Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Verklaaring, wegens de herberg, en de kribbe, in welke de Heere Jesus zou gebooren, en gelegd zyn; volgens Z. Pearce, in zyne Commentary on St. Luke II vs. 7.Daar de tyd der vieringe van het Kersfeest weder nadert, herinnert zich elk Christen, in ons Vaderland, die maar een weinig werk maakt om jaarlyks de verhandeling dier eerste Feeststoffe met een Godsdienstig oogmerk by te woonen, hoe zeer veelen onder de Protestantsche Leeraaren, met meerdere of mindere vertooning eener diepe Geleerdheid, alsdan den tyd, ter stichtinge, en Verheerlyking van het Opperwezen, bepaald, voornaamelyk te koste leggen aan het tweede, en hoogstwaarschynlyk niet van den Euangelist Lucas afkomstige, Vers van het 2de Hoofddeel diens Heiligen Schryvers. - Eene reeks Historische Aanmerkingen, verre boven de bevatting van den gemeenen Hoorder, worden dan voor den dag gebragt; de naamen van Cyrenius, Quintilius Varus, en Sentius Saturninus, worden uitgebromd; en de tyd van ieders Stadhouderschap, en der Beschryvinge, met groote schroomvalligheid, en niet zelden verwarringe, onderzocht; oordeelkundige gissingen, over den zin, of tot verbetering, van den Grondtext, worden, met of zonder den lof des Geleerden, van wien zy ontleend zyn, telkens opgedischt; en terwyl de Gemeente onoplettend hoort, of haare kundiger Leden van de zaak een beter begrip krygen, by het leezen eener Bybelverklaaring, is het slot van alles, by den Leeraar, onzekerheid over dat geheele Vers, althans over de leezinge, zo als die ligt, en by zyne Hoorders verveeling, om niets meer te zeggen. - Intusschen loopt men het overige der Geschiedenis van 's Heeren geboorte, als viel daar over niets te zeggen, ter vlucht door; en ondervindt, dat dit breedvoerig en schitterend vertoon van Geleerdheid, welk zich de Leeraar veroorlofde, den tyd | |
[pagina 498]
| |
verslonden heeft; zo dat hem maar weinige oogenblikken ter Toepassing, tot stichtende en ter bevestiging in het Geloof dienende Aanmerkingen, het hoofddoel der Openbaare Godsdienstoefening, veelal overschieten. Myn oogmerk is niet, aan te pryzen, dat men zich voortaan geheel onthouden moet, om iets te zeggen, of somwylen in het breede zelfs te handelen, over het tweede Vers. Neen! tot zo lange hetzelve in de Vertaalingen des N.T. geleezen wordt, of althans door het eenpaarig oordeel van deskundigen niet voor onecht verklaard is, mag en behoort een Christen - Leeraar deswege zyn gevoelen voor de Gemeente niet altoos te verbergen. Het misbruik heb ik alleen willen wraaken; en, zo het geduurig opdisschen van het zelfde gerecht, bovenal, wanneer het niet naar den algemeenen smaak is toebereid, of voor de meeste monden aangenaam en geschikt is, satheid en tegenzin baart, kan het niet dan nuttig zyn, om naar verandering van spyze, en een meer gevallig Geestelyk voedsel, te zoeken, wil men anders het verval der Godsdienstige Byeenkomsten, 't welk zich ook op Feestdagen vertoont, eenigzins poogen te herstellen. Met deeze bedoeling dan, en in hoope van door uw Mengelwerk eenig nader licht onder myne Landgenooten, over de Heilige Geschiedenis, te verspreiden, of ook aan Leeraaren van den Godsdienst gelegenheid te geeven, om eene aangenaame verwisseling in hunne eerste Kersstoffen te brengen, vat ik de pen op om, naar geleide van den Letterkundigen z. pearce, een vooroordeel te bestryden, 't welk, ten aanzien van de Wieg of Kribbe des Zaligmaakers, uit misverstand van Lucas verhaal H. II. vs. 7, zeer diepe wortelen geschooten heeft. - Ziet hier, tot beter verstand van het volgende, de woorden, zo van den Grondtext, als van onze Nederduitsche Overzetters, waarop ik doele. ‘Ἀνίϰλινεν ἀυτὸν (τὸν πρωτότοϰον) ἰν τῃ ϕάτνῃ διότι ούϰ ἦθ ἀυτõις τόπος ἰν τῶ ϰαταλύματι.’ Het gros der Leezers, met naame van hun, die eenigen acht slaan op den rustenden Ezel, door het vernuft des Plaatsnyders, voor den gewoonen Bybel, hier, met gelyk recht, als de doornekroone by Jesus kruiziging, op den voorgrond geplaatst, moeten door de Vertaaling van dee- | |
[pagina 499]
| |
zen volzin noodwendig de gemeene dwaaling begaan, als of het gezegend Kind buiten de herberg gebooren, en in de kribbe van een beestenstal zy ter nedergelegd. De Getuigenissen der Oudheid, de taal der DichterenGa naar voetnoot(*), en schier alle de Overzettingen van vroegeren en laateren tyd, begunstigden, behalven in ons Vaderland, door geheel de Christenheid, dien waan, aan wiens gegrondheid te twyfelen, mogelyk by veelen, die eenigzins bygeloovig of dweepende vallen, bykans voor Ongodsdienstigheid en Ongeloof wordt aangezien. Men acht het aanstootlyke, dat men anders ligt vinden zoude in deeze legplaatze van den Verlosser der Wereld, genoeg weggenomen door het denkbeeld zyner diepe vernedering tot een behoeftigen en dienstbaaren stand op aarde; bovenal, doordien Bethlehem, eene kleene Stad, nu vol was door den zamenvloed van Davids Nakomelingschap, ter gelegenheid der Beschryving aldaar opgeroepen. - Het laatste valt niet te lochenen, als blykbaar uit den aart der zaake, en Lucas getuigenis ter deezer plaatze: echter, zo de woorden (ϰατὰλυμα en ϕὰτνη, herberg en kribbe) eenen anderen dan den gewoonen zin konnen hebben, zien wy niet, met wat recht men, uit den overvloed des Volks, in Davids Stad thans vergaderd, de noodzaakelykheid haalen kan, dat Jesus in eenen stal, en eigenlyk gezegde beestenkribbe, zou gelegd zyn, terstond na zyne geboorte. Aan den anderen kant immers is het geloovelyk, dat een aantal van Bethlehems Bewooners thans om dezelfde reden uithuizig waren, en uit gastvryheid, zo gemeen in het Oosten, hunne bekenden, Vrienden, en Landgenooten herbergden. Ook valt het niet te vermoeden, dat men, naar de toenmaalige zeden, ligt daar toe zal gekomen zyn, om eene zwangere Vrouw benevens haar Zoogkind, hoedanigen door alle tyden heen op de ontferming der menschelykheid eene sterke aanspraak maakten, te verstooten, en weg te zenden naar eenig verblyf, waar het vee, maar geenzins redelyke wezens overnachtten; een verblyf al verders, 't welk men te onrecht met eenige onzer hedendaagsche boerenstallingen vergelyken zoude, en althans, dit mogen wy uit Joännes leeren (Hoofd. X.) van boven open zynde, blootstond aan de onguurheid | |
[pagina 500]
| |
van lucht en weder. En wie waren het, die deeze hardheid, zo strydig tegen de wetten der herbergzaamheid, pleegden? zekerlyk haare Bloedverwanten, haare Naastbestaanden, Mannen en Vrouwen, beide van haar Stamhuis, in wier midden zy, na de ongemakken der gedwongen reize te hebben doorgestaan, van haaren eerstgeboorenen verloste. Doch de armoede, antwoordt men, is overal verschoven; ook lochenen wy niet, dat Jesus, in zyne omwandeling op aarde, naar waarheid getuigd heeft, ‘niet te hebben waar hy zyn hoofd nederleggen zoude.’ Alleen komt hier in aanmerking, of zyne Moeder Maria, en Joseph zyn vermeende Vader, hoewel geene Lieden van Aanzien of Vermogen, in eenen zo geheel schamelen en ongelukkigen toestand waren, als waarvoor zy doorgaans gehouden worden. Het beroep nu van eenen Timmerman, die Joseph was, duidt geenzins eene uiterste geringheid aan; en Maria, de Bloedverwante en Vriendin van Elizabeth, de huisvrouw van Priester Zacharias, (Luc. I.) schynt ons hierom toe van burgerlyke afkomst geweest te zyn. - Dan laaten de woorden beslissen, of het algemeen Vooroordeel, dan onze Aanmerkingen daartegen, het meest geloof verdienen. Behalven erasmus, die echter op dit stuk niet schynt te hebben doorgedachtGa naar voetnoot(*), is niemand der Geleerden, van hoe beroemden naam en bekwaamheid ook, zo ver my bewust is, vóór pearce, op het denkbeeld gevallen, dat ϰατὰλυμα iets anders dan eene herberg, hier ter plaatze, betekenen zoude; dit echter is de grond der dwaalingen, waarin men doorgaands gevallen is. D. heinsiusGa naar voetnoot(†), saumaiseGa naar voetnoot(‡), de clercqGa naar voetnoot(§), wetsteinGa naar voetnoot(**), en anderen, merken aan, dat, volgens eene redenkundige vernaaming, (metonymia) het woord φὰτνη in deezen volzin niet zo zeer eene kribbe, als wel de stallinge, of het hol, aanduidt, waarin zy stond: ook staaven zy hunne meening door gezach van onbetwistbaare plaatzen uit oude Schryvers, by wien het alzo gebezigd is. Echter verschillen zy onderling, of hier de stallinge | |
[pagina 501]
| |
van de herberg, dan wel eene stallinge, afgescheiden van deeze, een hol buiten de Stad Davids, tot berging van het vee geschikt, zoude bedoeld zyn. De groot en wetsteinGa naar voetnoot(*) pleiten inzonderheid voor het laatst gevoelen, als meest bestaanbaar met de Zeden der Ouden, en de Getuigenissen der Kerkvaders, die willen, dat de Heiland zyn eerste daglicht zag in een zeker hol, welk men wil dat nog als 's Heeren geboorteplaats wordt aangeweezen. Maar toegestaan, dat ϕάτνη, even als het Latynsch praesepe, in eenen tweeden of oneigenlyken zin, wel eens eene stalling betekene, dunkt het ons echter vreemd, dat men hier tot denzelven zyne toevlucht zou moeten neemen, zo lang 'er mogelykheid is den eersten of waaren zin des woords te behouden; dewyl dan de vernaaming, (of metonymia,) mag gerekend worden plaats te grypen, wanneer de echte betekenis een ongerymd denkbeeld oplevert. En wat het Verhaal der Kerkvaderen, en de aloude Overlevering, aangaande Jesus geboorte in zeker hol, omtrent Bethlehem, betreft, dit een en andere zweemt ons te veel naar een uitvindsel der Bygeloovigheid, dan dat wy ons overreeden konnen, dat het genoeg gezach hebbe, om te bewyzen, dat Lucas daarop doelde in zyn eenvoudig Geschiedkundig bericht van Jesus geboorte, en wel in het eenige woord φατνη van Hem gebezigd. De eerste, en alleen iets afdoende, spooren, immers, welke dat vermoeden begunstigen, treft men aan by justyn den MartelaarGa naar voetnoot(†), en dus na een tydvak van ruim honderd jaaren; lang genoeg voorwaar, om te gelooven, dat de Waarheid toen alrede met eenige menschelyke vercieringen was opgetooid. Althans die Schryver, en zo veelen hem gevolgd zyn, voldingen by ons niets het minste tegen den Euangelist, welke, wanneer hy met hun had ingestemd, zich onzes inziens veeleer van het woord ἀυλη, door Joännes ter aanduiding van eenen beestenstal gebezigdGa naar voetnoot(‡), zou bediend hebben, dan wel van φατνη, 't welk men, om 'er die betekenis aan te hechten, in eenen oneigenlyken zin heeft op te vatten. Dit zy genoeg, om ons niet te verliezen in eene zee van verschillende meeningen en gissingen der Uitlegkun- | |
[pagina 502]
| |
de: het is onze taak niet, de grootste Mannen in het vak der Letteren te bestryden; en zelfs verbiedt ons bestek, dat wy iets anders dan den zin van Lucas woorden zoeken op te delven, zonder ons in uitvoerige wederleggingen in te laaten. Niet zo verre zyn ook de Geleerden van het algemeen gevoelen over des Heeren geboorte- en legplaats afgeweeken, of onze aanmerkingen, daar tegen ingebragt, hebben insgelyks klem tegen hunne meer of min gegronde stellingen. Deeze dan in het midden laatende, zullen wy, naar geleide van pearce, alleen iets beters trachten aan te wyzen. Zo lange men het woord ϰατάλυμα hier door herberge vertolkt, in dien zin, als wy die benaaminge opvatten, en naar onze Zeden verstaat, zal het bezwaarlyk zyn aan φὰτνη een ander denkbeeld dan dat van eene beestenkribbe te hechten, en dus niet ophouden van eenen stal, als de plaats van Maria's verlossing, te beschouwen. Hesychius nu, suidas, en verdere zo oude als hedendaagsche Letterkundigen, de kracht van gelyknaamige woorden (Synonyma) niet genoeg onderscheidende, hebben aan deezen waan voedsel gegeeven. Maar tracht men Lucas, het geen, onzes inziens, de beste wyze van Verklaaringe is, uit zyne eigen Schriften, en die van zynen Land- en Tydgenoot Marcus, door vergelyking, op te helderen, zo zal men bevinden, dat hun oordeel misschien te roekeloos geslaagen is. Immers, behalven dat de taalkundige oorsprong van het woord niets verders aanduidt, dan eene plaats, waar de Oosterlingen en Reizigers, bovenal in die warme Landen, gewoon waren, aan het huis van hunne Vrienden, of ook in eene herberg, zich te ontbinden, te ontgorden, van hun reisgewaad te ontdoen, en vervolgens te verfrissen; schynt desgelyks het gebruik dit woord inzonderheid tot de betekenis van dusdanig een gastvertrek bepaald te hebben. In één en hetzelfde Verhaal, althans by Lucas XXII vs. 11 en Marcus XIV vs. 14, wordt het ook van de Nederduitsche Bybeltolken te recht door eetzaale overgezet, en dat meer is, by elk der Euangelisten, door ἀνὡγεον μεγα, of eene groote opperzaale, in het volgende vers omschreeven. - Wederom het werkwoord, waarvan het onze afstamt, bezigt onze Euangelist in de taal der Schaaren, morrende over Jesus vertoeven by den Tollenaar Zacheus: alwaar, Luc. XIX vs. 7, ϰαταλυẽιν niet zo zeer herbergen, als wel zich ophouden, verfrissen of het middagmaal neemen, te kennen geeft, gelyk op te maaken is uit het voorgaande vs. 5, | |
[pagina 503]
| |
waar de Heere hem aanzegt: ‘Ik moet heden in uw huis blyven.’ Nogmaals, wanneer de Discipelen hunnen Meester drongen, de vermoeide en hongerige Schaaren, die hem in de woestyne vergezelden, van zich te laaten gaan, ‘op dat zy, in de omliggende vlekken en dorpen, de noodige verfrissing en spyze vinden mogen,’ konnen wy die woorden (Luc. IX vs. 12.) alzo met goed recht overbrengen, zonder dat wy, naar onze Zeden, met de gewoone Vertaaling, aan het neemen van herberge behoeven te denken. Eindelyk, en het geen zeer veel afdoet, wanneer Lucas, in het boeken der Gelykenis van den barmhartigen Samaritaan, van een openbaar verblyf voor vreemdelingen, of, als wy zeggen, van eene herberg, en huiswaard in dezelve, gewaagt, (Luc. X vs. 34.) bedient hy zich geenzins van het woord, 't welk wy meenen dat een gastvertrek aanduidt, maar van geheel andere benaamingen πανδοχεῖον en πανδοχέος, die, naar de kracht der taale, een plaats, en eenen man betekenen, die allen ontvangt. Om deeze redenen te zamen genomen, vermeenen wy, met den beroemden pearce, dat, by de Geschiedenis van Christus geboorte, naar Lucas verhaal, bepaaldelyk van een gastvertrek gewaagd wordt, onzeker of dat in eenig vriendenhuis, dan wel in eene herberg, ja zelfs in een der gewelven van een ruim en uitgestrekt onderaardsch hol, geweest zy. Maria derhalven, des Heeren Moeder, aldaar van haaren eerstgeboorenen verlost zynde, vond, om den toenmaaligen toevloed van vreemdelingen en bloedverwanten naar Bethlehem, in deeze kamer voor haar Kind geene andere legplaatze dan eene kribbe, waarvan zy dus zich genoodzaakt vond gebruik te maaken. Ofschoon wy nu geene reden hebben, om naar onze bovenstaande Verklaaring aan eene kribbe te denken, die in den stal ter voeding van het vee was opgeslaagen, of daadelyk diende, behouden wy echter nagenoeg de gewoone Vertaaling; van oordeel zynde, dat ϕάτνη hier ten minsten dien zin heeft. Maar hoedanige waren de Voerkribben der Ouden? Als de onze, van eene vaste en veelal onbeweegbaare zelfstandigheid, van hout of steen, in den grond, of aan eenigen muur, gehecht? Zulks te gelooven strookt naauwelyks met de eenvoudige zeden der Oosterlingen, en het herdersleven by hun zo algemeen. Zy hadden geene gebouwen of stallingen, waarin het vee in die warme gewesten wierd opgezet. Men dreef alleen | |
[pagina 504]
| |
des avonds de beesten, ten einde ze voor roofdieren of dieven te beveiligen, binnen omheinde, doch van boven opene, afschuttingen; of hield, in gunstiger jaargetyde, de nachtwacht over de kudden in het veld. Voorts gaf men aan paarden, kemelen, en ander groot vee, hun voeder in eene opgeslagen of uitgespannen kribbe van grof linnen of zeildoek, aan staaken vastgemaakt; by of aan welke de beesten gekluisterd of gebonden wierdenGa naar voetnoot(*), gelyk men nog heden ten dage in de legers gewoon is. Van dusdanig eene kribbe nu, of hangmat, om de zaak naar ons taaleigen uit te drukken, vermeenen wy, dat Lucas gewaagd heeft, als van de eerste legerstede des Heeren, die door deeze byzonderheid van de overige kinders te Bethlehem genoeg onderscheiden wierd, om door de Herders uitgevonden te worden; en hiertoe, gelooven wy, geeft te meer aanleiding, wanneer men hier leest, op gezach van eenige handschriften, ἐν φάτνῃ in eene kribbe, en niet ἐν τῃ φάτνῃ in de kribbe; hoezeer die bepaaling der kribbe, waarop het voorzetsel doelt, met groot recht, en zorgvuldig, in het 12 en 16 vers, vervolgens is bygevoegd, wyl aldaar van de kribbe gesproken wordt, waarin het Kind met 'er daad lag, en gevonden wierd; hier daarentegen van eene kribbe, in welke het zyne Moeder nederlegde. Hecht iemand ten laatsten eenig geloof aan het Verhaal der Vaderen, en de Overlevering der Eeuwen, nopens Christus geboorte in een naby Bethlehem gelegen hol; wy willen deezen niet wederspreeken, dat ook het woord ϰατἀλυμα van een gastvertrek in zodanige onderaardsche wooning zou mogen verstaan worden. Wy willen zelfs niet lochenen, dat de geringheid en het verval van het nederig Bethlehem in Juda, veelal door Herders bewoond, en in eenen bergachtigen oord gelegen, min of meer grond geeft aan dat vermoeden. Overbekend immers is het, dat oudtyds veele Jooden zich in holen onthielden, en dat deeze over 't algemeen het gewoon verblyf der menschen waren, alvorens de konst hun leerde zich huizen te bouwenGa naar voetnoot(†). Maar in deezen verkiezen wy niets te beslissen, dan dat Lucas ons toeschynt dien waan of niet, of flaauwelyk, te begunstigen. | |
[pagina 505]
| |
Wy vergenoegen ons met deeze bydraage tot opheldering der Heilige Schrift, waarvan wy den lof der eerste voordragt aan den taalkundigen, doch welligt in ons Vaderland te weinig bekenden, arbeid van den beroemden z. pearce gaarne toekennen. Voorts, daar wy de redenen, die ons al verders tot de uitgaave, in deezen tyd des Jaars voornaamelyk, aanporden, met genoegzaame breedvoerigheid aanvoerden, verhoopen wy, dat de gezegde oogmerken tot nut en stichting onzer Landgenooten, by het vast naderend Kersfeest, of ter wegneeming van een nog heerschend vooroordeel aangaande het eerste verblyf van 's Werelds Heiland, door eene gunstige en tydige plaatzing in uw geacht Mengelwerk zullen mogen bereikt worden, ten einde de Waarheid ook in deezen op het spottend Ongeloof zegepraale, en, bevryd van den smet der dwaalinge, met haaren eigen luister, en eenvoudig schoon, te voorschyn treede. Ik ben, met allen heilwensch,
Uw Toegenegen Vriend
E.D.L. |
|