Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkelyke rechtspleging van den sultan Massoud.
| |
[pagina 578]
| |
gevangenis brengen, wier klederen geheel met bloed bevlekt waren. Dit zonderling en verbazend schouwspel wekte zyne nieuwsgierigheid op. Hy liet zyn paard staan, en beval, dat men dit Meisje aanstonds voor hem brengen zoude. ‘Een goed werk,’ zeide hy, ‘is beter dan een goede jagt. Veelligt kan ik ene ongelukkige voor de gevangenis bewaren, of enen myner Nederrechteren van een moeilyk onderzoek ontslaan.’ Zy werd dan op zyn bevel voor hem gebragt; een Meisje, zo schoon als de dageraad, met een oog, dat hare bebloede handen zou hebben kunnen logenstraffen, had niet haar eigen mond aanstonds de daad bekend. Zy had ene harer voormalige Gespelen, ook een zeer schoon, maar veel ryker, meisje, vermoord, weinige ogenblikken vóór dat die begunstigde met den beminnelyksten der jeugdige Persianen stond verbonden te worden. ‘En welke oorzaak, Ellendige! (vroeg massoud) had gy tot het bedryven van zulk ene woeste daad?’ ‘Voorwaar ene zeer wettige,’ was het antwoord. ‘Zie my aan, Monarch! en gy zult erkennen, dat ik gene de minste gelykenis hebbe met die dieren, die andere dieren slechts alleen verscheuren om zich met hun vleesch te mesten.’ Zulk een moedig antwoord deed massoud's verwondering des te hoger klimmen. ‘Zo zeg my dan (viel hy haar spoedig in de reden) uwe redenen, en veelligt uwe verontschuldigingen.’ Nu verzocht zy den Sultan, de goedheid te hebben, van, vóór hy hare geschiedenis zoude aanhoren, ook den Bruidegom van het vermoorde meisje, en hare gansche familie, voor zynen troon te dagen, om des te zekerer te zyn, dat zy hem de zuivere waarheid, en gene valsche gronden van verontschuldiging, voordroeg. Massoud vond deze bede geheel billyk, en gaf aan dezelve aanstonds zyne bewilliging. Zodra daarop de verzochte getuigen verschenen waren, begon de misdadige, met ene gelatenheid, als of zy zelve klageres, en niet de beschuldigde, geweest ware, aldus te spreken: ‘Myn vader werd gehouden voor één der gegoedste koopluiden in Ispahan; ik voor een meisje, wier persoon en geluksgoederen de aanzoeken der mannen wel verdienden. Vraag het, Monarch! dezen lievenswaardigen Jongeling, dien ik heden zó geweldig van zyne bruid beroofde; vraag het hemzelven, of ik hem niet ten minste boven twintig minnaars voor myn hart verkozen hebbe? of hy niet meermaal knielend om myne hand smeekte? en of hy niet reeds van vreugde op het Dier AlborakGa naar voetnoot(*) regelrecht tot den zevenden hemel meende op te sty- | |
[pagina 579]
| |
geren, toen ik hem myne wederliefde plegtig verzekerde. - ô, Hoe dikwyls heeft daarna deze huichelaar my het schoonste beeld van ons toekomstig huwelyksleven ontworpen! my hetzelve met ene warmte geschetst, welke my, ligtgelovige, geheel, wechsleepte, waarvoor ik hem met den vurigsten gloed der tederheid vergelding gaf, en ....... maar by Gods groten Profeet, de onwaardige verdient de verrukking niet, waarmede ik van zyne bedriegeryen spreke!’ ‘Ha, vergeet niet’....... viel haar hier de Jongeling in de reden. ‘Vergeet gy maar voor alle dingen niet,’ sprak massoud hem toe, op enen straffen toon, ‘dat de beurt van spreken thans aan haar is; ook zal zy aan u komen, en dan even zo onafgebroken.’ ‘Alleen enige nietsbeduidende bedenkingen myns vaders,’ aldus voer roxane (zo heette het schuldige Meisje) voort, ‘verhinderden, of liever vertraagden, ons trouwverbond. Zyn hoogmoed vond zekere gemaakte schikkingen nog niet prachtig genoeg: myne liefde had gaarne over dat alles henengezien; maar zyne geboden moesten gehoorzaamd worden. Juist was hy, op zekeren avond, met my in een gesprek over onze toekomstige huishouding gewikkeld, als hy my op eenmaal geweldig deed verschrikken, terwyl hy, midden in zyne-reden, eensklaps ter aarde zonk. Hy was door ene zware beroerte getroffen. “Ach myne arme dochter” was alles, wat hy nog stervend uiten konde, en hy bloes den adem uit, eer nog, op myn bitter geschrey, slechts een slaaf of ene slavin ter hulpe konde toeschieten. Spoedig na myns vaders dood verstond ik eerst geheel den zin zyner laatste woorden. Hy was slechts voor ryk gehouden geworden, zonder het in de daad geweest te zyn. Wat hy my naliet, waren schulden. Toen ik dit ontwaarde, was myn eerste gedachte niet op myzelve, maar op mynen geliefden minnaar, gevestigd. Dan myne toenmalige bezorgdheid was nog uit ene dwaling ontsproten. De verandering van myn fortuin scheen gene verandering op hem te maken. Hy zwoer my duizend eden, dat hy my niet slechts gelyk voorheen, maar nog oneindig vuriger, beminde. Alleen het onvoegzame, om van myns vaders begrafenis zó ylend ter bruiloft te gaan, nam hy tot zyn voorwendsel, om de voltrekking van ons huwelyk nog enigen tyd te verschuiven; maar intusschen week hy van den vroegen morgen tot diep in den nacht niet van myne zyde. Was het wonder, dat een onervaren meisje in ene van deze vele uren struikelde? - dat zy den Geliefden harer ziele, den man, dien zy reeds als haar Gade beschouwde, wiens tederheid de hare aanvuurde, wiens vertoon van grootmoedigheid haar verrukte, - was het te verwonderen, | |
[pagina 580]
| |
dat zy den zodanigen, op zyne dringende bede, veroorlofde, hetgeen zy eigenlyk alleen den Egtgenoot veroorloven mogt? - Wie dit kan en wil, zie vry met verachting op my neder! ik belyde het: deze boze verleider zag my des morgens in den vollen bloei der maagdelyke onschuld, en 's avonds verliet hy my, maar ik was niet meer dezelfde. Hoogste Godheid, met welke onuitsprekelyke liefde beminde ik hem nu! onder welken betoverenden schyn van hartelyk-gemeende wedermin kon hy zyne snoodheid verbergen! - Nog maar twe dagen moesten de voor ons bepaalde trouwplegtigheid voorgaan. Toen verdween hy. Toen verliet hy my op eenmaal, - en verliet my in enen toestand, dien gy nu ligt raden kunt. Men zeide my aanstonds, dat dit geschiedde op de aantokkeling van ene myner jeugdige Gespelen, de schone akme; maar ik kon van haar deze valschheid niet geloven. Lang had ik haar als myne eigen' ziel bemind. Wel was ik haar door familietwist enigzins vreemd geworden; maar niettemin zou ik nooit gemeend hebben, in haar myne vyandin te moeten zoeken. Dan heden, als myne enige, nog trouw gebleven, slavin my, tot ene morgengroet, het schone nieuws mededeelde, dat osman, myn voormalige Bruidegom, de Gemaal van akme stond te worden, toen ...... toen! - Dan waarom zoude ik my moeite geven de folteringen der vertwyfeling te beschryven, die ik ondervond. Wie zou daardoor getroffen worden? wie edelmoedig genoeg zyn, ene moorderes te beklagen, welke men toch noodzaakte zulk ene te worden? Genoeg, ik omkleedde my ogenbliklyk met dit gewaad, dat nog de heerlyke kentekenen myner wrake draagt, en ik ylde zelve tot akme. Met moeite stelde ik myzelve haar voor ogen. Ik vond haar juist bezig met zich op te schikken. Ik zeide haar, waarom ik kwam, wat ik gehoord hadde, en welken schat zy gereed stond my te ontrukken. Met een koel, spotachtig, lagchen beklaagde zy my, en ging voort met haren opschik. Ik bezwoer haar by onze voormalige vriendschap, en zy verwonderde zich, dat ik aan zo lang verstorven personen nog konde gedenken. Ik bad haar te overwegen, dat de man, aan wien zy hare hand wechschenken zoude, een trouwloze ware. Zy antwoordde my, dat zy het daarop dacht te wagen. Ten laatste bekende ik haar, in welken toestand, in welke alleronzaligste verwachting, ik my bevond. - Lagchend viel zy my in: “In de daad? Zo heb ik voor het minst ook de hope, dat onze egt gezegend zal wezen.” Deze schandelyke woorden, vergezeld door het gelagch ener ondeugende moeder, en van ene nog kwaadaartiger moei, die dit nieuw, door de verbreking ener eerstbezworen trouw misdadig, verbond gekoppeld had, bragten my tot ene woede, zo onbepaald als rechtvaardig. Uwe egt gezegend! riep ik uit: Neen, | |
[pagina 581]
| |
by God, dat zal zy niet! Maar vervloekt, verbroken, zy dezelve, eer 'er nog enige zegen over uitgesproken, eer zy nog kan voltrokken worden. - Een dolk, onder myn kleed verborgen, en tot hiertoe voor myzelve bestemd, joeg ik, by deze woorden, de onwaardige in haren boezem, en dezelve trof, juist wat hy treffen moest, haar hart! trof het misschien al te goed, want stoot en val en dood waren slechts één ogenblik. Ik had my nu dien gelukkigen dolk verder kunnen ten nutte maken. Ik had met denzelven kunnen voortgaan, monsters, nog schuldiger dan die ik getroffen had, aan myne billyke wraak op te offeren. Maar ik bezon my, en wierp den dolk voor de voeten dier slechte moeder. Wees gy vervloekt ten leven, gelyk uwe dochter ten dood! zo sprak ik, en liet my binden, en henenvoeren, werwaards men wilde. - Nu kunt gy, Monarch, over my een doodvonnis vellen, zo als gy dit goedvindt; ik onderwerp my aan hetzelve zonder morren, daar ik gewroken sterf: zelfs wanneer uw mond de gestrengste straf uitspreekt, zal myn hart my de getuigenis geven: het onteerde, bedrogene, bespotte, aan de behoeftigheid en schande geheel overgelaten, meisje deed wat zy doen moest.’ Zo sprak roxane, Massoud en de Groten van zyn Hof zagen haar nog lang, nadat zy reeds had stilgezwegen, opmerkzaam in 't gezicht. Nooit zag men de sterkste hartstochten in zulk ene zonderlinge verbinding zó hevig werken. Vertwyfeling, toorn, versmade liefde, gestilde wraakzucht, en daarby geheel bewustheid van zichzelve. Het was zichtbare woede, welke haar op dien heftigen toon deed spreken, en evenwel sprak zy met beleid van reden, en niet in die verwarring, welke de woede anders gewoonlyk doet ontstaan. Uit ontwyfelbare kentekenen kon men bespeuren, dat deze wreekster, die thans over het bloed, dat zy had doen vlieten, zo hartelyk juigchte, anders een meisje vol zachtheid en liefde moest wezen; een meisje, dat, wanneer een Afgodendienaar haar in haren tegenwoordigen toestand aanschouwd had, zeker by hem den uitroep verwekt zou hebben: de Godin der Bevalligheden en der Liefde is in Proserpina veranderd geworden. Massoud zette zich nu tot het verhoor der overigen, en stelde hun, in de eerste plaats, de vraag voor: of zy ook enige onwaarheid in de opgave van roxane bemerkt hadden? De beroofde Bruidegom erkende ieder punkt in het verhaal zyner voormalige Geliefde voor waarheid, uitgezonderd dat alleen, dat hy haar zonder wettige reden verlaten, veelligt alleen daarom zou verlaten hebben, wyl zy reeds alle zyne wenschen vervuld, en hem gene begeerte naar enig nieuw genot langer had overgelaten. - ‘Myne liefde,’ sprak hy, ‘groeide door het genot, waardoor zy anders by duizenden vermindert, of geheel verslonden wordt. De bepaalde | |
[pagina 582]
| |
dag, waarop wy zouden verbonden worden, was door my wezenlyk gewild. Maar een gerucht, my van roxane's ontrouw toegekomen; de verzekering van meer dan éne zyde, dat ik niet de énige begunstigde aan haren boezem ware....’ ‘Ha, onwaardige!’ viel zy aanstonds in. Een blik van massoud deed hier by roxane hetzelfde, hetgeen zyn verwyt te voren hy osman deed; en de Jongeling voer voort: ‘Dit deed myn vertrouwen wankelen, en maakte in myne ziel den minneyver gaande. - Evenwel wilde ik nog in langen tyd aan zulk ene trouwloosheid geen geloof geven. Maar, toen men eindelyk een persoon tot my bragt, die geheel in roxane's vertrouwen deelde, en alle hare geheimen vol komen wist; toen ik van dat mensch hoorde, dat zy, voor welke ik myn bloed en leven gewillig zou hebben wechgeschonken, myne liefde slechts gegund had hetgeen anderen hadden overgelaten, en hetgeen een voormalige welgemaakte slaaf haars vaders nog somwyle heimlyk genoot, toen kende myne smart gene palen meer. Eden, waardoor ik my te voren tot stilzwygendheid had verpligt, en de byzondere betrekking van de aanbrengster, maakten het my onmooglyk roxane hare misdaad voor te houden; en, al had ik dit ook gedaan, wat zou het my hebben kunnen baten? Ik verwyderde my des van haar; maar ook na myne verwydering heb ik haar niet geheel vergeten: meermaal trachtte ik door geschenken van ene onbekende hand hare nooddruft te verzachten. Door medelyden bleef ik alzo nog aan haar verbonden; maar myn huis en myn geheel aanwezen met haar te bezoedelen, was ene dwaasheid geweest. Ik deed derhalve aanzoek by een ander meisje, en was reeds na aan derzelver bezit, wanneer roxane ook deze my zó gruwzaam ontrukte.’ Vol ernst, met een oog, dat verbazing en afkeer uitdrukte, maar geenzins een, zich schuldig gevoelend, geweten verraad de, had roxane zyne laatste reden aangehoord. Zodra massoud haar vryheid gaf om zich te verdedigen, bezwoer zy met duizend eden, dat osman's beschuldiging, indien geen opzetlyke laster, ten minste dwaling uit onkunde ware, en zy drong 'er derhalve ten sterkste op aan, dat hy de onwaardige noemen zoude, die haar zulk ene schandelyke ontrouw had aangeticht. Osman beriep zich op zyne belofte, maar massoud gebood; en de Jongeling noemde toen de slavin van roxane, de énige, die by haar gebleven was, en wier trouw zy kort te voren zelve had geroemd. Zodra de beschuldigde den naam dezer slavin hoorde, sloeg zy hare ogen, starend, naar den hemel, en riep, op enen toon, welke zelfs doodvyanden schrik en yzing in het hart moest jagen: ‘Grote God! zo hebt gy my dan in mynen bitteren toestand niet één menschlyk wezen gelaten, dat het waarlyk met my meende. Waarmede heeft dit een hart verdiend, anders, gelyk Gyzelf weet, zo on- | |
[pagina 583]
| |
schuldig en liefderyk? - Men denke voor my de schrikkelykste folteringen uit, (voegde zy 'er by) bewyst die schelmsche slavin, dat zy waarheid gesproken hebbe.’ De bekentenis derzelve rechtvaardigde roxane werkelyk, en, toen de Sultan tevens op de oorzaak harer logenachtige verspreiding aandrong, ontdekte het zich ten volle, dat list en laster van akme's moeder en moei, voornaamlyk van deze laatste verzonnen, het begin gemaakt hadden aan het gehele weefsel van ongelukken en misdaden. Zy beleden, dat de liefde der jeugdige akme voor osman, en ene eigen' billyke afkeer van roxane, gelyk zy zich geliefden uit te drukken, haar hadden aangezet om het hart des Jongelings van zyne Beminde af te trekken. Geruchten van de ontrouw van zyn meisje, hem kunstig in het oor gefluisterd, hadden den minneyver van dezen ligtgelovigen gaande gemaakt, en, nadat hy gezworen had roxane niet weder te zullen zien, zodra men hem bewyzen harer trouwloosheid zou gegeven hebben, zo moesten zy, om niet weder terug te gaan, ene slavin van roxane tot haar oogmerk gebruiken. Zy bekenden, dat deze handelwys niet in alle opzichten te billyken, maar meenden, dat dezelve niettemin zeer wel te verontschuldigen ware. Wie had osman gedwongen zo ligtgelovig te zyn? Ook was all', hetgeen op die wyze geschied was, ten zynen beste geschied, terwyl roxane, bovendien, gene geschikte Gade voor hem konde wezen; terwyl ook zy, volkomen rechtvaardig, voor hare wellust wierd gestraft, en akme haren minnaar zeker zou hebben gelukkig gemaakt, had maar niet deze boosaartige moorderes haar ontwerp van woede zo rampzalig volbragt. Zo dikwyls massoud op den Rechterstoel gezeten was, hoedde hy zich zorgvuldig voor iedere uitlating van toorn; nogthans verried zeker gedwongen lagchen somwyle zyn innerlyk ongenoegen. Met zulk een lagchen, 't welk diegenen, die hem meermaal waargenomen hadden, zeer wel verstonden, was ook deze gansche verdediging, welke men in de daad nog veel kunstmatiger wist voor te dragen, van hem gehoord geworden. ‘Gy belydt derhalve,’ vroeg hy nogmaals, ‘dat het gerucht van de ontrouw van roxane een kunstgreep zy geweest, u door den laster toegevoerd?’ Zy konden het niet lochenen. ‘En het eerste gedachte, gelyk het grootste aandeel der uitvoering, van dit ontwerp behoort u toe, haffa?’ (zo heette de moei van roxane.) Gaarne had zy het ontkend, maar kon dit even weinig. ‘Zo zy dan (voer de Sultan voort) dit myn Rechterlyk oordeel: over akme's eigen hoofd kome haar bloed! Zy, die een verloofd man zyne bruid ontroofde, en het beledigd voorwerp wreed bespotte, boet met een' spoedigen dood zwaar | |
[pagina 584]
| |
genoeg, maar niet al te zwaar; en roxane boet niet te ligt, wanneer zy, voor ene daad, waartoe vertwyfeling en het gevoel van moeder te zyn haar aanspoorden, waarby liefde en minyver haar verontschuldigden, twe maanden lang in ene tamelyk-lydbare gevangenis moet doorbrengen. Na verloop derzelve geve haar osman zyne hand, of een dubbeld huwelyksgoed. Want ligtgelovigheid betaamt den man, en zó rasse trouwverbreking den bruidegom, vooral den verhoorden bruidegom, in genen dele. - De straf over akme's moeder late ik aan een Rechter, gestrenger dan ik, aan haar eigen geweten, over. Hetzelve zal haar dikwyls genoeg het bloedig beeld harer dochter voorstellen; dikwyls genoeg haar in de oren donderen: zie! hier waart gy de oorzaak van.’ Na deze uitspraak, hield hy, bykans ene gehele minut, stil. Hy peinsde dien tyd, als vergaderde hy zyne krachten om verder te kunnen spreken, en voer toen weder voort, op deze wyze: ‘Maar gy, gy twe diep verachtelyke schepsels, myne tegenwoordigheid en het aanzien van elk braaf mensch onwaardig, gy trouwloze slavin en gy listige kwaadspreekster, door welker verdichting minnenden gescheiden zyn, en menschenbloed vergoten is; wech met u! Rechtsdienaars, grypt haar aan! voert haar op de naaste markt, en geesselt haar daar, aan den schandpaal gebonden, met alle mogelyke gestrengheid; de eerste, tot de adem haar ontvliedt; de twede enigzins minder, ten einde haar nog een kommerlyk leven van enige jaren, in ene myner openbare werkhuizen, overig blyve.’ Men hoorde by deze uitspraak een dof gemor onder de menigte, welke massoud's troon en den zetel des Gerichts omringde. ‘Te streng! te ongelyk!’ fluisterde men elkander van alle zyden toe; en abukin, een der grootste Rechtsgeleerden in geheel Persien, waagde het, voor te treden, en den Monarch tot weinige woorden sprekens verlof te vragen. ‘Dit verlof,’ antwoordde massoud, ‘heeft de ervaren abukin steeds by alle myne openbare rechtshandelingen.’ ‘Zo vergeve het my,’ sprak abukin, ‘myn oppermagtige Gebieder, dat ik het wage, by uwe zo aanstonds gedane uitspraak, uwe wysheid te herinneren, dat menschenmoord, naar onze wetten, en naar de wetten van byna alle beschaafde volken, de zwaarste misdaad zy; dat laster, daartegen, algemeen voor een veel geringer kwaad gehouden worde, op hetwelk slechts ene kleine, willekeurige, straf gesteld is, en waarvoor vrygeboren menschen nog nooit met ene lyfstraf, veelmin met zulk ene zware, geboet hebben.’ ‘Zo dank ik u, myn Getrouwe! (hernam massoud,) dat gy my een zó wezenlyk gebrek in onze wetten hebt bekend gemaakt. Laster gelde van nu af aan voor ene misdaad, welke | |
[pagina 585]
| |
gestrenger straf verdient, dan roof, of onopzetlyke doodslag. Hoe! de ongelukkige, die, geprangd veelligt door de uiterste armoede, zynen medemensch zyn geldbuidel, slechts het honderdst gedeelte van zyn vermogen, dikwyls nog veel minder, ontrooft, verliest den arm, die deze daad beging, of soms wel het leven! En de driemaal groter booswicht, die ons het heiligst goed, de ere, welke men maar eens verliezen kan, ontrooft, die rooft, hetgeen hemzelven geen bate geeft, waarmede geluk en zielrust, dikwyls ons leven zelf, verbonden is, zou niet zwarer, dan een straatrover, gestraft worden? Gy hebt gelyk, abukin, aan zulk ene wet ontbreekt het ons nog. Morgen zal dezelve worden afgekondigd. Intusschen nu voort met dezen tot de geesseling!’ De toon, van massoud was veel te ernstig, dan dat iemand het gewaagd zoude hebben hem verder tegen te spreken; en reeds legden de dienaars hunne handen aan de twe ongelukkigen, wanneer nog één der omstanders, amru eben said, vryheid vroeg om een verzoek te doen. Deze man was een der aanzienelyksten aan het Persiesch Hof. Massoud schatte hem hoog, had reeds vele gewigtige posten in den kryg en in de landszaken hem toevertrouwd, zonder zich over zyn vertrouwen beklaagd te hebben. Het trof zo, dat hy juist een nabestaande van haffa ware, die nu daar stond en sidderde. Hy verfoeide haar, maar schonk haar niettemin zyn medelyden, en wierp zich des spoedig voor den troon des Sultans neder. ‘Wanneer abukin,’ sprak hy, ‘uit medelyden voor ene ongelukkige, welke gy, Beheerscher der Gelovigen! tot ene even pynelyke als smadelyke straffe, en nog daarteboven tot het rampzaligst leven voor het overige harer dagen, veroordeeld hebt, zyne toevlucht tot de wetten nam, hebt gy hem wederlegd, op ene wyze, welke uw verstand en uw hart beiden vereert. Maar veroorlof my nu nog ene toevlucht tot uwe genade! Laster is ongetwyfeld ene zo slechte ondeugd, dat daarvoor gene straf te gestreng kan wezen. Maar deze ongelukkige kende dezelve nog niet in hare gehele afschuwelykheid. 'Er was ook nog gene wet voorhanden, welke den lasteraar konde afschrikken. Laat zy, die tot deze wet aanleiding geest, derzelver gestrengheid niet aanstonds geheel gevoelen! Dit, Grote en Allergenadigste Koning! dit smeekt u één uwer getrouwste onderdanen.’ Massoud. En wat beweegt den, my getrouwen, en zó waarden amru eben said tot voorbede voor deze misdadige? Amru. De bloedverwandschap met haar. Zy is myne naaste moei. Hare straf ...... Massoud, (met den lagch, waarvan te voren gesproken is.) Wees deswegen buiten zorg! Juist deze straf wascht weder af, wat hare daad bevlekte, en by my zal de brave amru geen grein dier gunst' en achting verliezen, welke ik reeds voor | |
[pagina 586]
| |
hem voedde, eer ik wist, dat zulk ene onwaardige zyne moei ware. Amru. Derhalve, Monarch ..... Massoud. Derhalve zal dat, wat u tot gene schande verstrekt, haar niet baten. Laat amru voor zichzelven vragen hetgeen hem billyk dunkt, en het zal hem geschonken worden; maar gene inbreuk op de uitoefening des Rechts! Wat hebben wy dáár geschreven wetten van noden, waar ons geweten luid genoeg spreekt? - En nu ten laatstenmaal, dienaars, brengt haar aan den paal, en verschoont haar' rug even zo weinig, als zy den goeden naam van haren naasten verschoonde. Men kan ligt denken, dat dit bevel nu stiptlyk wierd ten uitvoer gebragt, hetgeen aan velen, in weerwil van massoud's gronden, nog al te Oostersch zal voorkomen. Althans de Hemel mag de kringen onzer beschaafde lieden, en onze Koffy-tafelen, wel genadig zyn, wanneer Laster zulk ene misdaad, en snedige achterklap, welke alleen de eer van onzen naasten bevlekt, een strafbare ondeugd zal wezen! |
|