Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHedendaagsche Historie, of Tegenwoordige Staat van alle Volkeren; behelzende de Beschryving der Vereenigde Nederlanden, en wel in het byzonder van Overyssel. IIIde Deels 2de Stuk. Te Amsterdam, Leyden, Dord en Harlingen, by J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmans, A. en P. Blussé en V. van der Plaats, 1798. In gr. 8vo. 168 bl.Keurig wordt deeze langzaam voortgaande Beschryving van Overyssel uitgevoerd: langzaam voortgaande, schryf ik; de aantekening hier onderGa naar voetnoot(*), van de plaatzen waar wy des gesprooken hebben, strekt ten bewyze. Dit Werk is, ten deezen opzigte, iets zeldzaams, in deeze dagen, die te meermaalen stoffe opleveren, om de Schryvers, Vertaalers en Uitgeevers van overhaasting meer dan te verdenken. In dit IIIde Deels 2de Stuk zet de Schryver zyne beschryving der Overysselsche Steden voort, en bevat het de Historie der Stad Kampen, tot den Jaare 1673. - De Regeeringswyze dier Stad. - De Beschryving van Kampen en de Vryheid deezer Stad. - Aanvanglyk neemt hy hier ook Zwolle onderhanden; doch brengt het | |
[pagina 214]
| |
niet verder dan de Historie dier Stad ten einde, tot het evengemelde Tydperk. Stedelyke en Plaatslyke Beschryvingen zyn zeker belangrykst voor de Burgers; doch het nutte deezer Beschryving breidt zich wyder uit, en zal de Liefhebber der Vaderlandsche Geschiedenissen met veel genoegen dit Boekdeeltje doorleezen, met ons dezelfde waarde 'er aan toekennen, welke wy te meermaalen aan deeze Beschryving van Overyssel toeweezen, die voor geen gedeelte van den Tegenwoordigen Staat behoeft te zwigten, en veele overtreft. Geen dor verhaal, maar met Geschiedkundige leeringen doormengd, is de Historie van Kampen. De Stadszaaken waren in de zestiende Eeuw tot eene ongewoone laagte gevallen. De Burgery begon openlyk tegen de Regeering te morren. ‘Men klaagde,’ dit zyn de eigene woorden des Geschiedboekers, ‘dat de Regenten groote sommen onder zich hadden geslaagen, waar toe dezelve niet beregtigd waren; dat zy, op eigen gezag, Stads goederen verkogt of verpand hadden; dat zy nieuwe belastingen hadden opgesteld, onder voorwendzel van daar uit de vesten en andere openbaare werken in staat te willen brengen, terwyl deeze allen nogthans in eenen jammerlyken staat bleeven liggen; dat zy niet te brengen waren tot verantwoording over Stads penningen, welke zy daarenboven met brasseryen en onnoodig reizen verkwisteden; dat het regt langzaam, en niet zonder eenzydigheid, geoefend werd; en dat, kortom, hun gansche bestier zodanig was ingerigt, dat 's Stads onvermydelyk bederf daar uit, binnen weinig jaaren, zou moeten volgen. Dan alle deeze wanorden schreef men toe aan een ander, aan een ingesloopen misbruik, naamlyk, in de verkiezing van de Regeering. Schepenen en Raaden, en de Gezwooren Gemeente, waren, dus sprak men, in eene heimlyke overeenkomst getreeden, om alle openvallende plaatzen met geene anderen dan hun eigen Bloedverwanten te vervullen. Broeders Kinderen, Oom en Neef, Zwagers zelfs, zaten zamen in den Raad, en dus was 'er een Erfraad ingevoerd, waar door alle anderen, voor altoos, van eenige inzage in het bewind, en het verkrygen van ampten, werden uitgeslooten.’ Hier uit werd eene geheele verandering op de Regeeringsbestelling gebooren; die, van tyd tot tyd, meer en meer, in het willekeurige liep, en gepaard ging met | |
[pagina 215]
| |
veelvuldige nadeelen, welke op nieuw tot verandering in de Regeeringsbestellinge aanleiding gaven, als mede tot veele lotwisselingen. Deeze opgehaald hebbende, laat de Schryver deeze zo gepaste als nadenkenswaardige opmerking volgen. ‘Dit voorbeeld leert ons, met honderd anderen, dat de Vryheid van haare openbaare verdrukkers weinig meer te vreezen heeft, dan van die, helaas! te menigvuldige voorstanders, welken, door wolken van onkunde of vooroordeelen verbysterd, haare beeltenis waanen te aanschouwen, terwyl zy in der daad hun reukwerk op het outer der Wetteloosheid nederleggen. Het drukkende der Aristokratie werkte uit, dat men in 't geheel niet langer wilde gehoorzaamen: weldra gevoelde men, dat de slegtste van alle Regeeringsvormen nog boven Regeeringloosheid te verkiezen ware; doch te weinig verlicht om een veilig bolwerk tegen beiden op te werpen, liet men zich, op de jammerhartigste wyze, om den tuin leiden, en stelde de Aristokratie wederom zo sterk als immer op den throon. Wie zou gelooven kunnen, indien ieder bladzyde der Historien ons niet van de dwaasheid des menschdoms overtuigde, dat die zelfde Schuttery en Gilden, die zo onlangs de Erflykheid der Regeeringsposten, als de bron hunner rampen, uitgekreeten hadden, thans eenen Raad hielp invoeren, die de beide Gemeenten aanstelde, en door zeker getal uit die Gemeenten zelve werd verkoren. Evenwel duurde deeze inrigting tot den Jaare 1579.’ By het ophaalen van oude Stadsstukken, geeft de Schryver, nu en dan, opheldering aan woorden, die thans vreemd klinken, en voor zommigen raadzelagtig of onverstaanbaar zyn. By voorbeeld, in zodanig een stuk worden de woorden gebezigd, ‘twaalf jaaren naa de afluiving.’ Wat is dit afluiven? Hy heldert dit in deezervoege op. ‘Op zekeren dag in ieder jaar na dien van de Magistraatskeur wordt een lyst van de voor dat jaar verkoren Stads Amptenaaren, en tevens van allen, die geduurende het verloopen jaar het Burgerregt gekogt hebben, van de puie des Raadhuizes afgeleezen. Dit noemt men Afluiven. By kiliaan heeft Looue de betekenis van Luiffel, en van Puie: denklyk doordien de puien der Raadhuizen, in vroeger dagen, met Luiffels overdekt waren. Zie ook ten kate, II Pr. van geregel. Afleid. op Liev.’ Leverde Deventer, gelyk wy uit die Stadsbeschry- | |
[pagina 216]
| |
ving in onze Aankundiging van het I Stuk deezes derden Deels opmerkten, en met daar uit bygebragte Stukken staafdenGa naar voetnoot(*), voorbeelden by voorbeelden op van de verdrukkende hand, welke de Vervolgzugt, uit Sectenhaat gebooren, op de Mennonieten of Doopsgezinden zette, Kampen verschaft ons een voorbeeld van dien zelfden Dwanggeest, in een ander geval; dit op te haalen zal ons niet verdrieten. ‘Toen,’ dus schryft onze Geschiedboeker, ‘de geest der Onverdraagzaamheid, in de nu overheerde Pausgezinden geen genoegzaam voorwerp voor zynen yver meer vinden kunnende, de Hervormden zelven tegen elkander opruidde, waren de uitwerkzelen der verdeeldheid te Kampen sterker in 't oog loopende, dan in de twee andere Steden. De Party der Remonstranten, elders te zwak om niet voor de overmagt van haare wederstreevers te bukken, was hier de talrykste, en tevens wel gehartigd om haare zaak met nadruk voor te staan. Behalven veele leden der Regeering, telde men onder dezelve den Schoolvoogd der Latynsche Schoolen, en, indien men daniel sauterius uitzondert, alle de Predikanten. - Deeze sauterius, in Zomermaand des Jaars 1615, de zaak der Contra-Remonstranten in eene Leerrede, naar 't schynt met te veel vuurs, verdedigd hebbende, ontstondt 'er, by 't scheiden der Vergaderinge, een gemor, welk allengskens luider werd, en eindelyk beide de aanhangen aan elkander hielp. Na het stillen van den oploop, deed de Magistraat eenigen, die voor Belhamels gehouden werden, in hegtenis zetten; doch den volgenden dag kwam eene menigte Arminiaanschgezinde Burgers, met eenen der Predikanten aan 't hoofd, het Raadhuis opstappen, om de slaaking der gevangenen te eischen; en hier aan werd gereedelyk voldaan. De Provinciaale Kerkvergadering, welke drie jaaren te vooren reeds haar misnoegen tegen de Kamper Leeraaren hadt te kennen gegeeven, om dat deezen de Besluiten der Dordsche en Middelburgsche Synoden, van de Jaaren 1574 en 1581, omtrent het Formulier van den Doop, verzuimden te agtervolgen, was thans te Zwolle byeengekomen, en herhaalde daar het zelfde besluit. Gaarne zoude zy ook, op de maare van het voorgevallene te Kam- | |
[pagina 217]
| |
pen, derwaards Afgevaardigden gezonden hebben, om de geschillen te beslegten; doch de Regeering wist het zo te beleggen, dat dit geen voortgang kreeg, en dat zy het bestier der zaak in eigen handen hield. Het Plakaat der Staaten, waar by men den Geestlyken de openbaare verhandeling der zweevende geschilstukken verbood, werd hier ter Stede met yver ten uitvoer gebragt, en, nadien het elders in Overyssel niet weinig tegenstribbeling ontmoet had, drongen die van Kampen, zo wel als de Ridderschap en Zwolle, in den volgenden jaare, nogmaals aan, dat het behoorde nagekomen te worden. - Ook bleef de Stad onverzettelyk gekant tegen het houden eener Nationaale Kerkvergadering; doch Prins maurits, ten Landdage verscheenen zynde, en de Staaten bewoogen hebbende, om daar toe, met meerderheid van stemmen, te besluiten, begaf zich vervolgens in persoon na Kampen, en zyne tegenwoordigheid, zo wel als die van Gemagtigden der Staaten, tot dat oogmerk afgevaardigd, schynt eindelyk de Regeering overgehaald te hebben, om in dat besluit te berusten. Inmiddels veroorzaakte de verdeeldheid der gevoelens ook eene uitwendige scheuring in de Kerk. De Contra-Remonstranten, namelyk, zonderden zich af van hunne tegendingers, en verzogten en verkreegen eenen Leeraar van Deventer, om den eerdienst, by voorraad, onder hen waar te neemen. In de Provinciaale Synode, welke kort daar op gehouden werd, zag men ook, wegens de Klasse van Kampen, Afgevaardigden van beide partyen verschynen, die beiden, na eenig beraad, werden toegelaaten. Egter droeg men hier zorg, om geene anderen ter bywooning van de Nationaale Kerkvergadering te verordenen, dan die de Leerstellingen van hun, welken naderhand ter onderscheiding alleen den naam van Hervormden kreegen, waren toegedaan. Het duurde mede niet lang, of de tegengestelde Aanhang geraakte geheellyk te onder. Op het gezag der Dordsche Vergadering, werden de Remonstrantsche Leeraars, hier en elders, eerst in hunnen dienst geschorst, naderhand geheel afgezet. Men wilde zelfs niet langer dulden, dat zy, die derzelver Leer bleeven belyden, hunnen Godsdienst afzonderlyk oefenden; en toen verboden hier tegen niet hielpen, rukte eene bende Ruitery, op 's Prinsen bevel, ter Stad in, om de onwilligen te bedwingen. - Met den aanvang des volgenden Jaars (1620) kwa- | |
[pagina 218]
| |
men Gemagtigden uit de Algemeene Staaten, nevens ernst casimir, Grave van Nassau, te Kampen de Regeering veranderen, by welke gelegenheid vyf Leden van den Raad, en drie en twintig van de Gezwooren Gemeente, van hunne Bedieningen verlaaten, en door anderen, welke men oordeelde gunstiger omtrent de nu vastgestelde Regtzinnigheid te denken, vervangen werden. Door zodanige middelen herstelde men hier de rust.’ In Zwolle speelde men ten deezen opzigte dergelyk eene rol, ‘in een tyd,’ om hier de kragtige taal onzes Schryvers over te neemen, ‘dat het niet meer genoeg was een Vriend der Hervorming te zyn om zich van de Verdraagzaamheid zyner Geloofsgenooten te mogen verzekerd houden. Het was noodzaaklyk geworden Party te kiezen in een afgetrokken geschilstuk van bespiegelende Godgeleerdheid, waar over de Geestlykheid, uit Staatkundige inzigten opgeruid, zich buiten alle hoop van verzoening had verdeeld. - De Zwolsche Predikanten, verschillende aanhangen omhelsd hebbende, schaamden zich zo weinig als anderen om elkander met openbaare lastertaal te bekladden, en hunne tegenstreevers te vervolgen, in plaats van te overtuigen. Dan de Raad, zich onzydig houdende, beval hun, gelyk het Christenen betaamde, in vrede te leeven, en in hunne Leerredenen de in zwang gaande geschilpunten onaangeroerd te laaten. - Ook was de Regeering hier gansch niet genegen tot het byeenroepen van eene Nationaale Kerkvergadering; en zelfs na dat verscheide andere Provincien, en een gedeelte van Overyssel reeds daar voor gestemd hadden, was de tegenwoordigheid van Prins maurits noodig om haar van toon te doen veranderen.’ Vervolgens merkt onze Geschiedboeker op, ‘dat de Uitspraak der Dordsche Kerkvergaderinge, de regtzinnigheid binnen naauwer paalen sluitende, zulks niet scheen belet te hebben, dat nog steeds veele voornaame Ingezetenen de Leer van arminius bleeven omhelzen, waarom men besloot deeze leer door een veelligt kragtdaadiger middel uit te dooven.’ Een Stadsbesluit van den Jaare 1646 stelde vast, ‘dat niemand voortaan in Raad of Meente zou gekoren worden, ten zy hy professie deedt van de Gereformeerde Religie.’ Omtrent de Roomschgezinden bleef men by aanhoudenheid gestreng, het geheele Gewest door, en in de Steden | |
[pagina 219]
| |
Kampen en Zwolle. Te eerstgemelde Stede besloot de Magistraat, in den Jaare 1636, eenen Schout by nagt aan te stellen, om tegen de Vergaderingen van Roomschen, Remonstranten en Lutherschen, te waaken. De laatstgemelden begonnen zich, in 't Jaar 1646, meer openlyk te verzamelen, beriepen een Predikant, herhaalde aanzoeken by de Regeering werden geweigerd, en toen de beroepen Leeraar egter voortging met in stilte den dienst waar te neemen, deedt de Magistraat de deur van het Kerkhuis met een keten sluiten. Hier in kwam naderhand verzagting en openlyke toelaating. - Dan te Zwolle werd, nog in den Jaare 1652, den Lutherschen het prediken, op zwaare boeten, verboden. - De Doopsgezinden hadden het in die twee Steden veel draaglyker dan in Deventer. Wy wenschen dat de Vervaardiger van dit gedeelte des Tegenwoordigen Staats (schoon wy geen vrienden van overhaasting zyn) lust en gelegenheid mag hebben, om zynen pryswaardigen arbeid met meer spoeds voort te zetten, dan de tot nog uitgekomene Stukken elkander gevolgd zyn. |
|