niet, of dezelve zal by het uitspreken wel voldaan hebben; doch of dezelve by de lezing ook voor anderen, buiten de Leden van het voornoemde Genootschap, belangryk zy, daaraan twyfelen wy zeer; ten minsten ons zyn de huishoudelyke voorvallen in eene Maatschappy, waarvan wy geen lid zyn, tamelyk onverschillig.
De Voorafspraak en Slotrede van den Hoogleeraar a. bonn zyn fraai, naarmate zy kort zyn.
De Feestzang door j.f. helmers is met recht een kunstjuweel, vol schoone en verhevene gedachten, in vloeijende vaarzen en in een welspreekenden styl.
Voor het overige behelst deze bundel nog, behalven een Voorbericht, en een Naamlyst der Leden, een Dichtstuk door j.g. doornik, ter gelegenheid van de eerste Verhandeling na het vyftig-jaarig Feest voorgelezen, het welk, schoon beneden den genoemden Feestzang, echter zyne verdienste heeft, en zelfs fraai genoemd mag worden; deszelfs trochaische voetmaat is ongedwongen, en zet het onderwerp zelfs bevalligheid by. Tot eene proeve schryven wy het laatste gedeelte af.
Van Olimpus hoogen bergtop,
Zag het Hoofd der hemelgoôn
't Bly geluk der feestgenooten,
Steeg van zyn' verheven troon:
Hy ontfronste d'achtbren winkbraauw,
Leî vernoegd zyn' blikzem neêr;
‘In 't verblyf der zuivere onschuld,’
Sprak hy, ‘voegt geen strafgeweer.’
Daadlyk daalde hy op de aarde;
Staatig trad hy in de zaal;
En, daar alles zweeg en knielde,
Voerde hy deeze achtbre taal:
‘Waarde Telgen van de Dochter,
Uit myn eigen brein gebaard!
Gy, die smaak verëent met kennis,
Deugd met wysbegeerte paart!
'k Zag, uit 's hemels hooge zaalen,
Met verrukking, op uw vreugd,
Schier is 't heil der Hemelgoden
Hier het deel van kunde en deugd.
't Noodlot heeft aan u beschoren
Dat dit heil zo lange duur'
Als uw paar Beschermgodinnen
Woont in uwen tempelmuur.