Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen over, en bedenkingen op, de oudheid der verrekykeren.De Ouden, en inzonderheid de Grieken, te bewonderen, heeft men, voor lange, aangezien als een onbetwistbaar blyk van gezond oordeel en goeden smaak. Deeze bewondering, egter, is niet zeldzaam veraart in schoolvossery, partydigheid, en vooroordeel tegen alles wat den naam van hedendaagsch draagt. Dat veele Kunsten uitgevonden geweest zyn en verlooren geraakt, dat zy weder ter baane kwamen en in vergetelnisse gedompeld wierden, kan niet betwist of gelochend worden. - Maar, wanneer niets meer dan de bloote naam, of eenige weinige duistere spooren, van een Stelzel, eene Kunst, of eene Uitvinding, by oude Schryvers voorhanden zyn, en een Hedendaagsche dezelve tot volkomenheid en in gebruik brengt, - gelyk het geval was met copernicus, die erkent, dat hy elders geleezen hadt van het gevoelen van pythagoras, dat de Aarde om de Zon wentelde, en die by cicero hadt aangetroffen, dat nicetas van Syracuse zich voorstelde, dat de Aarde om | |
[pagina 555]
| |
haaren as wentelde, - mag die Hedendaagsche zich zeker tot den tytel van uitvinder geregtigd rekenen; naardemaal die begrippen, oudtyds, noch algemeen aangenomen, noch tot een Zamenstel gebragt waren. De twee groote Grieksche Starrekundigen, hypparchus en ptolemeus, geloofden die Stellingen niet; en het Stelzel van den laatstgemelden, 't welk, zonder mededingend Stelzel, 1400 jaaren stand hieldt, was, gelyk men weet, op tegenovergestelde grondbeginzelen gebouwd. Geen Schryver heeft zich meer toegelegd, om den Ouden de eer aller Uitvindingen toe te kennen, en den Hedendaagschen die eer te ontzeggen, dan de Heer m.l. dutens, in zyn uitvoerig Werk, getyteld: Origine des Decouvertes attribuées aux Modernes. Een Werk, waar in hy 'er allerwegen op uit is, om den oorsprong der Ontdekkingen, aan de Hedendaagschen toegeschreeven, te onderzoeken, en aan te toonen, dat onze meest beroemde Wysgeeren aan de Werken der Ouden, voor het grootste gedeelte, hunne Kundigheden verschuldigd waren, en dat veele Gewigtige Waarheden, den Godsdienst betreffende, den Wyzen onder het Heidendom reeds bekend waren. - Van dit Werk is, vóór eenigen tyd, eene vermeerderde Uitgave in 't licht gekomen, waar in onder anderen een Byvoegzel gevonden wordt, de Telescoopen of Verrekykers betreffendeGa naar voetnoot(*). 'Er is een Verrekyker, byzonder met den naam van den Nederlandschen bestempeld, om dat men de uitvinding | |
[pagina 556]
| |
van denzelven doorgaans aan eenen zacharias janszen, te Middelburg in Zeeland, of hans lipperhey, daar ter Stede, omtrent het jaar 1590, toekent; schoon zommige Geleerden aan deezen de eer dier uitvinding betwisten, en ze toewyzen aan metius, te Alkmaar, of buiten ons Land verwyderen, en voor eersten Vinder in Engeland roger bacon groeten; of dezelve aan baptista del porta, of aan galileus, toeschryvenGa naar voetnoot(*). Wy beslissen hier niets, hoewel het eerstvoorgestelde gevoelen ons verre het aanneemelykst dunkt, en tekenden dit alleen op, om iets, de Hedendaagsche Uitvinderen betreffende, te melden, eer wy, uit het boven aangeduide Werk, een verslag gaan geeven van de spooren, de Verrekykers betreffende, welke, naar het gevoelen van den Heer dutens, by de Ouden gevonden worden. Hy laat 'er zich dus over hooren. ‘In de eerste Uitgave van myn Werk, had ik nagelaaten van de Telescoopen te spreeken. Ik vreesde te veel te zullen zeggen, indien ik beweerde, dat ze bekend waren vóór den aanvang van de zeventiende Eeuw: dan het schynt my toe, dat ik, zonder beschuldigd te zullen worden van al te groote Partydigheid, mag onderzoeken, hoe verre de kennis der Ouden van dit Gezigtkundig werktuig zich uitstrekte. Indien men, ter beslissinge van dit stuk, enkel afging op de letterlyke meening van het woord TelescoopGa naar voetnoot(†), zou het stuk spoedig uitgemaakt weezen; naardemaal men, by oude Schryvers, plaatzen in overvloed aantreft, wegens de middelen, om op eenen afstand te zien. Wanneer wy geen ander licht tot geleide hadden, in deeze naspeuring, dan dat van democritus, het zou genoegzaam weezen om ons te overtuigen dat hy middelen bezat tot ondersteuning zyns Gezigts in het ontdekken der Starrekundige Waarneemingen, welke hy voor zyne Leerlingen ontvouwde. Deeze groote Waarneemer der Natuure schreef de Vlekken, welke zich op de Maan vertoonen, toe aan de schaduwen, veroorzaakt door de verbaazende hoogte der Bergen; en schoon hy zich in deeze veronderstelling vergiste, en het veel natuurlyker is, | |
[pagina 557]
| |
de oorzaak deezer Vlekken te zoeken, of in de diepte en uitgestrektheid der holten, welke de straalen der Zonne verzwelgen, of in de wyduitgestrekte Zeeën, welke geen zo helder licht kunnen terugkaatzen als de andere deelen van die donkere Planeet, nogthans ontdekte hy het daarzyn van Bergen in de MaanGa naar voetnoot(*), en verklaarde desgelyks, dat de Via Lactea (de Melkweg) een oneindig aantal Vaste Starren begreep; welker vermengelde verzameling van licht de Witheid veroorzaakte, die 'er den naam aan gaf: met een woord, dat het de vereenigde straaling was eener groote menigte van StarrenGa naar voetnoot(†). - Vóór dat ik, by oude Schryvers, de plaatzen aangetroffen had, welke my reden gaven, om my te verbeelden, dat zy den bystand van eenig Gezigtkundig Werktuig genooten, schreet ik alles toe aan de gelukkige gissingen van democritus; maar, zints my gebleeken is, uit het geen ik nu zal aanvoeren, dat, ten zynen tyde, de Telescoopen, of Verrekykers, in gebruik waren, is het veel natuurlyker te veronderstellen, dat hy zich van die Uitvinding bediende, dan die ontdekkingen toe te kennen aan zyn diep doordringenden geest. Aristoteles is de eerste Schryver, by wien ik eenige voetstappen heb aangetroffen, dat de Ouden eenig middel bezaten om het Gezigt te onderschraagen. Hy geeft zelfs de beginzels op van die kundigheid, ontleend uit de onderscheide vormingen van het oog. Hy had opgemerkt, dat de zodanigen, die uitpuilende oogen hadden, kort- of byziende waren; terwyl zy integendeel, die de oogen diep in 't hoofd gezonken hadden, de voorwerpen op een veel grooter afstand zagen; dewyl, gelyk hy zich uitdrukt, de gezigtsstraalen by deezen min verspreid zyn, en in een rechte lyn na het voorwerp zelve gaan. Ik vertaal hier het woord ϰινήσιν door Gezigtsstraal, schoon het eigenlyk beweeging (dat is van den Lichtstraal) betekent. In de daad, wy vinden dat aristoteles het zelfde woord, een weinig verder, bezigt, in den zin, welken ik daar aan gegeeven heb, wanneer hy zegt, dat, by het gebruik van een Buis, 'er eene mindere verspreiding plaats hebbe van ϰινησιν (dat is van de Gezigtsstraalen) welke van het voorwerp tot het oog komen. | |
[pagina 558]
| |
Aristoteles oordeelde, dat, door het op zichzelven stellen van een voorwerp, 't welk men waarnam, en het weeren van het al te groote licht, 't welk het gezigt verbystert, de voorwerpen, op een grooter afstand, kunnen ontdekt worden. Hy brengt, ten voorbeelde, by, de waarneeming, reeds ten zynen tyde bekend, dat uit het diepe van een put, ('t geen wy ons mogen voorstellen, dat de eerste Telescoop, of Verrekyker, geweest hebbe) de Starren by helderen dage kunnen gezien worden; en 't geen wy weeten dat alleen geschieden kan door dit middel, of met den bystand van een Telescoop, gelyk hy zelve aanmerkt; of anders door het kyken door een Buis. Hy merkt desgelyks op, dat, hoe langer de Buis is, dezelve het voorwerp nader by zal brengen; en hy herhaalt de reden van deeze uitwerking, door dezelve toe te schryven aan de wyze, op welke zulks de verspreiding der Gezigtsstraalen, van het voorwerp afkomstig, voorkomtGa naar voetnoot(*). Ik zal my begeeven in het onderzoek, of deeze Buizen glazen hadden, 't welk, nogthans, moet toegestaan worden, indien wy gelooven, 't geen aristoteles duidelyk zegt, dat zy de voorwerpen nader by bragten. Ik zal desgelyks gereedlyk opgeeven, twee plaatzen uit plutarchus en jamblichus, die, in de daad, een bystand, aan het Gezigt verleend, aanduiden; maar met geene genoegzaame naauwkeurigheid, om ten aanziene van het stuk in geschil iets te bepaalen. De eerste zegt, dat men archimedes ontmoette, draagende tot marcellus de Wiskundige Werktuigen, welke hy gebruikte om het gezigt naar de grootte van de Zon te schikken. Jamblichus tekent op, dat pythagoras het beproefde, om eene wyze uit te vinden om de kragt van het Oor te vermeerderen, even als men voor het Oog gedaan hadt, door de διοπτϱας. De Overzetters hebben dit woord vertaald door Vierkant of Quadraat; maar het schynt my toe niets meer te betekenen dan een Buis om door te kyken, welke betekenis best voegt aan den zin der spreekwyze en de afleiding van het woord; schoon 'er niets klaars of beslissends uit kan afgeleid worden, ter ondersteuning van het denkbeeld, als of 'er zulk een Verrekyker mede zou gemeend zyn als men tegenwoordig gebruikt. Ik kan niet nalaaten staan te blyven by eene uitdruk- | |
[pagina 559]
| |
king in strabo, die zo klaar de oorzaak aanwyst van de uitwerking eens Verrekykers, dat ik niet begryp hoe ze anders kan verstaan worden by eenen Schryver, die doorgaande zo naauwkeurig is. Spreekende van de waarneeming, welke hy zegt, dat op Zee gedaan was, wegens de schynbaare Diameter der Zonne aan de Horizon, welke de vertooning daar van, op grooter hoogte, te boven gaat, geeft hy 'er als eene reden van aan de hand, dat dezelve gezien wordt door de dikke dampen, welke uit zee opklimmen, dat men ze als door wolken beschouwt, of, voegt hy 'er nevens, wanneer wy kyken door een Buis, de straalen gebrooken zynde, zien wy de voorwerpen vergroot. Nu gaat het vast, dat de gebrooken straalen een breeking van dezelve door middel van een glas betekent; want, door een Buis zonder een glas ziende, kan 'er geen breeking dier Lichtstraalen plaats hebben, en zal gevolglyk het voorwerp, schoon onderscheidener gezien, zich niet vergroot vertoonen - maar dit is juist 't geen strabo op 't oog heeft, als het verschynzel, 't geen hy zoekt op te helderen, met te zeggen, dat de uitwerking dezelfde is, als wy ontwaaren, wanneer wy door Buizen zien, die, door middel van gebrooken straalen, te wege brengen, dat het oog de beelden der voorwerpen vergroot ontvangt. Deeze plaats by strabo vergelykende by de Starrekundige kennis, welke democritus schynt bezeten te hebben, en welke blykt zo veel van den Verrekyker af te hangen, valt het bezwaarlyk, niet te gelooven, dat de Ouden eenig denkbeeld van het gebruik des Telescoops bezaten, schoon het zo algemeen niet bekend ware; waarom, met zo veele andere Weetenschappen als de Ouden bezaten, als de Brandspiegels van archimedes en andere, deeze uitvinding, door verloop van tyd, verwaarloosd, verlooren, en in vergetelnisse begraaven geraakt is. Ik kan niet nalaaten hier by te voegen, dat mabillon, op zyne Reis door Italie, vermeldt, dat hy, in een Handschrift van de XIIIde Eeuw, eene afbeelding zag, welke ptolemeus vertoonde, na de starren kykende door een Buis uit verscheide geledingen of stukken bestaande: dan het is niet mogelyk, te ontdekken, of deeze Buis glazen hadt. Wy zien egter, dat dezelve uit verscheide stukken was zamengesteld. Die, van welke strabo spreekt in het meervoudige, moge van dezelfde soort geweest zyn.’ Op het leezen van deeze Aanmerkingen, ziet elk, dat de | |
[pagina 560]
| |
meeste kragt voor de Oudheid der Verrekykeren in de bygebragte plaats uit strabo zou steeken, en zeker is dezelve van veel meer beduidenis, dan eene Bedenking over de waarschynlykheid, dat de Verrekyker bekend is geweest in den Leeftyd van Keizer augustus, door adrianus wolff, Predikant in de BeemsterGa naar voetnoot(*). - Men zou 'er op mogen aanmerken, dat wy, by oude Schryvers uitdrukkingen aantreffende, die overeenkomst en gemeenschap hebben met onze begrippen, gereed overhellen om ze geheel en al naar onze denkwyze te verstaan, schoon de oorspronglyke zich by lange naa niet tot die verte uitstrekken. Ter staavinge van deeze gedagte dient, dat geen der poogingen van de Ouden, om een zogenaamden Telescoop te vervaardigen, hun in staat stelde, om de Satelliten van jupiter en saturnus, of de Banden van de eerste, en den Ring van de laatstgemelde, Planeet, te ontdekken. De grootste nadering tot den Telescoop, waar toe zy het bragten, was, dat zy de Hemellichten door een lange Buis, zonder glas of spiegel, beschouwden; dit voorkwam de verspreiding der lichtstraalen, dit bepaalde het oog rechtstreeks op het voorwerp; alles wat tot verwydering kon strekken afweerende. Eenstemmig met dit denkbeeld, luidt de verklaaring van de Heeren michaëlis en hamberger, in de Historie van het Glas, uit de Oudheid opgemaakt. ‘De Verrekykers zyn eene uitvinding van de XVII Eeuwe; want, schoon men wel gewaar wordt, dat de Starrekundigen somtyds Buizen schynen gebruikt te hebben om na de Starren te zien, nergens egter blykt, dat die Buizen van Glazen voorzien waren, ja veeleer het tegendeel, gelyk de geleerde Heer wesselingGa naar voetnoot(†) getoond heeft; ook zou het wonder zyn, dat de Verrekykers in vergeetenheid waren geraakt, en weder op nieuw zouden hebben moeten uitgevonden worden, daar men in alle Eeuwen luiden gehad heeft, die hun werk van de Starrekunde maaktenGa naar voetnoot(‡).’ By het reeds in den aanvange gemelde, wegens de laa- | |
[pagina 561]
| |
tere Uitvinders en Volmaakers deezes Gezigt-uitbreidenden Werktuigs, willen wy nog dit, tot nader opheldering, voegen. De beroemde roger bacon, van wien wy met een enkel woord gewaagden, was de eerste, zo veel wy hebben kunnen opspeuren, die eenig byzonder en bepaald gewag gemaakt heeft van Werktuigen, dienende om kleine Voorwerpen te vergrooten, of zeer verafzynde dingen duidelyk onder 't oog te brengen. Hy spreekt van die Werktuigen, met deeze bewoordingen: ‘Men kan aan Lenssen zodanig eene Figuur geeven, dat één Voorwerp tot veele kan vermenigvuldigd worden; dat Voorwerpen, die op een grooten afstand gesteld zyn, zeer naby voorkomen; dat kleine dingen zeer groot schynen, en dat alles, wat duister is, eene zeer duidelyke vertooning maakt. Wy kunnen ook de Starren doen verschynen, waar wy willen.’ Men zou, en dit dient tot staavinge van onze hier boven bygebragte aanmerking, de plaats uit strabo betreffende, uit deeze bewoordingen diens kundigen Wysgeers, als mede uit eenige Verhandelingen, over Gezigtkundige Onderwerpen, uit zyne penne gevloeid, veelligt besluiten, dat die Schryver eene grondige kennis moet gehad hebben van de natuur, het maakzel en het gebruik, der Telescoopen, en van alle de Glazen, waar uit ze bestaan. Dan deeze kennis wordt hem, zo als wy reeds hebben aangeduid, betwist, en, zo wy meenen, met grond betwist. Onze Landgenoot huigens, in dit vak zo beroemd, van de Vinding deezes Werktuigs spreekende, zegt 'er van, ‘dat het menschlyk Vernuft, zyns oordeels, niets zo voortreffelyks als het Telescoop hadt uitgevonden; zo dat, indien eenig Persoon zo naarstig en schrander geweest is, van dit Werktuig uit de beginzelen der Natuur- en Meetkunde uit te vinden, zou ik, wat my betreft, geoordeeld hebben, dat zyne bekwaamheden meer dan menschlyk waren; dan het is hier zo verre af, dat de geleerdste Mannen tot nog niet bekwaam genoeg geweest zyn, om de reden der uitwerkzelen van deeze toevallige ontdekking te verklaaren.’ Welke vorderingen de Napolitaan baptista del porta daar in ook moge gemaakt hebben, opgegeeven in zyn Boek over de Natuurlyke Toverkunde, was het geen hy des deedt louter toevallig, en geene uitwerking van de kennis der Doorzigtkunde. Galileus zelve spreekt hier | |
[pagina 562]
| |
van zeer openhartig, in zyn Nuncius Sydereus, in de Maand Maart 1610 in 't licht gegeeven; hy verhaalt, dat zich, omtrent tien maanden te vooren, een gerugt verspreid hadt, dat een zeker HollanderGa naar voetnoot(*) een Verrekyker hadt gemaakt, door middel van welken de afgelegene Voorwerpen zeer naby scheenen te zyn; men verhaalde van denzelven zeer veele zonderlinge uitwerkingen, die zommige Persoonen iu twyfel trokken. - Een Fransch Edelman, jaques badovere genaamd, galileus eenige dagen daar naa 't zelfde uit Parys geschreeven hebbende, legde hy zich toe, om de reden daar van te zoeken, en de middelen te overweegen, om, volgens de Wetten der Refractie, een soortgelyk Werktuig te maaken; het geen hem welhaast gelukte. - Hy voegde, dus beschryft hy zelve zynen arbeid, aan de beide einden van een looden pyp twee glazen, aan den eenen kant vlak, en aan den anderen kant klootvormig; doch van welke het een een' bolronden en het ander een ronduitgeholden kant hadt: brengende toen zyn oog aan het vlakke en holronde glas, zag hy de voorwerpen driemaal nader by, dan met het bloot gezigt. Vervolgens maakte hy te Padua langere Verrekykers. In 't jaar, dat hy deeze Vervaardiging des Verrekykers vermeldde, zag hy de vier Satelliten van JupiterGa naar voetnoot(†). |
|