| |
Iets ter gedachtenis van den Rintelnschen hoogleeraar J.M. Hassencamp, door deszelfs ambtgenoot L. Wachler. - Vermeerderd uit eene korte leevensbeschryving van den afgestorvenen, door hemzelven vervaardigd in 1792.
Den 6 October, namiddags ten 3 uuren, storf johan matthaeus hassencamp, Consistoriaalraad en Professor in de Welsprekendheid, Mathesis en Oostersche Taalen, in den ouderdom van 54 jaaren, 2 maanden en 8 dagen; een man van zeldzaame eenheid en vastheid van karacter, merkwaardig als mensch, als geleerde, en in zyn werkkring. Hy bleef zich in rustelooze werkzaamheid, die hem op eene byzondere wys eigen was, tot in de laatste oogenblikken van zyn by uitneemendheid werkzaam leeven, volkomen gelyk, en zag nog, een kwartier vóór dat zyne oogen gebroken werden, met merkelyke inspanning de brieven en paketten na, die met de post moesten verzonden worden. Hy had nooit ledige uuren. Zyn Dagboek, ryk in origineele invallen, strekt ten bewyze van de buitengemeene uitgestrektheid zyner kundigheden, en van de groote kunst, die hy bezat, om ieder oogenblik nuttig te besteeden, en in den eigenlyksten zin te leeven; zelfs in vriendelyke byeen- | |
| |
komsten verloor zyn geest nimmer de gewoone veerkracht, ook daar was hy altyd in werking, en wist aan de gesprekken, ook in zeer gemengde gezelschappen, altyd leevendigheid en aangelegenheid te geeven. Hy was een voorbeeldig beminnaar van orde, zonder welke het hem ook onmogelyk zou geweest zyn, zoo veel af te doen, als hy werkelyk gedaan heeft, en dat wel in zaaken, die veelal zoo wyd en breed verschilden. Zyne groote waereld- en menschen-kennis, die hy zich door geduurig reizen had eigen gemaakt, was duidelyk te bemerken in de zeldzaame scherpzinnigheid, waarmede hy de menschen, aan derzelver goede en kwaade zyde, wist te leeren kennen, en in de geheimste ontwerpen in te dringen; in de nooit veronachtzaamde begaafdheid, om over zich zelven te heerschen, en minder te schynen, dan te zyn; in de bedrevenheid, om de wenschen der geenen, die hem dierbaar waren, te gemoet- en dikwyls ook voor te komen; en in de toegeevendheid, waarmede hy zulken, die van hem
verschilden, en 't geen naar zwakheid geleek, wist te verdraagen. Maar dan pleeg hy warm te worden, en meende hy recht te hebben, om van de anders welvoegelyke gemaatigdheid af te gaan, wanneer hy zich in de eer van zyn zedelyk karacter aangetast vond. Hy was bezield met een hoogen trap van gevoel voor waare vriendschap; weinige dagen vóór zyn dood glinsterden hem nog de traanen in zyne oogen, terwyl hy de woorden van schiller uitsprak.
Wem der grosse wurf gelungen,
Eines freundes freund zu seyn.
Desniettemin was hy met zyne vriendschap karig, het geen zich uit de overige heerschende trekken van zyn karacter zeer wel laat verklaaren, en maar door kleine zielen, die allemans vrienden zyn, en nimmer een waaren vriend gehad hebben, kan misduid worden.
De rykdom van kundigheden, die hy bezat, liep elk, die hem kende, altyd in 't oog; hy zelf was 'er steeds op uit, om dezelven uit te breiden en te verbeteren. Liet hy eenige geleerde oefeningen, waaraan hy te voren overgegeeven was, vaaren, gelyk meermaalen zyn geval geweest is, dan ging hy altyd te raade met de berekening van het nut, welk hy 'er voor de waereld en voor zich zelven uit kon trekken; want hoe veel prys hy ook op
| |
| |
geleerdheid stelde, de betrekking, waarin hy stond als mensch, had altyd den voorrang. Hy had een goeden smaak, en was zoo juist in het oordeelen over zaaken, dat zoo wel zyne tegenparty, als zyne vrienden, by rypere overweeging, niet konden nalaaten hem by te treden. In zyne Schriften bleven echter altyd nog spooren overig van het tydperk, waarin hy opgevoed en gevormd was; de gedaante, waarin alles te voorschyn kwam, droeg duidelyke kenmerken van de eerste schemering van licht, dat over onze Vaderlandsche Literatuur opgegaan is. Menigvuldige ontydige invallen en nevengedachten, waarvan hy te rykelyk voorzien was, om ze geheel te kunnen onderdrukken, en gebrek aan genoegzaame naauwkeurigheid en gepastheid van uitdrukkingen, kan men in 't gene, dat hy geschreven heeft, met recht ber spen.
Als Godgeleerde dacht hy helder en waarlyk opgeklaard; maar was geheel afkeerig, om anderen zyne rypere inzichten op te dringen, en nam, uit zucht voor de rust zyner medemenschen, eene beminnenswaardige bescheidenheid in acht, wanneer hy zelfs op de vrymoedigste wyze zyne gedachten uitte. Hy verfoeide allen geest van partydigheid en schoolsche onverdraagzaamheid, en wilde zich nimmer in geschillen over woorden inlaaten. Wanneer hy iets van die natuur ontdekte, kon hy zelden zyn misnoegen geheel verbergen. Met de oprechtste hoogachting van liberale Godgeleerden, en de warmste erkentenis van hunne verdiensten voor de zedelykheid en menschelyke gelukzaligheid, oordeelde hy, dat de voorzichtigheid en omstandigheden van den tyd aanraadden, om in zaaken, die de Godgeleerdheid en den Godsdienst betreffen, een middelweg te houden, en den toon in de Annalen der Theologischen Litteratur daarnaar steeds in te richten, alhoewel hem deswegens, van veele kanten, van tyd tot tyd zeer bittere, en dikwyls waarlyk beleedigende, verwytingen gedaan zyn. Met dit door hem aangelegd Tydschrift had hy zeer veel op, en had al lang schikkingen gemaakt, om het ook na zyn dood te doen voortzetten, het geen hy ook werkelyk aan den ondergeschrevenen, die het nu onafgebroken laat voortgaan, heeft opgedraagen.
De kracht der overtuigingen, die by den Vereeuwigden hadden postgevat, zyn bevestigd door de rust, waarmede hy zyne langzaame ontbinding te gemoet zag; door
| |
| |
de bedachtzaamheid, om voor zyne achtergelaatene Familie en Vrienden te zorgen; door het groot belang, dat hy, altyd aan zich zelven gelyk, ten laatsten toe bleef stellen aan alles, wat beslissend is voor het geluk en ongeluk der menschheid; en door de wyze overgegeevenheid en onderwerping, waarmede hy zich over den dood en den toekomstigen staat uitdrukte.
Die Zalige! zyn dorst naar waarheid en licht is gestild. Elk, die gevoel heeft van menschenwaarde en grootheid van ziel, zal zyn aandenken eeren, zyn naam met achting uitspreeken, en tegen de verachting en verkleining van onbeduidende menschen, die zwak genoeg zyn, om alleen op zwakheden te letten, en zeldzaame waarlyk schitterende hoedanigheden van den voortreflyksten aart over het hoofd te zien, met warmte weeten te verdedigen.
ludwig wachler,
Professor der Theologie, Redacteur
der Annalen der Theol. Litter.
en Kerkgeschiedenis.
Rinteln
den 8sten October
1797.
| |
Eenige Byzonderheden uit de Leevensberichten van J.M. Hassencamp, door hem zelven beschreven.
Deze waarlyk uitmuntende Man zag te Marburg het leevenslicht. Zyn Vader, een Koopman en medelid van den Raad derzelver Stad, wierd hem reeds in zyn vyfde jaar ontrukt. Van de vroegste jeugd af had hy eene onweerstaanelyke neiging tot letteroefeningen, en legde de eerste gronden tot den hoogen graad van kundigheden, die hy zich vervolgends heeft eigen gemaakt, aan de School te Marburg, voornaamelyk onder het verstandig opzicht en de wyze leiding van Professor diel, een voortreffelyk Schoolleeraar, wiens gedachtenis hassencamp, in deze Leevensberichten, met een leevendig gevoel van dankbaarheid, roemt.
In 1760 begon hy de Academische Lessen in zyne Vaderstad by te woonen, daar toen, door j.w. schroeder in de Grieksche en Oostersche Taalen, door coing en spangenberg in de Philosophie en Mathesis, en door geiger en haas in de Algemeene en byzondere Staatenen Kerkgeschiedenis onderwys werd gegeeven. Niet alleen in de Mathesis, maar ook in zyne geheele wyze van
| |
| |
denken, verklaarde de Vereeuwigde zeer veel aan den Hoogleeraar spangenberg, een werkdaadig Christen, en in menigerlei opzichten eerwaardig man, eenig in zyn soort, tot wien hy altyd den vryen toegang had, en die hem ok naderhand, in weerwil van verscheidenheid van gevoelens, tot zyn dood toe met zyne vertrouwelyke vriendschap vereerde, verschuldigd te weezen. Ter dezer tyd werd hy ook in de Wolfiaansche Philosophie, die toen aldaar nog den boventoon had, ingewyd. Waaraan hy naderhand, toen hy zag, dat ze geenzins die waarde had, welke men 'er aan toeschreef, en die grootendeels neerkwam op verklaaringen van woorden, fyne onderscheidingen, en denkbeeldige, meestal geheel willekeurige, bepaalingen, die geen reëllen grondslag, hoe ook genaamd, hebben, evenwel dat groot nut toekende, dat jonge lieden, door derzelver beoefening, geregeld, scherpzinnig en grondig kunnen leeren denken, hoewel hy, ook tot dat einde, verre weg de voorkeur gaf aan de Mathesis. Zyn verblyf aan de Hoogeschool te Marburg werd niet weinig veraangenaamd door het nuttig verkeer, dat hy daar had, met geleerde tydgenooten, waaronder hy ook den beroemden Amsterdamschen Hoogleeraar wyttenbach mogt tellen.
De oude Prof. wyttendach, kraft en duysing maakten toen aldaar de Theologische Faculteit uit, wier Lessen hassencamp, na eenige jaaren zich alleen met de Taalen, Mathesis, en andere voorbereidende weetenschappen, opgehouden te hebben, nu ook begon by te woonen. Deze geleerde Mannen hadden hunne groote verdiensten. Hy rekende echter nog meer te danken te hebben aan den Hoogleeraar robert, die tegen het einde van zyne Academische studien derwaarts kwam, en hem met raad en daad, tot nadere vorming van zyne wyze van denken en werken, en tot verkryging van grondige kennis in de Godgeleerdheid, van den meesten dienst geweest is.
In 1765 kwam hy allereerst als Schryver te voorschyn van eene Commentatio philologico-critica de Pentateucho LXX Interpretum Graeco, non ex Hebraeo, sed Samaritano textu converso, die hy, onder Voorzitting van Professor schroeder, openlyk verdedigde. Het gevoelen, door hem in dat Strydschrift voorgestaan, vond toen vry wat tegenspraak. Naderhand hebben de beroemdste mannen, eichhorn, dathe en anderen, 'er hunne goedkeuring
| |
| |
aan gegeeven. Het vervolg van deze schoone Verhandeling is naderhand door hem te Rinteln, in de vorm van Programmata, aan de geleerde waereld medegedeeld.
In het voorjaar van 1766 wierd hy by de Theol. Faculteit te Marburg onder het getal der Candidaten aangenomen. En nu reisde hy van daar over Cassel, daar hy alle merkwaardigheden bezichtigde, en zich ook andermaal liet examineren, naar Gottingen. Daar hoorde hy michaëlis, walch, muller, less, kaestner, hellman en heyne, en maakte zich ondertusschen de rykeboekery, een der schoonste cieraaden van geheel Duitschland, en alwat in dien omtrek, ook voor de Natuurlyke Historie, van aangelegenheid is, ten nutte.
In 1767 liet hy Anmerkungen uber die lezten paragraphen des Hrn Hofrath michaëlis Einleitung in die Gottliche Schriften des Neuen Bundes drukken, waarin de vooronderstelling van michaëlis, dat de oude Syrische Kerk verscheiden boeken van het N.T., en wel byzonder ook de Openbaaring van Johannes, niet voor kanonyk gehouden heeft, werd tegengesproken. Prof. n. barkey heeft 'er eene Nederd. Vertaaling van in 't licht gegeeven: Bewys, dat het kanonyk gezag der ἀντιλεγόμενα, dat is van Jacobus, Petrus tweede, Joannes tweede en derde, en Judas Brieven, mitsgaders der Openbaringen van Joannes, van de oude Syrische Kerk wel degelyk erkend is, tegen de aanmerkingen van den Heere j.d. michaëlis. Middelburg 1770.
Nu was zyne gezondheid door veel zitten en studeeren, en andere omstandigheden, in een wankelenden staat, die hem Gottingen deed verlaaten, en tot het besluit bragt, om door eene groote reis de herstelling derzelve te beproeven. Deze merkwaardige reis door een gedeelte van Duitschland, Holland, Engeland en Frankryk, heeft, volgens 's Mans eigen aanteekeningen, voor hem epoche gemaakt. Zy diende niet alleen ten voordeele van zyne gezondheid, maar verschafte hem de schoonste gelegenheid, om zyne tot hiertoe, zoo hy zelf zegt, nog bekrompene begrippen en naauw beperkte kundigheden meer te ontwikkelen en verder uit te breiden. Nu las hy niet meer in doode boeken; maar het groote leevendige boek der waereld, van natuur en konst, werd voor hem geopend, waarin hy zegt vlytig, en ook, dewyl hy daartoe tamelyk wel voorbereid was, niet zonder nut, geleezen te hebben.
| |
| |
Den meesten tyd bragt hy in Engeland door, keerde, na omtrent een jaar uitlandig geweest te zyn, in 1768 naar Marburg te rug, en begon daar Voorleezingen te houden. Maar kort daarna werd hy tot Professor in de Mathesis en Oostersche Taalen te Rinteln beroepen, 't geen hy ook aannam, en tegen Michaëlis derwaarts reisde.
Nu ving hy zyne Leerplaats aan met eene openbaare Redevoering de eximia peregrinationum eruditarum utilitate, & de modo eas recte instituendi, en schreef terzelver tyd kurze geschichte der bemuhungen, die meereslange zu erfinden. Hy had op reis gelegenheid gehad, hieromtrent nader onderricht te bekomen. In 1774 is van dit Stukjen eene tweede uitgave in 't licht verschenen.
Omtrent dien tyd nam hy ook deel aan verscheidene Maandschriften, Bibliotheeken, en geleerde Nieuwspapieren. Dit gaf ook aanleiding tot de uitgave van verscheidene kleine Stukjens, die onder de hand te uitvoerig voor eene recensie wierden. Zoo ontstonden zyne Erinnerungen gegen die vom Herrn Dr. kennicott herausgegebene Anmerkungen uber 1 Sam. VI:19. (Observations on 1 Sam. VI:19.) worin dessen neue auflosung der hier vorkommenden Schwierigkeiten gepruft, widerlegt, und eine andere an deren stelle gesezt wird. Francf. und Leipz. 1770. Dit geschrift is ook door barkey in 't Nederd. vertaald uitgegeeven 1771. 'Er is ook eene Engelsche Overzetting van voorhanden. Hieruit ontstond eene vriendelyke pennestryd met den Jenaschen Prof. in de Oostersche Taalen, bohn, die daartegen schreef eene Untersuchung der bisher besonders von bochart und Dr. kennicott gegebenen erklarung uber 1 Sam. VI:19. wobey zu gleich eine richtigere bewiesen wird. Waarop hassencamp antwoordde in een Sendschreiben an Hrn. Professor bohn, die stelle 1 Sam. VI:19. betreffend. Ook hebben nog andere Geleerden voor en tegen dit Stukjen geschreven.
Aan soortgelyke aanleiding is ook zyn Versuch einer neuen erklarung der siebenzig wochen Daniels, 1772. (voornaamelyk ingericht tegen de verklaaring van michaëlis) deszelfs oorsprong schuldig. Alsmede der entdekte wahre ursprung der alte Bibelubersetzungen; die in ihr voriges nichts versetzte Tychsensche erdichtungen, und der gerettete Samaritanische text, von einem eben so warmen freunde der achten, als abgesagten feinde alles afterkritik. Minden 1775. Het deed hem naderhand leed, zich in dit
| |
| |
laatstgenoemde Schrift eenige harde uitdrukkingen in drift te hebben laaten ontvallen, waarvan hy zelfs, hoewel hy anders in de zaak zelve meende het recht aan zyne zyde gehad te hebben, en hoezeer ook tychsen, gewoon aan onvriendelyke bejegeningen van verdienstelyke mannen, minder rede scheen te hebben, om iets dergelyks euvel te neemen, in zyne Leevensberichten eene openbaare bekentenis van leedweezen heeft afgelegd.
In den Zomer des Jaars 1770 deed hy nog eene geleerde reis door Boven en Neder-Saxen, en de Brandenburgsche Landen. Zyn verblyf te Berlin, waarvan hy in zyne Leevensbeschryving met veel opgenomenheid spreekt, vooral uit hoofde van de kennis, die hy aldaar, door toedoen van den Opperconsistoriaalraad teller, met de voornaamste lieden maakte, had voor hem het gevolg, dat hem vervolgens een en andermaal een post in de Pruissische Staaten werd opgedraagen, en wel laatst die van Consistoriaalraad en Rector van het Joachimthalische Gymnasium te Berlin, op zeer voordeelige voorwaarden, die hy evenwel, door de groote begunstiging van den Vorst van Hessen-Cassel, niet kon aanvaarden.
Omtrent dien tyd kwamen eenige Schriften over de Protestantsche Universiteiten te voorschyn, (Raisonnement uber die Protestantische Universitaeten, en Abbtischen Briefe). Daartegen schreef hassencamp, Ein anderer mit kleinen Akademien Sympathisirender Raisonneur, in einigen gegen das Raisonnement uber die Protestantischen Universitaeten in Deutschland gerichteten Briefen, 1772. Waarin hy eene getrouwe beschryving van de Rintelnsche Academie gaf, en verscheidene mistellingen in de bovengenoemde Schriften weerlegde.
In 1771 begaf hy zich in den echt met de eenige Dochter van den Saxen-Eisenaischen Raad von avemann.
In 1778 deed hy weder, deels met andere oogmerken, en ook deels tot herstelling zyner gezondheid, eene reis door Duitschland, gebruikte eenige weeken de bronwateren te Langenschwalbag, en keerde langs den Rhyn te rug naar beneden. By welke gelegenheid hy de fraaie Stad Neuwied, en de Broedergemeente aldaar, leerde kennen; welk een en ander hem eene ruime stof gaf tot de gewigtigste waarneemingen.
In dien tyd werd hy ook gewoon medelid van het
| |
| |
Antiquarisch Genootschap te Cassel, by 't welk hy sedert ook verscheidene Verhandelingen heeft ingezonden.
In den Zomer van 1782 was hassencamp met Prof. robert, als Gedeputeerden van de beide Hessen-Casselsche Universiteiten Rinteln en Marburg, by de viering van het Jubile te Wurzburg tegenwoordig, waarvan de eerstgenoemde een omstandig naricht liet drukken in een Brief, in 1783 uitgekomen, Briefe eines reisenden von Pyrmont, Cassel, Marburg, Wurzburg und Wilhelmsbad. By deze gelegenheid hield hy in eene zitting van het Antiquarisch Genootschap te Cassel eene voorleezing uber das bekannte alte Syrisch Chinesische Monument, die ook in het voornoemde geschrift gedrukt staat, en had terzelver tyd het genoegen, dat een door hem ontworpen Opschrift voor het heerlyk Standbeeld van den Landgraaf Frederik den IIden aldaar werd goedgekeurd, het geen ook naderhand op dat heerlyk Gedenkstuk geplaatst is.
Voorts bericht ons de Vereeuwigde, dat hy nog verscheidene kleine Verhandelingen in Maandschriften, Bibliotheeken, en zoogenaamde Intelligenzbladen, deels met, deels zonder, naam, heeft laaten drukken, Programmata geschreven, Redevoeringen gehouden, en Voorleezingen ingezonden heeft, waarvan hy alleen de volgende noemt. Een Programma op het geboortefeest van den Landgraaf in 1784, von dem grossen nuzzen der Strahlableiter und ihrer vortheilhaftesten einrichtung zur beschuzzung ganzer Stadte, en een ander tot aankondiging van de Lykrede op denzelfden, (die hy ook zelf gehouden heeft,) von den sporen der unsterblichkeit, welche sich in der altesten schriftlichen urkunde des menschengeschlechtes, in dem buche Hiob, vorfinden, in 1785.
In 1789 begon hy, met een aantal van de beroemdste en opgeklaardste Godgeleerden in Duitschland, het nieuwe Theologische Journaal, onder den titel van Annalen der neuesten Theologischen Litteratur und Kirchengeschichte, dat zoo algemeen is toegejuichd, uit te geeven. In dat zelfde jaar ontving hy ook de waardigheid van Consistoriaalraad.
In 1791 liet hy een Auszug aus bruce reisen nach Abyssinien, nebst einem Anhang dazu, welcher berichtigungen und zusatze aus der Naturgeschichte von j.f. gmelin, und aus der alten, besonders orientalischen Littera- | |
| |
tur von verschiedenen gelehrten enthalt, vervaardigen, in 2 Banden, met Kaarten. Hy zegt zelf aan het Aanhangsel eenig deel gehad te hebben.
In dat zelfde jaar had hy het ongeluk zyne geliefde Echtgenoote, met welke hy 20 jaaren zeer vergenoegd geleefd had, te verliezen. Zy liet hem 4 kinderen, één zoon en drie dochters, achter.
Kort daarop deed hy wederom, ook deels tot herstelling van zyne gezondheid, eene geleerde reis naar Saxen, bezocht by die gelegenheid, onder anderen, in den omtrek van omtrent 20 mylen, vyf Universiteiten, Gottingen, Leipzig, Halle, Jena en Erfurt, en had de eer tot medelid van de Academie der Weetenschappen te Mentz aangenomen te worden.
Verder gaan de eigen Leevensberichten van den beroemden hassencamp niet. Hy zegt, aan 't einde derzelven, dat nu (in 1792) zyne beroeps en ambts-bezigheden, en de uitgave der Theologische Annalen, die hem in eene uitgebreide correspondentie ingewikkeld hebben, al zyn tyd wegneemen; en dat hy, zoo lang het der Voorzienigheid behaagen zal zyn leeven en gezondheid te verlengen, zal voortgaan de waereld, naar zyn vermogen, van dienst te weezen.
En hierin is de onsterfelyke man, volgens het getuigenis van zyn Ambtgenoot, en allen, die hem gekend en van naby beaamd hebben, met rusteloozen yver, tot in de laatste oogenblikken van zyn roemwaardig leeven, volstandig gebleven. Het is niet te berekenen, hoe veel 's Mans onvermoeide arbeid, tot onafgebroken voortzetting der Annalen, wyd en zyd heeft toegebragt tot bevordering der algemeene opklaaring. Andere Schriften van aanbelang zyn 'er, zoo verre wy ons nu erinneren, sedert niet van hem in 't licht verschenen, behalven de Lebensbeschreibung von j.d. michaëlis von ihen selbst abgefast, mit anmerkungen von hassencamp, in 1793, en deszelfs kleine Schriften, theologischen, philologischen, und mathematischen inhalts, in 1794.
|
|