Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUitlegging van den Droes-stoel en Droes-kussen, te Bentheim.Aan myn Vriend ****
Met genoegen voldoe ik aan uwe begeerte, om u eenige uitlegging van den zogenaamden Droes-stoel en Droes-kussen, te Bentheim, te geven; dan alvorens daar toe te treeden, verzoeke ik, zo ik al iets stelligs deswegens mogt onderneemen op 't papier te brengen, het slegts als gissingen aan te merken, die ik u niet behoef te zeggen dat somwylen het gevolg der oudheidkundige onderzoeken in die en nabuurige Landstreeken zyn. Aan de Noordwestzyde van de hooge muuren van het overoude Slot te Bentheim vindt men een regt opgaande, | |
[pagina 478]
| |
doch zeer smalle, Steenrots, van ouds genaamd de Droes-stoel, waar op een ruim driemaal grootere ligt, die de benaming draagt van Droes-kussen, en den nieuwsgierigen Reiziger onder den thans bekenden naam van Duivels-oor-kussen, zonder eenige uitlegging, vertoond worden. Het Slot, (zo wel als de Stad van dien naam, op Steenrotzen, welke aldaar in menigte gevonden worden, gestigt,) is, naar het algemeen gevoelen, vóór de gewoone tydrekening, gebouwd door Drusus Nero Germanicus, Stiefzoon van Augustus, en van denzelven derwaards gezonden om alle die en aangrenzende Landen tot aan de Noordzee toe onder de Romeinsche Heerschappy te brengen, op dat Romen van de eene Zee tot de andere heerschen zoude, en één van die Kasteelen, welke hy aan de Eems, Lippe, Rhyn en Elbe, en landwaards in, tot in toom houden der overwonnen Volkeren heeft aangelegd, en zynde deeze Sterkte aan de aldaar zig nedergeslagen hebbende Tubanten den naam verschuldigd van Bentheim, samengetrokken van TubantheimGa naar voetnoot(*), Land der Tubanten. Deszelfs geheele bouworde toont duidelyk aan, dat het van eeuwen herwaards en wel Romeinsch is, uitgezonderd eenige kleine gedeelten, welke men gist onder de Frankische Regeering gebouwd te zyn. Suetonius, in het Leven van Tib. Claud. Drusus, heeft aangetekend, dat hy was wreed van aart, mishandelende die geenen, die hem eenigzints in 't oog waren; zo dat de enkele naam van Drusus genoeg was om onze aldaar woonende Voorouders, hoe onvertzaagd ook, vreeze aan te jagen, en aanleiding te geven, dat zy, zynen naam in dien van DroesGa naar voetnoot(†), en namaals Duivel, verdraaijende, den geenen, dien zy iets kwaads wenschten, toewierpen, dat hem de Droes (Drusus) mogt halen. Uit deeze naamsverandering zoude men kunnen opmaken, dat deeze Droes of Drusus, op den ondersten steen (Droes-stoel) zittende, misschien denzelven tot zynen Zetel, voor of na het aanleggen dier Sterkte, gebruikt heeft, | |
[pagina 479]
| |
of tot het doen van aanspraken aan zyne Krygsknegten, of tot het uitspreeken van vonnissen over de door hem ten onder gebragte Tubanten, die hem, om zyne aan hun gepleegde wreedheden, den naam van den Droes agterlieten, en daarvan genoemd word de Droes-stoel, en dus vereischt de benaming van Droes-kussen, als het rugsteunsel des geenen op den Droes-stoel zittende, gelykerwyze afgeleid, geene nadere verklaring; hoe ook het Droes-kussen op den Droes-stoel gekomen zy, is een vraag, welke in allen deele gelyk staat met die over de omgelegene Huinebedden. Zie daar, waarde Vriend! uwe vraag, wat of de zogenaamde Droes-stoel en Droes-kussen zyn, zo verre my mogelyk is, beantwoord. - De weinige oogenblikken, welke ik by myne reize in 1792 aldaar vertoefd heb, hebben my buiten de mogelykheid gesteld u een aftekening of juiste bepaling der hoogte te kunnen mededeelen. Het ware te wenschen, dat de vroegste bebouwers en Inwooners dier Landstreeken den Nakomeling een grondiger en uitgestrekter kennis van hunne bedryven hadden medegedeeld; zeker zoude men dan, de menigvuldige Oudheden in die en omgelegene Landstreeken beschouwende, geene verkeerde denkbeelden hegten aan het geen misschien gewoonten van eeuwen herwaards hebben agtergelaten. den Haag, den 28 Augustus 1798. N. |
|