zulk slag van Zieltjes zal dit Boek ook onder het andere Geslacht aantreffen, en daar door aanlokken; dit toch, wy hebben meermaalen gelegenheid gehad om zulks aan te merken, is een Middel, veelerwegen gebezigd, om de leesgraagte op te wekken en gaande te houden. Of het altoos met de vereischte omzigtigheid, toegediend zy, twyfelen wy zeer, en is by ons de hoofdaanmerking op dit Boek, voor zo verre wy het geleezen hebben, het Eerste Deel naamlyk, 't welk wy thans aankondigen.
De Nederduitsche Vertaaler heeft dit, zo wel als wy, gevoeld. Daarom is zyne taal: ‘Men zal hier en daar een vry tafereel geschetst vinden; men rekene dit den Schryver niet toe: hy beschryft de Gevoelens en Zeden der Grieken, en kan niet helpen dat zy zodanig
| |
| |
waren als hy ze beschryft. Ten minsten heeft hy een sluier over de aanstootlykste tooneelen geworpen; die my zelven evenwel hier en daar wat al te doorzichtig voorkwam.’ In een en ander geval zouden wy oordeelen al te naakt. Crates met zyne Vrouw hipparchia, bl. 37, strekke ten voorbeelde. Wy doen best met het niet af te schryven.
Munt het oorspronglyke in fraaiheid van styl uit; de Vertaaling is des niet misdeeld. Grooter verscheidenheid zou 'er de Schryver in hebben kunnen, en, onzes oordeels, in hebben behooren te brengen; de gelegenheden daar toe waren veelvuldig.
Onder het doorleezen is ons te meermaalen voorgekomen, dat de Schryver, schoon over 't algemeen getrouw aan de Oudheid, wel eens denkbeelden van laatere dagen, of van onzen tyd, de Ouden in den mond legt, of zodanig wyzigt, dat ze daar mede meer zamenstemmen, dan men uit den mond der hier spreekenden zou verwagten. Men hoore lasthenia, de Beminde van onzen Reiziger, by een morgenontbyt met hem. ‘De Zon schitterde aan de Oosterkimmen met haare vuurige straalen. ‘Welk een grootsch tooneel!’ riep lasthenia uit, geheel betooverd door deeze prachtige schildery, ‘welk een onafmeetelyke lichtstroom! ô Zon, wie heeft u voortgebragt! waar is die vermogende Schepper? welk een Oceaan van vuur voedt en ouderhoudt uw licht?’ Die uitroepingen bragten het gesprek op het Veelgodendom. Lasthenia verwierp de veelheid van Goden, derzelver Godspraaken, verborgenheden en tempelen, door de offeranden in slachthuizen herschaapen. Zy hadt zich een Godsdienst voor haar zelve gevormd, en tot haar eigen gebruik, of liever haare grondbeginzelen waren die van eene zuivere Godistery. Gelyk socrates, erkende zy maar énen God, als wreeker van het kwaad en belooner der deugd. ‘De Deugd, zeide zy, is geenzins gelegen in gebeden, plegtigheden, en onthoudingen; zy is geheel werkzaam, en bestaat in bedryven; zy is in dien wederzydschen band gelegen, die ons aan elkanderen ketent, in het goed, dat de eene mensch aan den ander bewyzen moet. Dit is de Godsdienst van verlichte Menschen, die het Opperweezen gewisselyk moet behaagen, en die ons geen schrik of vrees, maar liefde en dankbaarheid, in- | |
| |
boezemt. Vinden wy zomtyds zwaarigheden, moeilyk voor ons op te lossen, dingen, die ons tegenstrydig schynen, in de werken van den eersten Oorsprong van alles, zy ontspruiten uit onze onkunde alleen, en uit den afstand tusschen hem en ons. ô Groote
jupiter! wie Gy ook zyt, welk een naam Gy draagt, het onafmeetbaare is uw Tempel; de aarde, de zee en de hemelen zyn uwe Outaaren! Ik twyfel 'er niet aan, of ook in laatere tyden zullen bygeloovigheden, even zo ongerymd als die by ons heerschen, het gezag der Reden by onze Naneven krenken; maar ik geloof ook, dat zy, na Katten, Ibisvogels, Krokodillen, Apisgoden, en Menschgoden, te hebben aangebeden, eens van den Hemel het zuiver Deïsmus zullen ontvangen, gereinigd van alle bygeloovigheden. Dit echter is eene waarheid, voor welke de tyd nog niet is gebooren, om haar uit de doos te laaten ontsnappen; zy zou even zo ontvangen worden, als de Trojaanen de Godspraaken van cassandra ontvingen; en onze Priesters, door het belang aan den Godsdienst verknocht, vervolgen iederen vermetelen tot op het bloed, die slechts enen tip van den sluier durft opheffen, waar achter zy hunne geveinsdheid bedekken. Zy hebben socrates vermoord, anaxagoras ten dood veroordeeld, en zy zullen 'er nog veel meer opofferen.’
Op enkele plaatzen ontmoeten wy eene korte Aantekening aan den voet van de bladzyde; hier leezen wy de volgende: ‘Zeer onbillyk, zeer onredenlyk zou men handelen, wilde men deezen leevendigen uitval van lasthenia tegen de Priesters van het Heidendom misbruiken, om 'er eenige verkeerde gevolgtrekking, van wat natuur ook, uit af te leiden.’ Ondanks deeze Aantekening agten wy het boven vermeldde juist, en zou het ons aan geene andere plaatzen ontbreeken, uit dit Deel ontleend, welke dezelve zouden staaven.
Dit Eerste Deel deezes Wysgeerigen Romans bevat XLIII Hoofdstukken. En heeft dezelve kortlyk dit beloop. - Antenor's Vaderland, wonderdaadige Geboorte en Opvoeding, en vertrek na Athene. Zyne Opmerkingen aldaar. By den Wysgeer aristippus ingeleid, wordt hy verliefd op eene Bywooneresse van dien Wysgeer, lasthenia, die eene hoofdrol speelt in dit Werk. - Een Feest van Bachus stelt hem aan vervolging bloot. Hy wykt na Orope, waar hy diocles ontmoet, by wien hy den Winter doorbrengt, onder het houden van veelerleie
| |
| |
gesprekken. - Antenor komt vervolgens te Thebe, waar hy, met phanor, den Pythagoreër xenophanes ontmoet, en van diens Wysbegeerte berigt ontvangt; en phanor zyne Geschiedenis verhaalt, die den Leucadischen sprong wilde doen. Waar toe zy na Leucadie vertrekken, en 'er juist komen toen sappho dien sprong waagde. Breed bericht van die Dichteresse, en haar einde. - Hy ontmoet den Wysgeer thales, die hem van Egypte, en veele byzonderheden dat Land betreffende, verslag doet. - Op eene Reis vertoeven zy by eenen Sceptischen Wysgeer, en komen vervolgens by bion; diens Geschiedenis, als mede zyner Bywoonster theophania, sluit dit Deel.
|
|