Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1799
(1799)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Geschiedenis van de Kristlyke Kerk, in de Achttiende Eeuw. Door A. Ypey, Lid van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, en Predikant te Ethen in het Land van Heusden. Eerste Deels tweede Stuk. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1798. In gr. 8vo. 510 bl.De Eerwaardige Schryver berigt ons, by de Uitgave van dit Eerste Deels Tweede Stuk, dat dit Werk voortaan niet by Stukken van Deelen, maar by geheele Deelen, in 't licht zal komen. Dan de overvloed der Geschiedstoffe, door hem in dit tweede Stuk behandeld, noodzaakt ons, om, willen wy 't zelve onzen Leezeren, naar eisch, doen kennen, onze Aankundiging van dit Stuk in twee te splitzen. In het voorgaand Stuk deezes DeelsGa naar voetnoot(*), den staat der Christlyke Kerke beschouwd hebbende van de voordeelige en blyde zyde, gaat de Schryver thans over om te bezien, hoe deeze zich van den nadeeligen kant opdoet. Hy opent dit ongevallig tooneel met den Oorsprong van het Ongeloof in 't algemeen te schetzen; en meer byzonder te toonen, wat daar toe in Italie en Frankryk, als mede in de Protestantsche Landen, meer byzonder medewerkt; hy laat niet onopgemerkt, welke de voornaame oorzaak is, dat het Ongeloof in deezen tyd een zo snellen voortgang heeft gemaakt. Veel juists doet zich hier op, veel met gepaste kleuren geschilderd. De Schryver voegt 'er by eenige voorloopige aanmerkingen over de onderscheidene soorten des Ongeloofs. En iets in 't algemeen over de Atheïsten. Zeer gepast is 's Mans aanmerking over het geeven van dien haatlyken Naam uit loutere Partyschappe. Ons schoot, dit leezende, te binnen een Werk getyteld jac. frid. reimanni Historia Universalis Atheïsmi & Atheorum falso & merito suspectorum, apud Judaeos, Ethnicos, Christianos, Muhamedanos, ordine Chronologico descripta & a suis initiis, usque ad nostra tempora, deducta. Hildesiae 1728. Waar in men met dien haatlyken Naam Mannen bestempeld vindt, die een tegenovergestelden zo zeer als ie- | |
[pagina 73]
| |
mand verdienen: wie verbaast zich niet, als hy op die Lyst, onder meer anderen, eenen locke, h. de groot, en samuel clarke, aangeschreeven vindt! - De Burger ypey zou, ten aanziene van de Deïsten en Indifferentisten, waar van hy vervolgens in 't algemeen spreekt, dezelfde aanmerking van ongepaste toevoeging ook wel hebben mogen maaken. 't Is immers, om slegts één voorbeeld op te noemen, bekend, dat zommigen onbeschaamd genoeg geweest zyn, om j. foster, den verstandigsten Voorstander van het Christendom, onder de Deïsten te rangschikken; dewyl hy zo veel ophadt met, en zich een zo sterk Voorstander betoonde van, den Natuurlyken Godsdienst, en een Vyand van Sectenyver onder de Christenen. Naa dit algemeene, gaat de Geschiedschryver over, om meer bepaald een Geschiedkundig verslag van de Atheïsten in de XVIII Eeuw te geeven, en opent deeze Afdeeling met eene Beantwoording der Vraage, of 'er Atheïsten zyn? Op de stellige beantwoording hier van, verdeelt hy de Atheïsten in bespiegelende, practicaale, en staat vervolgens stil by de Twyfelaars, of Pyrrhonisten. In den eersten rang der Bespiegelende Atheïsten, plaatst ypey, de la mettrie, geeft een verslag van 's Mans Leeven en Schriften. Daar onze Schryver te meermaalen ook van Tegenschriften gewaagt, verwondert het ons, dat hy, deezes Mans vuilste Werk L'Homme Machine vermeldende, niet gewaagt van het Tegenschrift L'Homme plusque Machine. - Vervolgens geeft hy een verslag van het stuk eens onbekenden Schryvers, Systeme de la Nature, en andere Werkjes van denzelfden stempel, van die eige hand. - Met veel regts en klems besluit de Schryver deeze Afdeeling met een kort verslag van den voortgang der Atheïstery in Frankryk, in onze dagen. ‘Wel,’ schryft hy, ‘heeft de Omwenteling 'er de schuld niet van, dat het kwaad der Ongodistery onder de Franschen huisvest, maar door haar is het, dat hetzelve van ons eerst regt ontdekt wordt.’ Van deeze Atheïsten gaat onze Geschiedschryver over om een verslag te geeven van die een Godheid, afgezonderd van de wereld, erkenden. Hier treedt, in de eerste plaats, te voorschyn johan toland, die eerst een Spinosist werd, te welker gelegenheid ypey, in eene Aantekening, verslag doet van spinosa. - Op deezen volgt een Engelsche ongenoemde Atheïst van dien stempel, die | |
[pagina 74]
| |
een Pantheïstisch Systema in 't licht gaf, hier ontvouwd. - Onder onze Landgenooten rangschikt hy in deeze Classe hendrik weyerman, en geeft by die gelegenheid iets te leezen wegens diens Land- en Naamgenoot jacob campo weyerman, die ook onder de weinige Atheïsten in ons Vaderland gerekend wordt - want willem deurhof en fredrik van leenhof, welken mede de naam van Pantheïsten naging, pleit hy, op het voorbeeld van mosheim en van einem, des vry. - By de Duitschers treft men als Pantheïsten aan, theodorus ludovicus lau; kristiaan gabriel fischer; johan kristiaan edelman: deezer stellingen worden ontvouwd. - In Frankryk treedt hendrik Graaf van boulainvilliers hier voor, en wordt gevolgd door Egoïsten aldaar, die tot de Pantheïsten het naast schynen behoord te hebben. Aanmerkingen over het Pantheïsmus sluiten deeze Afdeeling. Het getal der Practicaale Atheïsten is veel grooter dan dat der Bespiegelende, en worden zy in alle Christen Landen gevonden. In Engeland heeft men daar toe willen brengen antoon collins; doch wordt hy onder de grove Deïsten door onzen Geschiedschryver geplaatst. Hy gewaagt van zeer zonderlinge Atheïstïsche Genootschappen in Engeland en Ierland, dan dit bescheid is zeer kort en bepaalt weinig. - In Italie staan eenigen van dit slag met naame bekend. Meer byzonder is 's Schryvers verslag over het leeven, de gevoelens, schriften en dood, van albert radicati, Graaf van Passerano. - Zeer gepast is het hier geplaatst onderzoek, waarom men zo weinig Practicaale Atheïsten by naamen te noemen weet; zo zyn ook de redenen opgegeeven, waarom zo weinig Schryvers zich onder de Practicaale Atheïsten hebben laaten vinden. Grooter is het bekende aantal der laatste soort, onder de Atheïsten geteld; naamlyk der Twyfelaaren, of Pyrrhonisten. Onder deezen treedt vooruit david hume, wiens Leeven en Schriften hier een ruim aandeel krygen. Zeer kort, en in deezer voege, op dat wy dit overneemen, gewaagt hy van p. bayle. Hy zegt 'er dit van. ‘Hier in ons Vaderland heeft 'er zich niemand van dit slag aan ons opgedaan. Veele Schryvers hebben wel den vermaarden pierre bayle, Hoogleeraar in de Wysbegeerte en Geschiedkunde te Rotterdam, voor eenen Sceptischen Atheïst meenen te moeten verklaaren, uit hoofde | |
[pagina 75]
| |
van zyne spitsvindige sofisteryen, waarmede hy de waarheden van den Godsdienst allerwege onder de hand en heimlyk in een twyfelagtig licht scheen te willen plaatzenGa naar voetnoot(*); doch, zo het my voorkomt, is den grooten Man hier in waarlyk ongelyk aangedaan. Hy was ja een Twyfelaar, die met de waarheid onbezonnen omsprong, en die vermaak schepte in iets staande te houden, om iets anders te doen wankelen, 't welk hy niet regelrecht durfde aanpakken; maar, eigenlyk gezegd, is hy toch nooit onmiddelyk den Godsdienst aangevallen, met een blykbaar oogmerk, om denzelven op zyne grondzuilen te doen waggelen, en het denkbeeld, daar is een God! op eene Sceptische wyze wech te filosofeeren. Zyne eigen woorden waren: Ik weet te veel om aan alles te twyfelen, en te weinig om my aan een vast Systema te binden. En ik geloof, dat hy daar in de waarheid sprakGa naar voetnoot(†).’ Breeder handelt onze Schryver over den Duitschen Atheïstischen Twyfelaar johann hendrik schulz; zyne Gevoelens en Schriften ontleedende, met de opgaave van de Lotgevallen; die met deeze gevoelens Luthersch Predikant was, en veele jaaren bleef; wiens afzetting veel voeten in de aarde hadt. - Op hem volgt het verslag eens ongenoemden Twyfelaars in Duitschland, Schryver | |
[pagina 76]
| |
van zeker WerkGa naar voetnoot(*), in 1790 of ongeveer, gelyk onze Schryver vermeldt, ‘heimlyk in de wereld gebragt. Ten jaare 1793 werd hetzelve, by wyze van eene tweede uitgave, van Hamburg aan verscheiden Kooplieden te Francfort aan de Main en elders overgestuurd, met verzoek van 't zelve aan de Boekhandelaaren rond te zenden, ten einde die het verkoopen mogten, en het zo doende aan den man mogt komen. Met den tyd lekte het uit, dat de Schryver ware een Huisonderwyzer van zekeren Koopman, te Hamburg woonachtig, f.h. ziegenhagen.’ Dit Werk wordt, naar gewoonte, eenigermaate ontleed. - Te zonderling, om het onvermeld te laaten, is het Plan, in dit Werk voorkomende, volgens 't welk men een begin zou kunnen maaken met het menschdom tot Godsdiensteloozen daadlyk te hervormen. ‘Hy slaat,’ dus luidt het verslag, ‘aan vermogende Burgers voor, een groot landgoed te koopen, daar een kundig jongman op te plaatzen, en aan denzelven eene genoegzaame bezolding te geeven, ten einde hy eene vrouw onderhouden en met die een filantropische School zoude kunnen oprichten, waar in eenige weinige Jongens en Meisjens, doch van beiden even veel in getal, dierwyze opgevoed wierden, dat zy van allen Godsdienst vervreemd bleeven, en slechts onderrigt ontvingen in de Gelukzaligheidsleer van den Schryver, en in zommige nuttige weetenschappen. Wanneer deeze kinders eens groot geworden waren, moesten zy, volgens zyn plan, door het Huwelyk naauwer met elkander vereenigd worden, en zo doende met elkander hier of daar eene Volkplanting van een | |
[pagina 77]
| |
beter menschlyk geslacht uitmaaken, welk, van tyd tot tyd, zich dan wel verder verbreiden zoude. Ondertusschen dringt hy by allerlei slag van lieden sterk aan, om 'er toch mede op te werken, dat de Godsdienst geheel afgeschaft worde.’ De Fransche Atheïstische Twyfelaars diderot en robinet worden geenzins zagt behandeld; doch voor het schreeuwendste, den eerstgemelden betreffende, in een Aantekening gevoegd, zouden wy voldingender getuigenis verlangen, dan 'er wordt aangehaald. Wy schryven nog, ten staal van ypey's styl, die aan soortgelyke aanmerkingen, als wy, op het Eerste Stuk deezes Deels, maakten, onderhevig blyft, zyne Aanmerkingen af, over de Twyfelende Atheïsten van de tegenwoordige Eeuw. ‘Ziet daar, Leezers! een Historisch verslag van deezen; beoordeelt het nu zelven eens, of wy geen recht hebben gehad hen te rangschikken onder de geenen, die hunnen weezenlyken Maaker verloogchenen. Gelukkig echter is het, dat hunne wyze van redenkavelen, over het geheel genomen, voor het gros des Volks niet zeer verleidelyk is. Hunne Schriften zyn of te filosofisch en te diepzinnig, of te zeer opgevuld met in 't oogloopende bysterspoorigheden, en dwaaze ongerymdheden, om de dagelyksche verstanden eener weelderige Jongelingschap, die toch voor het leiden van een Godsdienstloos leeven 't meest in gevaar is, van den weg der waarheid af te brengen, en langs de paden van de allerrampzaligste dwaaling voort te sleepen. Diderot alleen moeten wy hier uitzonderen. Deeze Man heeft iets betoverends en overredends in zynen styl, en weet zich, als Filosoof, zo naïf en bevattelyk uit te drukken, dat veelen, die niet op hun hoede zyn, heelligt door zyne schoonschynende redenen zich zouden kunnen verstrikken laaten, en, indien ze niet met goede tegenbewyzen gewapend zyn, zich spoedig door zyne sofisteryen zouden kunnen overwonnen zien. Onbedenkelyk veel kwaads heeft deeze Sceptische Wysgeer met zyne pestige Schriften in Frankryk gedaan. 't Is niet te berekenen, hoe veele Franschen door hem tot Ongodistery vervoerd zyn. Een groot deel van de Fransche Geestlykheid zelfs heeft zich in de jongstverloopen jaaren niet geschaamd, van het Atheïsmus openlyke belydenis af te leggen; en | |
[pagina 78]
| |
men meent, dat deezen nimmer tot dien vreeslyken stap zouden gekomen zyn, byaldien zy diderot niet gekend hadden. Dat deeze Fransche Geestlyken tot zulk eene hoogte van Ongeloof gesteigerd zyn, zal gewis niet weinigen bevreemden; doch wy willen hier over nog het volgende aanmerken, en dan zal men zich misschien daar minder over verwonderen. Deeze lieden wisten, in hunne betrekking als Geestlyken, luttel of niets meer, dan wat Aristotelische School-Theologie, die vol donkerheden is, en slechts hier en daar een flaauwen straal van het licht des Evangelies opvangt. De genoemde Aristotelische Schooltheologie hadden zy altyd beschouwd als een zamenstel van Hemelsche Openbaaringen, geschikt om de menschen voor een beter leeven na den dood voor te bereiden; en nu stonden 'er eenige mannen van verstand onder hen op, die zy als zo veele opgaande zonnen aanmerkten, ter verlichting van het menschdom; deezen weezen hun de ongerymdheid van dat stelzel zo duidlyk aan, dat zy 'er geen woord tegen konden inbrengen. Langs zulk een weg door vooroordeelen verblind, vielen zy wyders ongelukkig die zelfde lieden by, omtrent al het geene deezen als eene gezonde leer van waare Wysbegeerte uitventten. En geen onderscheid immer hebbende leeren maaken tusschen het laage bygeloof aan willekeurige kerkbegrippen, en het verheeven geloof aan onveranderlyke bybelsche waarheden, helden zy 'er zoetvoerig toe over, om aan het twyfelend ongeloof alle voedzel te geeven. Zeer veele stellingen, die ons de reden ontdekt, zyn, op zich zelven, buiten het licht der Openbaaring genomen, vry vlot en onzeker; en uit dien hoofde kan het niet wel anders, dan dat zodanigen, die het Kristendom geheel verwerpen, straks in verzoeking vallen om aan alles te twyfelen, en niets meer te gelooven. Op deeze wyze kon het ligtlyk gebeuren, dat veele Fransche Geestlyken Twyfelende Atheïsten wierden. En daar zy voor weinige jaaren nog als zodanigen stil in den hoek zaten, maaken zy in de tegenwoordige tyden volstrekt geene zwaarigheid om openlyk als zulken voor den dag te treeden.’ Hier op volgt een kort berigt van twee Atheïsten, van welke slechts weinig bekend is; en een berigt wegens sigismundus von unruhe, een geleerd Edel- | |
[pagina 79]
| |
man in Poolen, ten onregte van Atheïstery beschuldigd. De Schryver besluit dit gedeelte met algemeene aanmerkingen over het heerschend Character van alle Atheïsten. |
|