Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Joseph, in Leerredenen, door P. van der Breggen Paauw en M. Stuart, Christenleeraars by de Remonstrantsch-Gereformeerden te Amsterdam. Tweede Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1798. In gr. 8vo. 355 bl.In onze voorgaande aankondigingGa naar voetnoot(*), in 't algemeen, onze gedagten over de Leerredenen der twee genoemde agtenswaardige Amptsbroederen hebbende medegedeeld, gaan wy nu, iets omstandiger, 't een en ander, ter proeve van denk- en schryftrant, mededeelen; naa, vooraf, te hebben aangemerkt, dat deeze Bondel, even als de voorgaande, tien Leerredenen bevat, van welke de Opschriften de volgende zyn: Joseph in Voorspoed. Gen. XLI:38-52. - Joseph spyzigt Egypte, of Tafereel der Spaarzaamheid. Gen. XLI:53-57. - De eerste ontmoeting van joseph aan zyne Broederen verdeedigd. Gen. XLII:1-20. - De Broederen van joseph in benaauwdheid, of Tafereel van een ontwaakt Geweten. Gen. XLII:21-28. - Jakob over benjamin ontrust, of de Zelfskwelling der Vreesächtigheid. Gen. XLII:29-38. - Jakob huiverig om benjamin naar Egypte te zenden, of Tafereel der Besluiteloosheid. Gen. XLIII:1-15. - Tweede Komst van joseph's Broederen in Egypte, of Onzekerheid van den dag van morgen. Gen. XLIII:15-25. - Joseph wel Gevoelig, maar niet Zwak. Gen. XLIII:26-34. - Joseph's Beker in den Zak van benjamin, of Tafereel van de Broedertrouw. Gen. XLIV. - Joseph ontdekt zich aan zyne Broeders, of het loon der Rechtschapenheid. Gen. XLV:1-15. Tot eene proeve uit deeze schoone Leerredenen, willen wy, in de eerste plaats, iets afschryven van stuart's | |
[pagina 194]
| |
aanmerkingen over joseph's eerste ontmoeting aan zyne Broederen. Op den grondslag van eenige vooruitgezondene bedenkingen, ‘hoogstöpmerklyk (zegt stuart) wordt ons alzoo die ontmoeting; - belangryk wordt ons de aanmerking, dat zy aan joseph's zyde niet gansch onverwacht kon zyn, want nu kon hy vooräf naar plichtgevoel en reden luisteren, daar hem anders zyn hart noodzaaklyk vooruit had moeten lopen, en hier door mag zyn oorspronglyk charakter onduidelyker voor ons worden, de zedenlykheid van zyn bedryf zal daar door des te sprekender zyn.’ Naa vervolgens de redenen vermeld te hebben, die joseph's Broeders verhinderden, om den Regent van Egypte te herkennen, terwyl deeze, al aanstonds, zyne maagschap in de vreemdelingen opmerkte, gaat stuart voort, om des Staatsdienaars gedrag, te deezer gelegenheid, te toetzen: ‘Hy hield zich vreemd tegen hun, en sprak hard met hun, en zeide tot hun: van waar komt gy? Deeze houding, zegt de menschenkennis, kan het werk des tegenwoordigen oogenbliks niet zyn. Het veinzen is eene tegennatuurlyke kunst, welke voorbedachtheid vordert, en zich by verrassching altyd zelve het eerst verraadt. 'Er heeft dan een ontwerp by joseph plaats gehad: maar welk? - “Om zich te wreeken van zyne Broederen, ten kosten zelfs van doodlyke angsten zynes Vaders:” legt de bestryder zynes charakters hem te last, en gaarne erkent gy allen, dat, wat zyne wraak ook mogt verschoonbaar maaken, de prys, dien hy ze alzoo zou laten gelden, verfoeilyk zou blyven. Het eigenlyke doel, 't welk joseph zich heeft voorgesteld, wordt ons door mozes niet gemeld; een veel jonger Joodsch Geschiedschryver geeft hetzelve op, wiens gezag hier in geenzins volstrekt beslisschen kan, doch wiens oordeel het onze zeer wel leiden mag. “Hy wilde, deze zyn zyne eigene woorden, - beproeven, welke gezindheid hun allen thands bezielde, en voords, door zyne harde taal, hun tot het verhaalen van byzonderheden brengen wegens het vaderlyke huis, vooräl toen hy benjamin niet zag, tegen wien hy vreesde, dat zy eene gelyke daad, als tegen hem, bestaan mogten hebbenGa naar voetnoot(*).” Eene geveinsde hard- | |
[pagina 195]
| |
heid zoo wel, als eene geveinsde onkunde, schryft flavius alzoo aan joseph toe, terwyl hy daadlyk een gansch ander doel, dan zulk eene wreede wraakzucht, opgeeft. En letten wy nu zelve menschkundig op zyne houding, en onbevooroordeeld op zyn volgende gedrag, dan zullen wy hier in met hem instemmen, en alleen zyn opgegeeven doel in nog veel helderer licht beschouwen. Wat toch (vraagt stuart) is wraak anders, dan wellust in het opzetlyk berokkend leed eenes vroegeren beleedigers, die dan het hoogst is, wanneer de wreeker zelf zich daadlyk doen zien kan? Dien wellust zou joseph nu begeeren, - begeeren, ten kosten van 's Vaders doodsängsten, en hy zou zich niet willen vertoonen, en hy zou zich bedekt houden, hy zou dulden dat zyne Broederen hun leed aan elke andere oorzaak, behalven aan de wraak van hunnen mishandelden Broeder, toeschreeven? In dezen wellust zou joseph genoegen vinden, en zyne hardheid is zoo geveinsd als zyne onkunde! Gy zult hem traanen zien storten, na het minste zelfverwyt zyner vyanden; gy zult hem zorgvuldig zich zien verbergen, om het teder medelyden van zyn hart niet kennelyk te maaken. - Zonderlinge wraakzucht waarlyk, wier voorbeeld eenig in de Geschiedenis der gansche menschheid zyn zou! Het is waar, (vervolgt stuart wat dan anders ook zyn doel geweest mogt zyn, het middel, waardoor hy hetzelve bereiken wilde, zou zynen Broederen en zynen Vader angst en smarten kosten: maar wat het laatste aangaat, joseph wist dit niet. De tekst, die van zynen eisch om benjamin gewaagt, zegt niet, dat hem verzekerd werd, dat zyn vertrek den Vader zoo veel smart zou kosten;’ (maar viel het niet gemaklyk, zonder dat joseph des aankondiging bekwam, zulks voorshands te gissen, of liever vast te stellen?) ‘Wel lezen wy, op eene andere plaats, dat juda zou gezegd hebben: die Jongeling zal zynen Vader niet kunnen verlaten: indien hy zynen Vader verlaat, zoo zal hy sterven; maar ter zelfder plaatze vinden wy ook, dat toen juda naderhand verzekerde, dat jakob het agterblyven van benjamin in Egypte niet zou kunnen overleeven, joseph zich juist toen niet bedwingen konde, maar zich zelf ten eersten openbaarde. En wat nu de wezenlyk voorziene smart en angst van zyne Broederen be- | |
[pagina 196]
| |
treft, daar het, zoo ver in myn oog een menschkundig bewys kan gaan, beweezen is, dat wraak geenzins het doel van joseph was, zou het eene bespotlyke kieschheid, teergevoeligheid en bekrompenheid, in hem geweest zyn, van een, anders noodig en nuttig, ontwerp af te zien, om dat tot deszelfs volvoering middelen verëischt werden, die eenigen angst aan hun zouden kosten, die zich aan den snoodsten gruwel hadden schuldig gemaakt.’ Aangaande de noodzaakelykheid der beproevinge van zyne Broederen, eer hy zich dieper met hun inlaat: ‘Welke menschen toch (vraagt stuart) zou joseph in zyne broeders weder tot zich haalen? Zouden het dezelfde nydigaards zyn, die, nog raazender over zyne wezenlyke meerderheid, dan wel eer over zyne voorspelde grootheid, op nieuw hem naar het leeven zouden staan? - Zouden het dezelfde wreedaards zyn, die in Egypte een tooneel van Sichem zouden kunnen aanrechten? - Hadden nieuwe wanbedryven hun charakter ook nog meer verwoest? - Hoe groot was thands hun stam? - Zou men dien in Egypte dulden? - Deze en veel meer bedenkingen voorzeker maakten het voor joseph noodzaaklyk, in ons oog, om zich geenzins spoedig te ontdekken, en daar door aan overvalling bloot te stellen, maar om door voorzichtige proeven hunne onderlinge en byzondere gezindheden te toetzen.’ Uit al het bovenstaande trekt de oordeelkundige Leeraar dit gevolg: ‘Ziet (zegt hy tot zyne hoorders) en beoordeelt zelve nu naar deze bedenkingen, waar mede ik allen aanval op het zedenlyk charakter van joseph afgeweerd achte, of niet de aanleg van die proeve reeds wyze goedheid zal doen bewonderen, waar oppervlakkig aanzien liefdelooze wraakzucht voordeed, en waar ontydige tederhartigheid schroomlyke onvoorzichtigheid geweest zou zyn.’ Om nu nog iets van des Leeraars v.d. breggen paauw's styl en denktrant ter proeve voor te draagen, willen wy 's Mans bedenkingen, aangaande een zeer vermaard onderwerp, het Sentimenteele, overneemen; zy dienen ter Inleidinge eener Leerrede, waarin hy, joseph gevoeligheid toekennende, hem van zwakheid vryspreekt. Aldus laat zich de Redenaar hooren: ‘Onder de merkwaardige byzonderheden, waar door zich de eeuw, | |
[pagina 197]
| |
welke wy beleeven, van veele voorigen onderscheidt, en waar van zy den Nakomelingen maar al te veele schriftelyke getuigenissen zal agter laten, behoort voorzeker de leer wegens dat gene, het welk by den naam van Sentimenteel best bekend is, doch het gene ik meen met dien van eene overdreevene gevoeligheid te mogen bestempelen. - Wenschelyk ware het, M.T., dat zich onze eeuw daar door niet onderscheidde! Wat my ten minsten betreft: de heillooze gevolgen bereekenende, welken die leer eigenaardig moet voordbrengen, en wie weet, by hoe veelen niet reeds heeft voordgebragt, - ik meen, het koesteren van vooruitzichten, het aankweeken van begeerten, aan welken de natuur des aardschen leevens de verlangde en zeker verwachte voldoening zal en moet weigeren, - ik meen, de schadelyke en grievende teleurstellingen, welke daar uit ontstaan, en vaak tot schandelyke buitenspoorigheden uitspatten, - ik meen, de ongeschiktheid, om zich met de belangryke aangelegenheden van het menschelyk leeven in te laten, om zich voor toekomende onderscheidene gewigtige betrekkingen bekwaam te maaken, en aan dezelve naar behooren te leeren beandwoorden: - deze en veele andere verderflyke uitwerkzelen dier overdreevene leere bereekenende, zou ik bykans wenschen, dat de hand der Schryveren, waarmede zy dezelve, onder de bevalligste en aanlokkelykste beelden, stonden in geschrift te brengen, ten eenemaal ware verstyfd geworden! Misschien (dus gaat hy voort) moest ik, om my de voordduurende aandacht van zommigen myner Toehoorers niet geweigerd te zien, my, by den aanvang myner Redevoering, zoo sterk niet hebben uitgelaten; wat toch, denkt men welligt, wat toch is 'er van zulk eene aanvanglyke voordracht anders te verwachten, dan eene, daar op volgende, strenge veroordeeling van de, boven allen lof verhevene, gevoeligheid des menschelyken harte! Ik moet my dus haasten, om u te verklaaren, en ik verklaar gereedelyk T., dat ik my onder de gestrenge veröordeelaaren daar van maar in het geheel niet wil gerangschikt hebben. Neen waarlyk, T.! Schoon ik niet ontveinze, dat ik hun, die overdreevene gevoelens deswegens voordplanten, als verderflyke Leden des Maatschappelyken leevens zoo wel, als die genen, die deze gevoelens, hun in een | |
[pagina 198]
| |
vergulden beker toegediend, maar al te greetig inzwelgen, als nuttelooze ballasten dier zelfde zamenleeving beschouwe; zoo betuige ik nogthands, de zoodanigen niet minder te wraaken, die met alle gevoeligheid van hart den spot dryven, den mensch, die zich verblydt met den blyden, en weent met den weenenden, als een weinig beduidend wezen aanmerken, en voor alle bedryven van eenig belang, op eenen beslisschenden toon, onbereekend of ongeschikt verklaaren. En waarlyk, (dus vervolgt v.d. breggen paauw) daar zyn 'er, die het voor eene uitgemaakte zaak houden, dat men van elk, zogenoemd, gevoelig en aandoenlyk mensch te vergeefsch groote daaden zal verwachten. Hy mag, ja, gewigtige besluiten nemen, belangryke voornemens opvatten; maar de geringste omstandigheid, welke hem voorkomt, roert zyne gevoelige ziel, de minste smart, welke hy, door het volvoeren van zyn besluit, anderen zal aandoen, niettegenstaande hy weet, dat die smart in haare gevolgen voor denzelven heilzaam zyn zou, houdt hem te rug, en - zyne besluiten en voornemens blyven onuitgevoerd. En zou men den Heelmeester niet bespotten en veroordeelen, die door eene insnyding het leeven van den Lyder kan behouden, doch by het bezef van het bloed het geen hy zien, en van de pynlyke smart, welke hy denzelven veroorzaaken zal, het weldaadige mes beevend uit de hand laat vallen, en den Lyder aan den dood ter zekere prooije geeft? - Deze is de gewoone redeneering van zommige menschen. Zy zyn door het overdreevene der bewuste leer tegen dezelve krachtiglyk voorïngenomen, en slaan, in myn oog, tot een ander uiterste over. Zy schryven elken gevoeligen mensch een zwak en laf charakter toe, het welk niet bereekend is ter volvoering van iets, waar toe eene sterkte van geest, die door veelvuldigen en wezenlyk schokkenden tegenstand staat aangevallen te worden, gevorderd wordt. Dit ondertusschen schroom ik niet voor ongegrond te verklaaren. Niets alvast (zoo besluit de Redenaar) leert my het gedrag van joseph, het welk in mynen tekst (gen. XLIII:26-34.) vermeld staat, duidelyker, dan dat gevoeligheid van hart, welke zich vaak door het storten van menigvuldige traanen kenbaar maakt, op zich zelve geen blykbaar en doorgaand zeker bewys is van een zwak of laf charakter.’ Het | |
[pagina 199]
| |
bewys deezer stellinge, in de ontwikkeling van joseph's gedrag, in het voorgestelde geval, onderwerpen wy aan het oordeel der Leezeren der Leerrede zelve, terwyl ons bepaald bestek meer overneemens verbiedt. |
|