Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 430]
| |
Byzonderheden, den eerw. William Chillingworth betreffende.(Ontleend uit The Miscellaneous Works of edward gibbon, Esq.)
William chillingworth, M.A. Lid van het Trinity Collegie, op de Oxfordsche Hoogeschool, vondt zich, acht en twintig jaaren oud zynde, bewoogen om van Oxford weg te gaan, en zich te begeeven na een Engelsch Kweekschool in Vlaanderen. Eenige geschilvoeringen met fisher, een schrander Jesuit, mogten iets toebrengen om hem over te haalen; maar hy gaf zich over aan zyn eigen overreedend bewys, ‘dat 'er ergens een onfeilbaar Regter in Geloofszaaken moest bestaan; en dat de Kerk van Rome de éénige Christlyke Kerk is, welke eisch kan maaken op dat Character.’ Naa een korte Proeve van eenige weinige maanden, werd Mr. chillingworth weder gefolterd door Godsdienstige bezwaaren. Hy keerde na Engeland weder, hervatte zyne Letteroefeningen, ontdekte zyne misvattingen, en onthief zich van het juk des Gezags en des Vooroordeels. Chillingworth's nieuw Geloof was gebouwd op het beginzel, dat de Bybel, in zaaken van den Godsdienst, onze éénige Regter, en 's Menschen Rede de éénige Uitlegger is. Met zeer veel schranderheids beweert hy dit beginzel, als het Grondbeginzel van den Godsdienst eens Protestants: Een Boek, 't geen, naa de Godgeleerden te Oxford verbaasd te hebben, nog geagt wordt voor de bondigste verdeediging van de zaak der Protestanten. De Geleerdheid, de Braafheid, de nieuwe Verdiensten van chillingworth geregtigden hem tot bevorderingen; maar de Slaaf hadt zyne ketenen verbrooken, en hoe meer hy overwoog, hoe minder hy genegen was de XXXIX Artykelen te onderschryven. In een byzonderen Brieve verklaart hy, met al de kragt van taal hem eigen, dat hy ze niet kon onderschryven, zonder zyn eigen verdoemenis te ondertekenen, en dat, indien hy immer van dit onwrikbaar besluit te rug kwam, hy zynen Vrienden vryheid gaf om hem voor een Gek of een Atheist te houden. Dewyl de Brief, in welken hy dit vermeldt, zonder Dag- | |
[pagina 431]
| |
tekening is, kunnen wy het getal der weeken of maanden niet bepaalen, welke verliepen tusschen deezen sterk verklaarden afkeer, en 't geen wy nog heden in het Register te Salisbury leezen: Ego, gulielmus chillingworth, omnibus hisce Articulis, & singulis in iisdem contentis, volens & ex animo subscribo, & censum meum iisdem praebeo, 20 die Julii 1638, dat is, ‘Ik, william chillingworth, onderschryf vrywillig, van geheeler harte, alle deeze Artykelen, in 't algemeen, en elk in 't byzonder, en geef 'er myne toestemming aan, den 20 July 1638.’ Maar de Kanselier en Prebendaris van Sarum week welhaast af van zyne eigene onderschryving. Het Leerstuk van de Drieëenheid dieper onderzoekende, vondt hy, noch in de Schriftuur, noch in de vroegste Kerkvaders, steuns genoeg om zyn Regtzinnig Geloof te onderschraagen, en hy kon zich niet wederhouden te verklaaren, ‘dat de Leer van arius, of eene Waarheid, of althans geene verdoemlyke Kettery, was.’ - Van deezen tusschenstand daalde hy af tot het omhelzen van de Leer der Sociniaanen; en, indien wy geloof mogen slaan aan eene twyfelagtige Historie en een algemeen aangenomen gevoelen, eindigden zyne angstvallig voortgezette naspeuringen in eene Wysgeerige OnverschilligheidGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 432]
| |
Zo doorsteekend egter waren de braafheid van zynen inborst en de onschuld van zyn hart, dat deeze schynbaare ligtzinnigheid de agting van chillingworth niet benadeelde. Zyne veelvuldige veranderingen ontstonden uit eene naauwkeurige naavorsching der waarheid. Zyne twyfelingen kwamen voort uit zyn eigen hart. Hy ondersteunde dezelve met al de kragt zyner rede, doch hy was te streng voor zichzelven; dan zo weinig rust in deeze overwinningen vindende, herstelde hy zich binnen kort, door een nieuw beroepen op zyn eigen oordeel; zo dat hy, in alle zyne veranderingen en wendingen, zyn eigen bekeerder was. |
|