kennen. De zelfkennis is eene zaak van het alleruiterst aanbelang, schoon men mogelyk onder het gemeen zou wanen, dat het maar eene ligte zaak zy. Ons zelven vleyen wy, onze eigene vermogens en daden zien wy met een gunstig oog aan, terwyl wy die van anderen ongunstig beschouwen. Van hier, dat de mensch zyne eigene vermogens, zyne eigene bekwaamheden, met een woord, zyn eigen waarde, niet kent - dit doet hem zo vaak onderneemen, waartoe hy niet berekend is; dit doet hem zo dikwils zyne natuurlyke zielsvermogens hooger schatten, dan zy in der daad zyn; schoon zulk een begane dwaasheid menigvuldige malen, door een verkeerde uitkomst, openlyk wordt gestraft: men ziet zelden, nogthans, dat het zyn gewenscht einde bereikt; de mensch wordt 'er niet beter, of niet wyzer, door.
Dingen te onderneemen, welke niet wel uitvoerlyk zyn, waren beter gelaten, dan ondernomen; het is ongelyk beter, iets, het moge zo schoon, zo voordeelig voor 't algemeen, en voor den onderneemer, zyn, als men met mogelykheid begrypen kan; beter is het, ongelyk beter, zo eene zaak niet te onderneemen, dan dezelve, ondernomen hebbende, te moeten laten steeken. Wanneer men zo iets onderneemt, in vooruitzigt, dat het voor 't Gemeenebest allervoordeeligst moet weezen; maar men kan het niet ter uitvoer brengen, dan zal het ten merkelyken nadeele strekken voor het Gemeenebest. Daarom moet men altoos de berekening eerst opmaken, of het geen men zal onderneemen ook uitvoerlyk zy; men moet zelfs dat geen agterwege laten en verwerpen, 't welk niet kan uitgevoerd worden, schoon anders het beste, het nuttigste en voordeeligste - ook moet tyd en plaats wel in agt genomen worden.
Hy, die weldaden ontvangt, kan noch mag dezelve vergeeten, zonder zich aan de snoode misdaad van ondankbaarheid schuldig te maken. Dan hy, die weldaden schenkt, komt in eene geheel andere betrekking voor. Hy behoort te vergeeten, dat hy anderen heeft wél gedaan - ten minsten verliezen zulke daden al hare schoonheden, en het blyven geene weldaden meer, wanneer men dezelve geduurig ophaalt, en hem onder het oog brengt, aan wien zy geschonken zyn, en onophoudelyk bewyzen van erkentenis daar voor vordert. - Het is billyk, erkentenis voor geschonken goed te verwagten: als dit met ondankbaarheid en veragting wordt beantwoord, dan is hy, welke men weldaden geschonken heeft, veragting waardig, waardig dat men dezelve niet meer aan hem, maar aan dezulken schenkt, die zich door hun gedrag dezelve waardiger maken. - Dan hy, die ze beweezen heeft, moet op zyne bewezen weldaden daarom niet pochen, of allerwege roem dragen; want in zulk een geval verliezen zy, even als in 't voorige, al haar schoon.
C.v.d.G.