| |
Eeuw der Misleiding, of Tegenschrift tegen de Eeuw der Reden van Thomas Paine, door Joannes Steenmeyer, Predikant te Vlaardingen. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1798. In gr. 8vo. 221 bl., met eene Voorrede van 8 bl.
Drie Schryvers, uit den schoot van het Gereformeerd Kerkgenootschap, hebben genoegzaam gelyktydig zich in de bres gesteld tegen de Eeuw der Rede van Th. Paine. Het is niet vreemd, dat allen, zonder elkanders geschryf te leezen, zich meermaalen van dezelfde en soortgelyke aanmerkingen, tot beantwoording van min of meer gewigtige bedenkingen, tegen den Bybel en byzondere leerbegrippen, die men uit den Bybel afgeleid heeft, bediend hebben. Desniettemin zal men hier nog al eene aanmerkelyke verscheidenheid, zoo in volledigheid der tegenbedenkingen, als in de wyze van voordracht derzelven, kunnen ontdekken. De Eerw. steenmeyer heeft Paine op 't voetspoor gevolgd, en dus getracht, al het geen in de Eeuw der Rede tegen den Christelyken Godsdienst ingebragt wordt, te wederleggen, waarin hy ook vry wat gelukkiger, dan de Burger van Laar, geslaagd is. Alles wordt hier op een ernstigen trant, meer geregeld, en ook veel juister en bondiger, behandeld. Verscheidene byzonderheden, in de Brieven aan Aristus, door het meer bepaald oogmerk, welk zich de Eerw. Kist had
| |
| |
voorgesteld, of geheel voorbygegaan, of kortaf beantwoord, worden in dit Tegenschrift, met oordeelkundige oplettendheid, in overweeging genomen. Nadenkende Leezers, wien het om waarheid te doen is, zullen veele antwoorden op de redeneeringen van Paine met genoegen leezen, en dezelve allergeschiktst vinden, om tot een tegengift tegen de verleiding tot ongeloof, omtrent den Goddelyken oorsprong van 't Christendom, te dienen. De verregaande onkunde van Paine, in zaaken, waarover hy zoo meesterachtig heeft durven beslissen, en die hy, met de uiterste onbeschaamdheid, heeft durven aanranden, de lompheid van menigvuldige misslagen, die, in zyne beoordeeling van de miskende waarde der Bybelschriften, overal in 't oog loopen, de onbestaanbaarheid van veele, met den meesten ophef, ingebragte zwaarigheden tegen het Christendom, en voorts de bedriegelyk heid en schandelykheid van dit eerloos geschrift; dit alles wordt door den Eerw. steenmeyer, met de aanhaaling van des Schryvers eigen woorden, ten duidelyksten beweezen. Hier en daar zou men moogelyk een ander antwoord verwacht, en de verdediging van deze en gene, niet algemeen aangenoomen, leerbegrippen en uitleggingen van byzondere bybelplaatzen liever van de gemeene zaak des Bybels en des Christendoms, waarom het hier eigenlyk alleen te doen is, afgescheiden gezien hebben. Gewoon aan alles, wat wy, met betrekking tot het Christendom, aanneemelyk vinden, 't zelfde gewicht te hangen, kan het ons niet gemakkelyk vallen, in de verdediging van ons Christelyk geloof, ons alleen aan dat gene, waarin het de Christenen doorgaans onder elkanderen eens zyn, te houden. Maar dan moeten wy het ons ook getroosten, dat het nuttig gebruik van onze poogingen zich ook meestal bepaalt tot dien engen kring, waarin wy ons ingesloten hebben.
Tot eene proeve van 's Mans schryfwyze, en ten bewyze, dat verschillend denkende Christenen, ook in dit geschrift, over onderwerpen, die hun allen even zeer belangryk zyn, kunnen te regt raaken, willen wy het antwoord van den Eerw. Schryver, op het voorgeeven van Paine, dat de Christenen de studie der hooge wetenschappen niet alleen uit de Christene schoolen verworpen, maar ook dezelven vervolgd hebben, 't geen hy zoekt te bewyzen met 't gene, in het begin der 17de Eeuwe, aan Galileo, en vóór dien tyd aan Vigilius, gebeurde, laa- | |
| |
ten volgen. ‘Maar deze mannen wierden niet mishandeld, als een gevolg van het uitbannen der hooge wetenschappen, waarop zy zich zouden hebben blyven toeleggen; want zy wierden niet als geleerden vervolgd, maar om dat men hen voor dwaal-leeraars, die de menschen verleidden, hield. Wy veroordeelen dit, om dat wy van onzen Heer en Meester, Jesus, beter geleerd zyn, en zeggen ter eere van het Christendom, dat dit gedrag door het Christelyk oorspronglyk leerstelsel veroordeeld wordende, niet het Christendom, maar deszelfs belyders zyn te berispen geweest. - Paine, wel voelende, dat wy hem dit zouden antwoorden, zoekt de zake wat hooger op te haalen, bl. 36, ten einde 't verval der wetenschappen aan 't Christendom te mogen verwyten, en zegt, dat de Eeuw der onkunde aanvang nam, met 't Christelyk geloofs-stelsel, en dat 'er meer kennis in de wereld was voor dat tydstip, dan veele Eeuwen daarna. Dan het is naauwlyks der moeite waardig om dit te wederleggen, met aan te toonen den invloed, dien integendeel het Christelyk geloofsstelsel op de verbetering van de schriften der Heidensche Wysgeeren had, die na de verspreiding van 't Christendom 'er terstond geheel anders uitzagen, dan te vooren: 't gene uit de schriften van
Seneca, Marcus Antonius en Epictetus ontegenzeglyk blykt. - Dat 't Christendom meer wysheid en gezond verstand onder alle, zelfs onder de geringste, classen van menschen bracht, dan 'er ooit te vooren plaats had, is, zonder eenige tegensprake te kunnen lyden, zeker. De schriften toch der Heidensche Wysgeeren waren veel te donker, te raadselachtig, te diepzinnig, dan dat zy opklaaring veroorzaken konden: het gemeen wierd door die Wysgeeren in onwetenheid gehouden en veracht, zo verre, dat zy zulken, die geene Geleerden of Wysgeeren waren, van alle cultuur tot verhevene deugd zelfs uitsloten: gelyk slaaven, kaaiwerkers, ambachtslieden, ja! winkeliers en kooplieden. Het Christendom integendeel was even zeer voor den kleen wetenden, den ambachtsman en daglooner, als voor den verhevensten Wysgeer en diepstdenkenden Geleerden geschikt: het verspreidde de kennis der aangelegenste waarheden terstond algemeen, bracht daar door gezond verstand by allen in werking, en verhief alle zyne vereerers, na mate van hunne onderscheidene vatbaarheid, op eene gelykmatige wyze tot de oefening van verhevene deugd, die de adel der wys- | |
| |
heid van onzen geest is. - Oogenbliklyk, eensslags, kwam 'er meer kennis in de wereld na het tydstip des Christendoms, dan veele Eeuwen daarvoor. - Waar, waar was een bundel schriften uit de zogenaamde verlichte Eeuwen, die 'er tusschen Socrates en Jesus verloopen zyn, welk gediend heeft, om koningen of slaaven, geleerden of ongeleerden, eenigzins zo verre te verlichten, dat zy van de zotste vooroordeelen zich hebben kunnen losmaken, en hun geest de rechte vryheid doen hernemen, zo noodig voor de oefening der wysheid en van zedelyk goed? - En wat betreft de eigenlyk gezegde geleerdheid; de schriften der Christen Leeraars van de eerste Eeuwen toonen ontegenzeglyk, dat 't Christelyk geloofsstelsel verre was van de onkunde te doen gebooren worden; daar de
Heidensche Wysgeeren de grootste achting voor de geleerdheid van Christelyke Leeraaren hebben doen blyken. - Het is zo, dat de wetenschappen naderhand van tyd tot tyd aanmerklyk begonnen in verval te geraken; en wie bejammert die Eeuwen van drieste onwetenheid niet, welke de geschiedenissen ons vertoonen? Maar was het Christendom daar schuld aan? Ging integendeel de onkunde in de wetenschappen niet met de opgekomene onwetenheid in den Godsdienst van Jesus gepaard? Begonnen niet terstond de wetenschappen te bloeijen, toen het verdonkerd licht van Jesus Godsdienst zich weder verspreiden mogt? Heeft het Christendom de studie der wetenschappen niet hersteld? Paine zelf, bl. 89, erkent dit als een goed, welk de hervorming deed. Het is niet noodig op dit pas, de oorzaken van het verval der wetenschappen, die zoo veelvuldig, en door geleerden zoo menigwerf zyn aangewezen, op te haalen. Maar, zoo het Christendom door zich zelve daar schuld aan was; waarom hebben dan die landen, waar hetzelve nog niet was doorgedrongen, zich niet meer verheven? Waarom zyn alle volken, waar geen Christendom is, nu nog zoo veel ten achter? Wil Paine aangaande den invloed van het Christendom ter begunstiging der wetenschappen en algemeene kunde zich berechten; hy onderzoeke alle Geschiedboeken der aarde, ondervrage de Reizigers van onzen tyd, die volken en zeden gezien hebben, en beslisse dan, waar toch aanzienlyken en geringen, grooten en kleenen, ryken en armen, over het geheel en algemeen beschouwd, de beschaafdste zyn; waar men de meeste
| |
| |
schoolen en de beste inrichtingen tot onderwys van den gemeenen man, en tot opvoeding en aankweeking zelfs van verlatene weezen aantreft, om het verkrygen van hoogere wetenschappen doenlyk te maken. Ik houde my verzekerd, dat Paine, zoo hy een groot Capitaal overgewonnen en te verteeren had, en 't was hem om 't even, waar hy woonde, zich liever in een Christen-, dan een Heidensch of Muhamedaansch land zou nederzetten, en nog allerliefst in dat Christenland, waar men zich allermeest aan de schriften des N.T. hield. - Paine antwoorde zich zelven, en zyn antwoord zal voor ons het goede van 't Christendom genoeg bepleiten.’
|
|