| |
Christelyk Magazyn, of Bydraagen ter bevordering van Christelyke verlichting en Euangelische deugd, naar de behoeften van onzen tyd. 1ste Stukjen. Te Hoorn, by J. Breebaart, 1798. In gr. 8vo. 96 bl.
Overeenkomstig eene voorafgegaane aankondiging, wordt door dit Stukjen een begin gemaakt met de uitgave van dit Christelyk Magazyn, het welk eene aangenaame verscheidenheid van nuttige onderwerpen in zich bevat, die met oordeelkundige oplettendheid, naar de behoeften van den tyd, behandeld worden. De Schryvers doen zich, door deze afgifte, kennen, als opgeklaarde lieden, die zich van het licht, van tyd tot tyd over de Bybeluitlegging, en de waare Leer van den Geopenbaarden Godsdienst, verspreid, met verstand weeten te bedienen, en met behoedzaamheid den middelweg, tusschen styfzinnige gehechtheid aan het oude, en loszinnige overhelling tot al wat nieuw en vreemd is, bewandelen, en, al is 't, dat men hun niet in alles kan bytreeden, echter, uit hoofde van hun lofwaardig oogmerk, en de wyze, waarop zy het, naar hun vermogen, zoeken te bereiken, tot de kloekmoedige voortzetting van dit aanvangen werk verdienen aangemoedigd te worden.
Men treft, in dit Stukjen, eerst, by wyze van inleiding, iets aan, over Christelyke verlichting, waarin de Schryvers hun doel nader openleggen, en, terwyl zy hunnen afkeer betuigen van 't geen men hedendaagsch veelal met den edelen naam van verlichting bestempelt, waardoor de Bybelschriften van verbindend gezag beroofd, en de gewigtigste waarheden uit de H. Schrift weggeredeneerd
| |
| |
worden, aan den anderen kant de verdiensten der genen op hoogen prys stellen, die 'er op toeleggen, om onkunde, bygeloof en vooroordeelen, op te ruimen, en 't geen, volgends den inhoud van de Leer van Jesus en het onderwys zyner Apostelen, waarheid is, te bevorderen, en onder het algemeen uit te breiden. Zy willen dan voornamelyk hun werk maaken, ‘om moeilyke, of ook, naar onze gedachten, kwalyk begrepen gezegden des Bybels, en vooral van het N.T. te ontvouwen en op te helderen. - Wy zullen hierby tevens het oog byzonder slaan op zodanige Bybelplaatsen, waarin deze of geene Christelyke waarheid word geleerd, ten einde het bybelsch denkbeeld, 't welk wy ons van zodanige waarheid te vormen hebben, duidelyk worde.’ De waarheden zelve en plichten van den Godsdienst zullen zy in een Bybelsch daglicht zoeken te plaatzen, zonder daarby tot Symbolische Boeken, wier nuttigheid zy anders erkennen, toevlucht te neemen. Wy willen niet ontveinzen, dat ons dit iets wat te oppervlakkig is voorgekomen, om tot eene gepaste inleiding voor dit geheele Werk te dienen.
Veel uitvoeriger is eene wel uitgewerkte Verhandeling, die 'er op volgt, over Matth. XI:2-19. Hier doet zich eerst de vraag op, met wat oogmerk Joannes deze twee Discipelen, met die gewigtige boodschap, tot Jesus zondt? De Schryver is van oordeel, en brengt daarvoor nog al aanneemelyke schynbaare gronden te berde, dat Joannes, met deze zending van twee zyner Discipelen, geenzins ten hoofdoogmerk kan gehad hebben, om en deze, en de overige zyner Jongeren te geneezen van hunne twyfelingen omtrent Jesus Messiasschap. Niet minder verwerpelyk komt hem de gedachte voor, dat by Joannes zelven twyfelingen omtrent Jesus Messiasschap ontstaan zyn. Hy wil liever de vraag van den Dooper aanmerken, als eene aanleiding, en tevens als eene aanmoediging van de zyde van Joannes, ten einde de Zaligmaaker zich openlyk, en ten aanhooren van eene groote schaare, voor den Messias zou verklaaren. Dit komt, zynes erachtens, beter overeen met het karakter van den Dooper, met zyne betrekking tot Jesus, met de openbaaringen aan hem geschied, en met de aanwyzingen en onderrichtingen, door hem aangaande den Zaligmaaker gegeeven. Jesus zal, in zyn antwoord, wys en voorzichtig de bedoelde rechtstreeksche verklaaring, aangaande zyne waardigheid, als Messias, ontweken, en tevens Joannes te regt gewezen heb- | |
| |
ben, door hem te doen opmerken, dat zoo iets niet moest verwacht worden; maar dat het volk veeleer door de werken, welke by verrichtte, moest opmerkzaam gemaakt, en tot het geloove in hem, als den Messias, gebragt worden. En nu wil ook Jesus deze gelegenheid niet vrugteloos laaten voorbygaan, om de schaare, langs den weg van eigen naspooring, op het denkbeeld van, en in het geloof aan, zyne Messiaswaardigheid te brengen, en doet dezelve tot dat einde bezeffen, wie Joannes ware, om dezelve, langs dien weg, te erinneren, zoo wel aan den inhoud zyner prediking, dien meerderen betreffende, die na hem komen zoude, als aan de waardigheid van Hem zelven, door daaden
gebleken, en die den Voorlooper, als op den voet, gevolgd was. Dit wordt vervolgends, door eene nadere opheldering van de gezegden van Jesus, by die gelegenheid, bevestigd; waarin wy ons niet dieper inlaaten. In eene noot, op bl. 32, wordt te kennen gegeeven, dat de Schryver met den beoordeelaar der Verhandelingen van Prof. krom, in het Letterkundig Magazyn voor 1795, Iste Stuk, bl. 36, dezelfde persoon is; weshalve men zich niet hebbe te verwonderen, dat 't geen daar, ook tot wederlegging van deze en gene aanmerkingen van dien Hoogleeraar, gezegd is, hier mede gevolgd, en slechts uitvoeriger voorgesteld den betoogd wordt.
De derde plaats beslaat een Godgeleerd onderzoek, omtrent de woorden rechtvaardigen en rechtvaardig maaken. Het is ontwyfelbaar, dat deze woorden aan misvattingen onderhevig zyn, die het gebruik derzelven, in het eerste volksonderwys, by ongeoefenden, niet zeer sterk aanraaden. Zoodanige misvattingen worden hier aangeweezen, en, op grond van de waare bedoeling der H. Schryvers met het gebruik derzelven, verbeterd. De Schryver toont duidelyk aan, dat 'er niets anders dan de vergeeving van zonden door kan verstaan worden, en deze meent hy, dat alleenlyk bestaat in de bevryding van de verdiende straffen, en wel bepaaldelyk van zoodanige straffen, die uit Gods betrekking, als Wetgeever, voortvloeien, zonder dat hierby eene vryspraak van schuld, of wegneeming van de natuurlyke gevolgen der zonde, eenigzins kan in aanmerking komen. Ook wil hy, dat, hoewel God de Wetgeever en Rechter der gantsche aarde is, Hy echter, in de vergeeving der zonden, vooral, na dat het groote werk der Verzoening voltooid is, meer als Vader, dan als Rechter, moet beschouwd worden. 'Er zou tegen deze
| |
| |
en gene bepaalingen nog wel iets aan te merken vallen, maar over 't geheel hebben wy dit onderzoek met goedkeurend genoegen geleezen.
Nu volgen eenige bedenkingen over verbeteringen in den uitwendigen eeredienst van het Opperwezen. (Briefswyze medegedeeld.) De Briefschryver is te recht van oordeel, dat men rede heeft, om zich over het min plechtige, by de Godsvereering der Protestanten, te beklaagen. Hy pryst deze en gene al meermaalen voorgeslaagene verbeteringen aan. Het zou, naar zyne gedachten, veel indrukbaarer, veel treffender zyn, wanneer de Leeraar by den Doop niet langer, gelyk nog by de Hervormden en Lutherschen in gebruik is, gebonden was aan vaste Formulieren, maar liever, by zulke gelegenheden, eene aanspraak voor de vuist dede, waarby hy het voorrecht der kinderen, van onder het Euangelie gebooren te zyn, de verplichting der ouderen, om de kinderen tot de kennis van dat Euangelie, en tot een godsdienstig gedrag, op te leiden, voorstelde en aandrong, en tevens aan de Gemeente de verplichtingen omtrent de kinderen by vernieuwing inscherpte, dezelve aan hunnen doop erinnerde, en dusdoende godvruchtige gevoelens zocht te verwekken. Soortgelyke verandering wil hy ook, by de viering van het Avondmaal, ingevoerd hebben. Men zou ook den Doop al zoo voegelyk op gezette tyden, by voorbeeld om de maand, of om de twee maanden, kunnen bedienen. Beide ouders moesten by den doop hunner kinderen tegenwoordig zyn. Het zou ook allernuttigst weezen, de gewoonte, onder de Lutherschen in Duitschland in gebruik, ook hier te lande algemeen by alle Protestanten in te voeren, om, naamelyk, de genen, die Ledemaaten zullen worden, daartoe in het openbaar met plechtige aanspraaken aan te neemen. By de Doopsgezinden geschiedt dit, gelyk men weet, met veel plechtigheid. Hier en daar heeft iets dergelyks ook werkelyk plaats by andere Protestanten. Wy vereenigen ons van heeler harte met den wensch, dat alle deze en dergelyke voorslagen van allen, die den Godsdienst beminnen, in de onderscheidene Protestantsche Kerkgenootschappen, behoorlyk ter harte genomen worden.
Men ziet hier ten slotte eene karacterschets van een Christen Leeraar, naar het Hoogduitsch van den Hoogleeraar j.p. miller. Zy bevat eene korte opgave van de edele karaktertrekken van joannes tarney.
|
|