Julia. Zo; Ferdinand en Mietje zyn weg; want ik hoor hen niet meer; en gy, lieve Emilia! wat zyt gy goed, dat gy by my blyft; doch als gy my naar een bank wilt brengen, zal ik gaan zitten, en gy kunt ook loopen.
Emilia. Neen, lieve Zuster! het verschilt my weinig.
Julia. Gy zyt te goed, en spreekt maar zoo, om dat gy my niet wilt doen gevoelen, dat ik u te rug houde; ja, ja, ik begryp het wel, en zal my nooit ongelukkig rekenen, dewyl ik zulke lieve Zusters heb. Maar, Emilia! gy zeide daar even, dat het zulk een heerlyke morgen was; o! dat ik daarvan een denkbeeld kon hebben! Gy zegt de zon schynt zoo prachtig; o! waarom schynt zy ook voor my niet! ik moet u bekennen, ik kan my niet onthouden van te zuchten, als ik dit alles nadenk.
Emilia, (haar omhelzende.) Ook my, lief meisje! perst het een zucht af, en maakt my zoo treurig als u. Maar dit moet gy toch niet zeggen, dat de zon voor u niet schynt; het is waar, gy kunt haar niet zien; maar door haar wordt onze lucht verwarmd en gezuiverd; door haar worden de vogeltjens bezield, en heffen hunne schoone gezangen aan; door haare verwarmende kracht spruiten de bloemen, die zulk een' aangenaamen geur uitwaassemen, uit de aarde voort. Derhalven schynt zy ook voor u niet vergeefsch.
Julia. Gy hebt gelyk, ik moet my niet ongelukkig achten; echter zyn er nog zoo veele dingen, die ik niet verstaa, zoo veele woorden, van welken ik geheel geene betekenis weet. Gisteren, toen gy de kamer verlaaten hadt, zeide mynheer Thompson tegens Mama: “Miss Windham wordt zeer schoon, het is een bekoorlyk meisje” - “dat kan ik juist niet zeggen,” antwoordde Mama: “maar is zy niet schoon, zy is toch een zeer goed meisje.” Wat wilde hy toch eigenlyk met het schoon zyn zeggen, en waarom beweerde Mama, dat gy zulks niet waart?
Emilia. Mama heeft gelyk; hy echter zeide zulks, om dat hy Mama daarmede geloofde te gevallen.
Julia. Maar hoe kan dat wezen? Geviel het Mama als gy schoon waart, waarom zyt gy het dan niet?
Emilia. Mama is billyk: zy zou my niet meer noch minder beminnen, om dat ik schoon was: alleen onnozele lieden streelt dit.
Julia. Derhalven is Mynheer Thompson niet verstandig, dat hy Mama voor onnozel hieldt. Maar hoe komt het dan, dat gy niet schoon zyt?
Emilia. Aan my, lieve Zuster! staat het zoo min om schoon te zyn, als het aan u staat u zelve ziende te maaken. Om schoon te zyn, moet ik regelmaatige gelaatstrekken, eene ryzige gestalte hebben; doch dit kan my God alleen geeven. Veele persoonen bezitten deze voorrechten, maar zyn