Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 545]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Uitbreiding van, en ophelderende aanmerkingen over, de woorden van apostel Jacobus:De zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God en den Vader is deeze, Weezen en Weduwen te bezoeken in hunne verdrukkinge, en zichzelven onbesmet te bewaaren van de wereld, jacobus I. vs. 27. Apostel jacobus, de bovenstaande woorden schryvende aan de twaalf Stammen in de verstrooijinge, mag men aanmerken, dat ten doele hadt, om te keer te gaan een valsch denkbeeld ten opzigte van den Godsdienst, 't welk stand greep onder de Joodsche Leeraaren en hunne Leerlingen van dien tyd, en inzonderheid heerschte by de Schriftgeleerden en Phariseen, de voornaamste Leidslieden des Volks, ten opzigte van Godsdienstige begrippen en daar uit voortvloeijende werkzaamheden. Dit ten grondslage gelegd en aangenomen zynde, zal men zeer gevoegelyk, by wyze van omschryving, daar aan deezen zin mogen geeven; - een zin, geschikt om 's Apostels meening in het juiste licht te plaatzen, en misduidingen, waar voor deeze plaats anders bloot ligt, tegen te gaan. ‘De Phariseen en Schriftgeleerden beyveren zich grootlyks om wettische zuiverheid aan te pryzen, deeze als het voornaamste gedeelte van den Godsdienst te doen voorkomen. Hier door hebben zy zich een grooten roem van Heiligheid verworvenGa naar voetnoot(*), schoon zy, ten zelfden tyde, als zy daar op aandringen, liefdeloos, geldgierig en aardschgezind zyn, ja de huizen der weduwen, onder den schyn van lang te bidden, of het | |
[pagina 546]
| |
vertoon van Godsdienstigheid, opeetenGa naar voetnoot(*). Maar indien zulk een bedryf voor zuiveren en onbevlekten Godsdienst doorgaat by de Menschen, is deeze het niet in 't oog van god en den Vader, van wien, en niet van feilbaare Menschen, gy de zuivere begrippen van den Godsdienst moet leerenGa naar voetnoot(†). Integendeel, de zuivere en onbevlekte Godsdienst voor god en den Vader bestaat veel eigenaartiger in het betragten der Pligten van Mensch-lievenheid en Regtvaardigheid; Pligten, van welke de gezegde Leeraars weinig werks maaken, als, by voorbeeld, het bezoeken van Weezen en Weduwen; en dat een Mensch zich onbesmet van de wereld bewaare; door zyne handen niet te bezoedelen met schatgeschraap; de groote pligten van Regtvaardigheid en Liefde, die de banden der Maatschappye zyn, verwaarloozende.’ Ten rechten verstande van deeze dus by uitbreiding toegelichte plaats, dienen de volgende Aanmerkingen. 1. De Zedelyke Pligten, hier met naame, en zo onderscheiden, aangepreezen, bevatten den geheelen Godsdienst niet; maar duiden alleen die byzondere Deugden aan, door de Schriftgeleerden en Phariseen, tegen welken jacobus hier zyn schryven inrigt, zo deerlyk verwaarloosd: waarom de groote Leeraar, te hunner bestraffinge, hun, onder anderen, te gemoete voert: Wee u gy Schriftgeleerden en Phariseen, gy geveinsden: want gy vertient de munte, de dille en het komyn, en gy laat naa het zwaarste der Wet, naamlyk het oordeel, de barmhartigheid en het gelooveGa naar voetnoot(‡). 2. Men merke hier by op, dat deeze Zedelyke Pligten niet overgesteld worden tegen de weezenlyke Pligten van Godsdienstigheid, begreepen in de Liefde tot god, een der grootste Geboden van de WetGa naar voetnoot(§); maar alleen tegen de byplegtige gedeelten van den Godsdienst, waar in de Phariseen steeds het grootste belang stelden, en met onaflaatenden yver op aandrongen. - Eene tegenstelling van gelyken aart doet zich op in de woorden van christus, waar op jacobus misschien, in de plaats, welke wy thans overweegen, het oog hadt: Nu gy Phariseen, gy reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels; maar het binnenste van u is vol van roof en boosheid. - Gy onverstan- | |
[pagina 547]
| |
dige, die het buitenste heeft gemaakt, heeft hy ook het binnenste niet gemaakt? Doch geeft tot aalmoessen, 't geen daar in is; en ziet, alles is u reinGa naar voetnoot(*). 3. De Pligten, op welke jacobus aandringt, zyn eigenlyk geen Godsdienst in 't geheel, indien zy niet hervoortkomen uit, en steunen op, een Godsdienstig beginzel, volvoerd wordende met een opzien tot god, in gehoorzaamheid aan zyne bevelen, en navolging van Hem, het voorbeeld van alle zedelyke volkomenheid. - Wanneer, derhalven, jacobus van deeze Pligtsbetragtingen spreekt onder het denkbeeld van zuiveren en onbevlekten Godsdienst, kan men redelykerwyze niet denken, dat hy dezelve in mededinging stelt met, en veel min boven, onze Pligten jegens god, op zichzelven aangemerkt. 4. Godsvrugt omtrent god, en wel inzonderheid de Pligt des Gebeds, is niet min gegrond op de natuur, de redelykheid en geschiktheid, der dingen, dan eenige Zedelyke Pligt, welken men ook wil neemen. Godsdienstige Deugd is, in de daad, de volmaaktste Zedelykheid; en, zonder het Godsdienstig beginzel, moet aan het stelzel van Zedeleere zeer veel haperen; (en wie weet niet, dat zulks het hoofdgebrek was in de anders veelal schoone Zedekunde der Heidensche Wysgeeren,) dewyl het agterwege laat de eerste en belangrykste betrekking in de geheele natuur. Ik meen de betrekking tusschen god en diens redelyke schepzelen; de Onderdaanen van zyn Zedelyk Bestuur: want, om hier de woorden van Dr. hunt te bezigen, ‘Zedelykheid, in de rechte betekenis en gepaste uitgebreidheid opgenomen, bevat alle bedryven, en sluit in alle verpligtingen, die ontstaan uit de gepastheid der dingen, of ten aanziene van god, of van den Naasten, of van ons zelvenGa naar voetnoot(†).’ Weshalven men ten deezen opzigte met den Psalmdichter mag zeggen: Heere! uw Gebod is zeer wydGa naar voetnoot(‡)! 5. Het eerste en grootste van alle Geboden is, god lief te hebben met geheel ons harte, met geheel onze ziele, en met geheel ons verstandGa naar voetnoot(§). De rang, aan dit Gebod, door den onfeilbaaren Zedeleeraar, toegeweezen, levert een spreekend bewys op, dat Godsvrugt het edelst bedryf is van 's menschen geest, en dat daaden, uit dit | |
[pagina 548]
| |
beginzel voortkomende, als uit de zuiverste bronne opwellen. - Indien, derhalven, het tweede Gebod, de liefde des Naasten betreffende, daar aan gelyk is, heeft men het niet volstrekt gelyk, en veel min meerder, te agten, in stuk van aangelegenheid, met het eerste Gebod vergeleeken. 6. De eerste Tafel der Wet, welke de Godsvereering betreft, (als beschryvende het Voorwerp, de uitwendige wyze, de inwendige gesteltenisse, en den tyd ter Godsvereeringe geschikt) maakt een gedeelte uit van de Zedelyke Wet, en werd vooraan gerangschikt, uit hoofde van de meerderheid. Hierom is het, op dat wy 'er dit nog byvoegen, dat, 7. wanneer 'er van Pligten van Menschliefde en Godsdienst gesprooken wordt, en dezelve in eene andere orde voorkomen, dit moet aangemerkt worden als by wyze van opklimming voorgedraagen: men neeme, ten voorbeelde, de opmerklyke betuiging by Propheet micha, waar de Godsstem den verlegen en raadvraagenden Israëller, ten aanziene van den waaren Godsdienst, dit woord toevoegt: God heeft u bekend gemaakt wat goed is, en wat eischt de Heere van u, dan regt te doen, weldaadigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen voor uwen godGa naar voetnoot(*). Hoe veel klaarheids dit alles, onzes oordeels, hebbe, brengt men eene tegenwerping in 't midden, hier op nederkomende: ‘Stelt god zelve geen meer belangs in Zedelyke Pligten, in den gegeeven zin, dan in eenige Godsdienstige Pligten en de staatlykste Bedryven van Godsvrugt, door zyne versmaading van de laatstgemelde met de sterkste bewoordingen te verstaan te geeven, wanneer zy afgescheiden zyn van de eerste?’ Ten antwoord hier op dient: God hangt grooter gewigt aan de opgenoemde Zedelyke Pligten, dan aan de byplegtige gedeelten van den Hem toegebragten Eerdienst: hier over verklaart zich jesus in het breede, als hy eene opheldering byzet aan de taal des Allerhoogsten by den Propheet hosea. Ik wil Barmhartigheid en geen offerhandeGa naar voetnoot(†). - Het lydt geen twyfel in 't minste, of de staatlykste Godsvereeringen zyn, wanneer de Zedelyke Pligten onvolbragt gelaaten worden, Gode onbehaaglyk; | |
[pagina 549]
| |
Hy verklaart zich deswegen menigvoud, en op 't nadruklykst, met eisch van de volbrenging der Zedepligten; bekend is zyne nadruklyke taal deswegen by Propheet jesaiaGa naar voetnoot(*). Doch hieruit volgt geenzins, dat de Allerhoogste grooter belang stelt in de Zedepligten, waar over wy hier handelen, dan in eenige Godsdienstpligten. Naardemaal het zelfde met waarheid mag verzekerd worden van een dier Zedepligten zelve; naamlyk, dat de volbrenging daar van gode onbehaaglyk is, als de overige onvolvoerd blyven. Hy, die de geheele Wet zal houden en in één struikelen, die is schuldig aan alle, naar de taal van jacobusGa naar voetnoot(†). Gevolglyk is die persoon een voorwerp van gods mishaagen; doch het zou zeer verkeerd weezen daar uit te besluiten, dat god in dat ééne overtreede punt meer stelt dan in alle de andere. Eindelyk, indien de Belyders van den Godsdienst, in de Joodsche Kerkgemeenschappe, overhelden om in een tegenovergesteld uiterste te loopen (eene verkeerdheid, waar over zy zo dikwyls en teffens zo scherp bestraft worden,) is 'er nogthans, aan den anderen kant, genoegzaame grond, om te denken, dat de voorgemelde Zedelyke Deugden, zonder Godsvrugt, den Allerhoogsten niet aangenaam zullen weezen. Want, wat kan in zynen eigen aart onzedelyker zyn, dan de Godlochenende geest der zodanigen, die tot god zeggen, wyk van ons, want aan de kennisse uwer wegen hebben wy geenen lust! Wie is de Almagtige, dat wy hem zouden dienen? en wat baate zullen wy hebben, dat wy hem zouden aanloopenGa naar voetnoot(‡)? Voorzeker, dat groote Weezen, 't welk altoos oordeelt en handelt overeenkomstig de waarheid, de natuur en de reden der dingen, moet hoogst afkeuren, en een geweldig mishaagen hebben van zulk eene godlooze geaartheid in zyne redemagtige Schepzelen, hoedanig ook hun Zedelyk character, in andere opzigten, moge weezen. - Uit deezen hoofde is de boven bygebragte zwaarigheid, of tegenwerping, van geen klem; want wy zien, dat het bewys wederzyds geldt. De hoofdsom van alles is, derhalven: de Heilige jacobus geeft aan Zedelyke Pligten den voorrang niet van | |
[pagina 550]
| |
Godsdienstpligten, volstrekt aangemerkt; maar alleen ten opzigte van de byplegtige en pligtpleegende gedeelten van den Godsdienst, als waar in de Regtvaardigheid der Schriftgeleerden en Phariseen voornaamlyk bestondt. De bewoordingen zelfs, van welke Apostel jacobus zich bedient in de beschryving van den waaren Godsdienst, door denzelven zuiver en onbevlekt te noemen, duiden genoegzaam aan, dat hy zinspeelde op de Phariseesche zuiverheid, zo hooggeroemd ten dien tyde; terwyl die benaaming strekt, om der zodanigen Godsdienst, als by tegenstelling, voor onzuiver en bevlekt in 't oog van den Kenner der harten te verklaaren. Naa deeze onze gedagten over dit zeggen van jacobus bygebragt te hebben, laaten wy het aan den nadenkenden Leezer over, om ze te beoordeelen, en zyne verdere aanmerkingen, over dit ryke onderwerp, te maaken - en misschien zal hy met veele anderen oordeelen - dat 'er weinig reden zich opdoet, om eenige poogingen aan te wenden tot het doen daalen van de begrippen wegens de waardy van Godsdienstige Pligten, by de Menschen van het tegenwoordige Geslacht - en dat het gevolg van die laag te stellen geen gunstig uitzigt oplevert voor Godsdienst en Zeden, die met elkander in een zeer naauw verband staan; dewyl de Godsdienst tot de grootste vastigheid en sterkte strekt van de Zeden. |
|