| |
Brieven aan Aristus over de Eeuw der Rede van Thomas Paine, door Ewaldus Kist, Predikant in de Hervormde Gemeente te Dordrecht. Te Dordrecht, by A. Blussé en Zoon, 1798. In gr. 8vo, 131 bl., behalven een Voorrede van 8 bl.
Deze Brieven aan Aristus zyn ons in alle opzichten beter, dan het voorgemelde Verdedigschrift voor het Christendom, tegen de Eeuw der Rede van Thomas Paine, bevallen. De Eerw. kist stelt zich in Aristus een Jongeling voor, die een van deszelfs bewonderaars is, en tot net Deïsmus overhelt. Hy heeft voornaamelyk het onwysgeerige van dit geschrift willen aanwyzen, en by die gelegenheid waarheden herinneren, die men voor jonge lieden, in den tegenwoordigen tyd, veelligt niet ongeschikt zal keuren. Te voren heeft hy zich, als een yverig voorstander der byzondere leerbegrippen van het Kerkgenootschap, waartoe hy behoort, leeren kennen, maar in deze Brieven geen geschillen tusschen Christenen en Christenen in aanmerking genomen. Hy draagt dezelve, met een kort Voorbericht, op aan alle zyne Christen-Landgenoten, tot welk byzonder Kerkgenootschap zy ook mogen behooren. ‘Zy betreffen,’ zegt hy, ‘den grondslag van het gantfche Christendom. Roomschgezinden, Hervormden, Lutheranen, Hernhutters, Mennoniten, Remonstranten, allen geloven zy in eene Godlyke Openbaring, en in de ontwyfelbare zekerheid van de Opstanding van Jesus Christus. Wanneer deze worden aangevallen, hebben zy allen ééne zaak.’ Hier en daar komen wel eenige gezegden voor, die by alle Dissenters geen byval zullen vinden. Zyne Roomschgezinde mede-Christenen zullen, in weerwil van 's Mans vuurige wenschen, dat zy zich nog eenmaal van dien omslag van menschelyke instellingen, waaronder de dierbaare waarheden van het Euangelie maar al te diep voor hun bedolven liggen, ontdoen moogen, 'er het allerminst genoe- | |
| |
gen in neemen. Echter zyn verre de meeste aanmerkingen zoo ingericht, en met zoo veel bescheidenheid voorgedraagen, dat wy niet twyfelen, of dezelven zullen, ook door veelen buiten het Hervormd Kerkgenootschap, met genoegen ontvangen worden.
Eene volledige wederlegging van alle door Paine ingebragte bedenkingen tegen de waarde en het gezag van den Bybel, en het Christendom, dat 'er op gegrond is, moet men in dit Stukjen niet verwachten. De Schryver heeft het, ten aanzien van eenigen derzelven, voldoende geoordeeld, Aristus naar andere Schryvers, die dit, zynes oordeels, ten overvloede gedaan hebben, te wyzen. Anderen heeft hy, denkelyk om soortgelyke redenen, geheel onaangeroerd gelaaten, en zich in deze 15 Brieven alleen bepaald tot eenige hoofdpunten. Eerst tracht hy in het algemeen te bewyzen, dat dit geschrift, als een geheel beschouwd, zeer verward, en alles behalven een geregeld logisch opstel is. Daarna komt hy tot de volgende byzonderheden.
1. Paine kent het Christendom niet. Hy is een vreemdeling in den Bybel. Hy schryft den Christenen gevoelens toe, die zy niet kennen, b.v. dat zy de Rede verwerpen, het Boek der Schepping verachten, enz. Hy verwart het Christendom met het Bygeloof, met de byzondere gevoelens der Roomsche Kerk, en alle zulke armhartige begrippen, die geen welgeoefend Christen zich daarvan vormt. Hy heeft zyne onkunde, aangaande de waare Leer der Christenen, inzonderheid aan den dag gelegd, door de ongerymde denkbeelden, welke hy hun te laste legt, aangaande de Leer der Verzoening, zoo als een kind zich dezelve voorstelt, dat gewoon is aan den oppervlakkigen klank der woorden te blyven hangen, en figuurlyke uitdrukkingen eigenlyk op te vatten. Geheel anders, en in de daad meer overeenkomstig met wysgeerige gronden, wordt deze Leer, die de meeste Christenen nog steeds voor een grondleer van den Bybel houden, in den vierden Brief aan Aristus voorgesteld. En wie zou niet wenschen, dat zoodanige leerwyze, al is 't ook, dat dezelve van den vroegeren meest aangenomen leertrant der Protestanten eenigzins verschille, algemeener mooge worden.
2. Hy stelt die elendige begrippen, die hy 'er nog van heeft, opzetlyk in het belagchelyke voor. Men leeze de beschimpende voorstelling van het werk der Verlossing,
| |
| |
van den Val onzer eerste Ouders, de rampzalige gevolgen, die daaruit voortvloeien, de noodzaakelykheid der Verlossing door Jesus Christus, en deze Verlossing zelve. Men zie, hoe alles, wat daartoe betrekking heeft, zoo lang verminkt, verdraaid, gewrongen, en in een valsch licht geplaatst wordt, tot dat 'er eindelyk een stuk, dat al het voorkomen van eene belagchelyke fabel heeft, uit te voorschyn komt. Op eene andere plaats lezen wy: ‘der Christenen fabelleer heeft vyf Godheden: te weten God de Vader, God de Zoon, God de heilige Geest, de Godes Voorzienigheid en de Godes Natuur.’ Het is geene onkunde, die hem dus deed spreeken. Maar hy overdryft opzetlyk de Leer der Christenen in het bespotlyke.
3. Hy ontziet zich niet, om tegen het Christendom beschuldigingen, die openbaar valsch zyn, en waarvan juist het tegendeel waaragtig is, in te brengen. Een van dergelyke beschuldigingen is, dat het Christendom den mensch tot een akelig, droefgeestig, ondankbaar, trots, ontevreden, morrend, en bedilziek schepsel vormt; het geen zoo wel door de zedeleer der Christenen zelve, als door de praktyk van derzelver belyders, kan gelogenstraft worden. Eene andere, dat hetzelve aan de waare Geleerdheid de grootste schade toegebragt, en in den staat derzelve eene geheele omwenteling veroorzaakt heeft. Hier wordt wederom het Christendom met het Bygeloof verward. Het tegendeel is uit de vroegere en laatere Geschiedenis onweerspreekelyk.
4. Hy schryft een aantal stellingen, met veel vertrouwen, neder, zonder het minste bewys; b.v. dat het verhaal van de Opstanding van Jesus alle tekenen draagt van bedrog en logen; dat het Christendom zynen oorsprong heeft uit de Fabelleer der Heidenen. Het is niet moogelyk, te weeten, of de Boeken van het N.T. geschreeven zyn door de personen, wier naam zy voeren. Het is moogelyk, dat de Kerk die Schriften kon opstellen. Het is niet onmoogelyk, dat een Monnik in een cel deze Schriften geschreeven heeft.
5. De bewyzen, die hy bybrengt, zyn eenige van de gewone, oude, afgesletene, en zwakke tegenbedenkingen, die reeds honderden malen wederlegd zyn geworden, en in welker voordragt de Schryver zyne ongelukkige wys van redenkavelen ten duidelyksten aan den dag legt. Hier vond de Eerw. kist een ruim veld; de 9de, 10, 11, 12, 13de
| |
| |
Brieven bevatten een aantal tegenbedenkingen, die, met veel heftigheid en eene wegsleepende vertooning van nieuwigheid, door Paine in 't midden gebragt zyn, waarop de Briefschryver het onnoodig acht in 't breede te antwoorden. Hy wyst Aristus liever naar de Bedenkingen van eenen Wysgeer over den Godsdienst, in 't jaar 1790 te Utrecht gedrukt, en uit het Hoogd. vertaald door Y. van Hamelsveld; naar 't geachte Werk van denzelven, de Bybel verdedigd; naar Roustan, en anderen. - Celsus, Spinosa, Woolston, Edelman, Cherbury, Rousseau, en anderen, hebben voorlang zulke en dergelyke tegenwerpingen ingebragt, en honderde maalen is hun hierop geantwoord. Evenwel wordt op- deze en geene tegenbedenkingen nog al iets aangemerkt, dat geschikt is, om zulken, die door Paine, en dergelyke Tegenschryvers, min of meer aan 't wankelen gebragt zyn, tot staan te brengen, en aan anderen, die gevaar loopen, om het oor aan zulke magtspreuken te leenen, stof tot nadenken te geeven. Men moet hier den Eerw. kist naar zyn plan beoordeelen. ‘Ik heb,’ zegt hy, bl. 109, ‘my vergenoegd, met hier en daar, in het voorbygaan, de fouten in zyne redeneringen aan te wyzen, en u voor het overige eenige geschriften te noemen, waar gy eene uitvoerige beantwoording derzelve vinden kunt.’ En elders, bl. 69. ‘Ik heb het in myn hart niet, Aristus! om alle de tegenwerpingen van Paine tegen de Openbaring één voor één opzettelyk te wederleggen. Wilde ik dit doen, ik zou dan, of oppervlakkig moeten zyn, en in dit geval zoudt gy in het vermoeden komen, dat dit het al waar, dat tot oplossing van zyne bedenkingen gezegd kon worden; of ik zou my moeten nederzetten, om iedere tegenwerping
nauwkeurig te beantwoorden, en dan voorzeker zou ik genoodzaakt zyn, om u een foliant met brieven toe te zenden, of een aantal boekdeelen van anderen, die daar over breedvoerig geweest zyn, uit te schryven.’
6. Hy geeft een stelsel in de plaats, dat 'er elendig uitziet. Hy is onbestaanbaar met zich zelven. Zyn Deïsmus is lang zoo goed en zoo volledig niet, als dat van Cherbury en Blount, en staat verre beneden de Godsdienstige en Zedekundige begrippen van Socrates, Plato, Epictetus, Seneca, Cicero, en anderen.
7. Hy spreekt op dien onwaardigen spottenden en Godlasterlyken toon, die het kenmerk is van een diep bedorven
| |
| |
hart. Hoe ongaarne wy ons het oordeel over iemands hart, zelfs in 't minste, aanmaatigen, zoo vinden wy ons, door deze en geene hier bygebragte gezegden in het geschrift van Paine, byna gedrongen, om ook in dat opzicht ongunstig over hem te denken. Wy hangen ten minsten geheel en al ons zegel aan de zeer ernstige waarschuwingen aan Aristus, waarmede de laatste Brief wordt besloten, en die wy wenschen, dat van allen, die min of meer tot het Deïsmus overhellen, met bedaardheid nagedacht en wel behartigd zullen worden.
|
|