| |
| |
| |
G. de Haas, Verhandeling over de Toekomende Waereld. Te Amsterdam, by J. Allart, 1798. In gr. 8vo, 597 bl. behalven het Voorwerk van 12 bl.
Een dik boekdeel over een onderwerp, waaromtrent wy altyd gemeend hebben, dat veel te gissen valt, maar weinig of niets met zekerheid kan bepaald worden. De Eerw. de haas is van een tegenovergesteld gevoelen. Hy stelt vast, dat wy uit de Goddelyke Openbaaring niet alleen van den aanstaanden ondergang en herstelling der waereld in 't algemeen verslag krygen, waartoe hy zich op Ps. CII:26-28, 2 Petr. III, als ontwyfelbaare plaatzen, beroept; maar dat ons daarenboven in de H.S. veele byzonderheden omtrent de natuur en uitgestrektheid der toekomende waereldverandering, en omtrent den tyd, de voorteekenen en gevolgen derzelve, met opzicht tot derzelver bewoonders, geleerd worden, waartoe menigvuldige Schriftuurplaatzen bygebragt, en naar aangenomene vooronderstellingen toegepast worden. Uit de Historische Boeken des O.T. worden de volgende, Gen. III:15. VIII:22. IX:2. XII:3. XIII:14, 15. XVII:8. XXII:17, 18. XXVI:4. XXVIII:14. XXVII:27b. XLIX:18, 19. 2 Sam. VII:5-16. XXIII:1-7. Uit de Gezangen der H. Dichters, Ps. II. VIII. XXXVII. CIV. L. LXXII. LXXXIX. Uit de Redevoeringen der Profeeten, Jes. LI:6. LIV:10. XI:9. XXV:8. XL:4, 5. XLV:17, 18. LX:12-22. LXV:17. LXVI:22. Jer. XXIII:5, 6a. XXXI:31-40. Ezech. XXXVII:25-28. Dan. VII:18-27. Zach. XIV:9. Mal. IV:1-3. Uit het N.T. Luc. I:32, 33, 46-56, 68-78. Joh. I:52. Matth. V:5. XIII:41-43. XIX:28. Luc. XX:27-36. Matth. XXVI:29. Luc. XXII:29, 30. Hand. III:19-21. 2 Petr. I:15-21. Rom. VIII:17-31. 1 Cor. VI:3. XV:24-28. Kol. I:20. Hebr. I:6. II:5-10. XI:10-16.
XIII:14. Openb. III:12. V:9, 10. XXI:22. aangehaald.
Al het geen derhalve de Eerw. de haas omtrent de toekomende waereldverandering vaststelt, is in zyn oog Bybelsche Leer, een aangelegen leerstuk voor het verstand en hart.
Wy willen nog iets meer zeggen van 't geen daartoe,
| |
| |
volgens onzen Schryver, behoort. Vuur en wind zullen de middelen zyn, waardoor 's waerelds ondergang zal veroorzaakt worden; de wyze van dien ondergang zal zichtbaar en hoorbaar, in den volsten nadruk algemeen, en allerverschriklykst zyn; hemel en aarde zal, door de onweerstaanbaare werking van vuur en wind, geheel verbranden, zoo dat alles in een rookenden puinhoop zal veranderd worden. Ooggetuigen derzelve zullen niet alleen de Engelen, maar ook de leden van Christus Gemeente, zyn. Deze zullen zich wel in dien tusschentyd in den derden hemel bevinden; maar de voorbehangselen, door welken de derde hemel en deze aarde van elkander gescheiden zyn, zullen geheel weggenomen worden, op zulk eene wyze, en met dat gevolg, dat men van de aarde in den derden hemel, en van den derden hemel op de aarde, zal kunnen zien. De herstelling der waereld zal hierin bestaan, ‘dat deeze waereld, na derzelver ondergang, wat het wezen der zaak betreft, hersteld zal worden in dien zelfden staat van volmaaktheid, waarin zy was vóór den zondenval; en, dus hersteld, tot eene verblyfplaats der regtvaardigen verstrekken zal; zo dat die in dezelve, als de bestemde plaats van het voltooide Godsryk, de zegeningen des eeuwigen leevens genieten zullen.’ Daarover loopt ver het grootste deel van deze Verhandeling. De aanstaande waereldherstelling zal algemeen zyn; echter met eenige bepaaling. De voortbrengselen van Gods hand zullen hersteld worden; niet de voortbrengselen van 's menschen handen, als zoodanig beschouwd. De soorten, en wel alle hoofdsoorten van Gods schepselen, die tot deze benedenwaereld behooren, zullen hersteld worden, niet alle ondeeligen. De wyze der herstelling zal beantwoorden aan den ondergang. Zy zal geschieden by wyze van verwisseling, schepping en wederoprichting. De onderscheiden soorten-van Gods schepselen zullen op eene onderscheiden wyze hersteld worden, naar vereisch van haaren aart, waaromtrent evenwel nog al duisterheden
overblyven, b.v. omtrent de herstelling van 't ryk der Dieren. De staat, waarin deze waereld zal hersteld worden, zal een staat van zuiverheid - van vryheid - van rust en vrede - van schoonheid en heerlykheid - van gemeenschap met den derden hemel zyn. (Tot die zuiverheid brengt de Leeraar ook de zuiverheid van de luchtgewesten, die, ‘op het oogenblik van Adams bondbreuk, met allerleie besmettingen vervuld
| |
| |
werden, hoogstnadeelig, gelyk aan het dierlyk genoegen, zo ook aan den dierlyken welstand van menschen en beesten. By de aanstaande verandering van deeze waereld zal dezelve, in den smeltkroes des vuurs, van alle die besmetlyke stoffen gereinigd, en dus hersteld worden in eenen staat van volmaakte zuiverheid.’) Deze gebeurtenis zal in een naauw verband staan met 's Heilands Middelaarschap. De vloek, door Adams bondbreuk op de aarde gebragt, is wel gemaatigd door de oprichting van het genadeverbond, en, in de beginselen, door het zoenbloed van Jesus weggenomen; maar de zegen zal dan, op grond van Jesus zoenlyden, over den vloek ten vollen triumfeeren. Op deze stoflyke waereldherstelling zal eerst de overgift van het koningryk door den Verlosser aan den Vader volgen, daarna de erfbedeeling des Middelaars met dat zelfde koningryk, het geen Hy aan den Vader heeft overgegeeven. Hy zal nu ophouden hetzelve, als verdienstelyk beschouwd, te regeeren, maar van dit tydstip af beginnen over dit zelfde koningryk, aangemerkt als zyne erfbezitting, heerschappy te voeren. (Dit loopt ten minsten vlak aan tegen de doorgaande Bybelleer, volgens welke de Verlosser dit erfdeel aanstonds aanvaard heeft by zyne verheerlyking.) Eindelyk de inleiding der regtvaardigen door den Verlosser in de herstelde waereld.
Dat niet de derde hemel, maar de herstelde waereld, de eigenlyk gezegde woonplaats der regtvaardigen zal zyn, tracht de haas te bewyzen uit Joh. XIV:2, 3. 2 Cor. V:1-4. Matth. V:12. Hebr. X:34b. 1 Thess. IV:17. Ps. XXXVII:29. Spr. II:21. 2 Petr. III:13. Hy beweert, dat de regtvaardigen de vernieuwde aarde erflyk bezitten, op dezelve zich verlustigen, en als koningen heerschen zullen. Het komt hem ook, op grond van Matth. XXVI:29. Luc. XXII:30, waarschynelyk voor, dat men in de herstelde waereld eeten en drinken zal. Dan zal geen dier schuw zyn van den mensch, noch weigerig, om zyne bevelen te gehoorzaamen. De verhoogde Middelaar zal ook zyn verblyf hebben in de herstelde waereld, volgens Hand. III:21. Matth. XIX:28. Openb. XXII:3. De inwoonders zullen, even als nu, in onderscheiden volken verdeeld zyn. De gezaligden uit de Israëliten zullen dezelve, overeenkomstig de oorspronglyke verdeeling dezes volks, in twaalf geslagten of stammen, bewoonen, moogelyk ook wel het land Kanaän, (men zegge dan nog liever een dergelyk land, als Ka- | |
| |
naän was op de verbrande aarde,) tot hunne woonplaats hebben. 'Er zal een broederlyke en vriendschappelyke verkeering tusschen den Persoon des Verlossers en de gezaligden plaats hebben, (Rom. VIII:29. Matth. XXVI:29. Luc. XXII:29, 30.) Zy zullen ook allen met elkanderen eene broederlyke en vriendschaplyke gemeenschap oefenen, zoo echter, dat 'er een meer byzondere gemeenschapsoefening tusschen sommigen zal plaats hebben, b.v. tusschen zulken, die in deze tegenwoordige waereld door naauwer banden van vriendschap, of andere betrekkingen, zullen vereenigd geweest zyn. 'Er zullen
onderscheiden werk en eerestanden onder de gezaligden in de herstelde waereld plaats hebben. Die boven anderen gearbeid hebben aan den opbouw van Jesus Koningryk, zullen eerste ryksdienaars van denzelven zyn in de herstelde waereld. Zoo wordt, naar de wyze, waarop de haas den Bybel verstaat, de aanstaande waereldherstelling, by stukken, in den geheelen omtrek der H.S. ontdekt. Hy vindt echter nog eene nadere en volkomene openbaaring hieromtrent in de twee laatste Hoofdst. der Openbaaring van Johannes, onder de beeldsprakige afschildering van een ander en uitneemender Kanaän, waarvan eene breedvoerige verklaaring volgt, waarin wy ons niet dieper kunnen inlaaten.
Wy willen 'er liever nog iets byvoegen van het laatste deel dezer Verhandeling, waarin de Schryver het groot gewigt van dit leerstuk tracht te bewyzen. De gebeurtenis, die 'er de stof van uitmaakt, zal dienen tot verheerlyking van God, in 't byzonder van zyne hoogheid, heiligheid, magt, wysheid en goedheid. De Middelaar J.C. zal 'er ook grootelyks door verheerlykt worden, als de Rigter en als de Zaligmaker der waereld, in hoedanigheid van het beloofde vrouwenzaad, den tweeden en meerderen Adam, als het doorluchtig tegenbeeld van David, en den grooten erfgenaam van zynen troon. Voorts zal deze waereldverandering eene allergewigtigste gebeurtenis zyn aan de zyde van de inwoonderen der waereld, in het algemeen beschouwd; ter oorzaak van het groot verschil, het geen by de daarstelling daarvan zal plaats hebben, en openlyk gezien zal worden, tusschen het lot van de twee hoofdsoorten van menschen, die dezen aardbodem bewoonen, de regtvaardigen en godloozen. Allergewigtigst in 't byzonder voor de geloovigen, uit aanmerking van de uitneemende verlossing, die zy uiy den on- | |
| |
dergang der waereld, en den hoogen trap van gelukzaligheid, die zy uit de hertstelling derzelve, zoo met opzicht tot hunnen natuurlyken, als ten aanzien van hunnen Godsdienstigen, toestand, te verwachten hebben. Om alle welke redenen de Leeraar de aanstaande waereldverandering geduurig tot het byzonder voorwerp van geloofsoefening, bepeinzing, samenspreeking, en gebeden, wil gesteld hebben. Het onderwys, daarin vervat, heeft, zynes inziens, een verlichtenden, heiligenden en vertroostenden invloed, waarover hy eerst meer algemeen, en daarna meer byzonder en onderscheidenlyk, in den trant eener toepassing, by eene gehouden Leerrede, spreekt, overeenkomstig de behoeften van den tegenwoordigen tyd, zoo als dezelve hem toeschynen. Hier krygen de zoogenaamde Neologen ook nog hun deel. De Leeraar legt tot een grondslag zyner gemoedelyke toepassing het slot van Petrus tweeden brief, H. III:17, 18.
en het slot van Johannes gezigtboek, Openb. XXII:20, 21. De laatste woorden van Johannes, De genade van onzen Heere Jesus zy met u allen. Amen. laat hy tot een afscheidsgroet aan de Amstelsche Gemeente dienen.
Of nu waarlyk, 't geen de Eerw. Schryver, met zoo veel ernst, als een leerstuk van den Christelyken Godsdienst doet voorkomen, daarvoor te houden zy, zal afhangen van de meerdere of mindere gegrondheid der gegeevene verklaaringen van bygebragte bybelplaatzen, waarop alles rust. Verre de meesten derzelven hebben blykbaar een geheel ander doel. Op eene enkele duistere plaats, en deze of gene uitdrukkingen, die meer dan éénen zin kunnen lyden, een leerstuk te bouwen, is zeer willekeurig, en zet een wyde deur open voor allerlei gewaagde onderstellingen. Men behoeft geen Neoloog te weezen, in dien zin van 't woord, zoo als veelen daarvan thans den mond vol hebben, om van de wyze, waarop de haas den Bybel uitlegt, te verschillen. Veele oude en nieuwe Schriftuitleggers hebben, by de verklaaring van alle zulke gezegden, waaruit de Schryver zyn stelzel afleidt, den denk- en spreektrant der tyden, waartoe zy behooren, meer in acht genomen, eigenlyke spreekmanieren van overdrachtigen, en dichterlyke schilderingen van leerstellingen, zorgvuldiger onderscheiden, en over 't geheel betere uitlegregels gevolgd.
Het zou te ver buiten ons bestek loopen, onze gezegden door byzonderer aanmerkingen over bygebragte be- | |
| |
wysplaatzen te bevestigen. De kundige Schryver, wien 't anders niet ontbreekt aan bekwaamheid, om regelmaatig te schryven, en aangenomene stellingen tot zekeren trap van waarschynelykheid te brengen, neeme het ons niet kwalyk, dat wy dit geheele stelzel over de toekomende waereld veel te los en wankel vinden, om het voor eene geloofsverborgenheid te houden.
|
|