pen van het groeijend en dierlyk Ryk vatbaar zyn, maaken het onderwerp der tweede Afdeeling uit. Dezelve (zegt de Schryver p. 57) ‘kunnen beschouwd worden, als voorbereidende (praedisponentes); en als bykomende (occasionales); deeze zyn voornamelyk drie, de andere een in getal; tot deeze behoort de berooving van het leven, tot die, een bepaalde trap van warmte, eene zekere hoeveelheid van water, en de vrye toevloed der lucht.’ Over alle deeze stukken wordt verder in het breede, in verschillende Hoofdstukken, gehandeld. Zynde onder anderen in de proeven, welke, omtrent deeze verschillende zaaken, door den Schryver worden opgegeeven, aanmerkenswaardig, dat, over het algemeen, de trap van warmte van 87 gr., volgens de Fahrenheitsche schaal, de geschiktste is bevonden, om de Verrotting te bevorderen: terwyl een merklyk hooger graad van hette, tot 127 of 130 graden, ten minsten binnen de eerste vierentwintig uuren, geenerleye Verrotting doet gebooren worden. - Om ondertusschen den term der hette, die geene Verrotting meerder voort kan brengen, met vereischte naauwkeurigheid te bepaalen, behoorden, onzes erachtens, de proeven niet bepaald te worden tot den korten tyd van vierentwintig uuren, maar geduurende een merklyk langer tydstip worden voortgezet.
De derde Afdeeling, in welke de Verschynzels, door de Verrotting, in een aantal van groeijende en dierlyke lichaamen, veroorzaakt, in het breede worden verhandeld, maakt het grootst gedeelte deezer Verhandeling uit. Het merkwaardigste, door den Schryver dienaangaande waargenomen, is door hem, in het besluit van het geheele stuk, by een verzameld, en komt hoofdzaaklyk uit op het volgende.
‘De Plantaartige en Dierlyke zelfstandigheden, van het levensbeginzel beroofd zynde, verliezen hier door den band, die derzelver deelen verbond, en haar bekwaam maakte, om tot het bewaaren hier van werkzaam te zyn. De altoos scheppende natuur echter, voor welke niets dan betrekkelyk dood is, zoude weldra uitgeput zyn, indien ieder Plant of Dier, met het verlies van het leven, te gelyk ongeschikt wierd tot het voeden en bewerktuigen van andere schepzelen. 'Er was derhalven eene magt, aan het oogmerk van het levensbeginzel volstrekt tegenovergesteld, noodig, om deeze lichaamen te ontbinden, derzelver deelen