als de genen, die met hun dezelfde leerbegrippen belyden. Zy zeggen, onder anderen: ‘In plaatse van hunne inzigten te beoordeelen, verkiezen wy liever geene anderen by hun te onderstellen als de zodaanigen, waar meede wy zelven bezield zyn, en, zonder hunne begrippen aan te neemen, of te vergen dat zy de onze omhelzen, reekenen wy het van onzen pligt met hunlieden, door banden van verdraagzaamheid en van vreede, vereenigt te blyven. Deeze schoone gevoelens belyden wy niet blootlyk met de mondt, maar dezelve zyn in onze harten ingeprent, en rigten onze daaden, wy durven ons ten dien einde beroepen op onze Preediking, welke daar van een openbaar bewys opleeverd. Wy betuigen gezamentlyk, zo dikwerff als wy den Godsdienst ten onderwerp neemen, een afkeer te hebben van dien beslissende toon, even als of die geene, die buiten ons zyn, van niets minder dan van onweetenheid, of kwaade trouw, te beschuldigen zouden zyn.’ Met dat alles yveren zy voor de zuiverheid der Leere, die hun door hunne Voorvaders, ten kosten van hun bloed, overgeleverd is, en kunnen nog niet besluiten, om toe te laaten, dat van hunne Kansels allerhande soorten van leeringen, of stellingen, omtrent het Godsdienstige, worden gepredikt, of verkondigd. Zulks geschiedt, zeggen zy, ‘om geene andere reede, als om dat wy overtuigd zyn, dat een zodaanig mengelmoes van onderwys, en van Godsdienst oeffening, meer verwarring zoude te weeg brengen, als dat het zoude strekken tot stigting, en opwekking, der Christenen schaaren, welke 't zaam gesteld uit veele zwakke geesten, de een aan het twyffelen zoude helpen, en de ander tot wanhoop zoude doen overslaan; en, het geen boven dien ons daartoe nog niet kan doen besluiten, is dat wy vreezen, dat als dan eene wyde deur zoude opengezet worden voor die geenen, welke, agter den naam van Christenen te zyn zig zoekende te verschuilen, het op niets minder zouden tragten toe te leggen dan om de gronden, waar op de waare Christen leer
berust, te ondermynen, met namelyk te loochenen de Godheid van Christus, en de verdiensten van zyn lyden, waar op onze geloofs belydenis alléén gegrond is, en gevestigt blyft, en van welke onwankelbaare gronden