Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1798
(1798)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Rede- en schriftmaatige bedenkingen over de pligten en hoedanigheden der bedienaaren van het euangelie; als mede wegens het voeglyk gedrag der leden van de christlyke gemeenschap, ten opzigte van hunne leeraaren.(Volgens het Engelsch van james foster, DD.)
(Vervolg en Slot van bl. 380.)
In de ontvouwing der Pligten van de Leden der Christlyke Gemeenschappen of Gemeenten, met welke wy ons bezig houden, en waar van wy het Slotgedeelte thans zullen mededeelen, komt voorts in aanmerking, dat zy verpligt zyn, om, volgens eene uitdrukking der Heilige Schrift, (die veelligt belachen zal worden door eenige Loshoofden, zogenaamde schrandere Lieden van den stempel des tegenwordigen tyds, schoon zy mogelyk nog zo verre niet gekomen zyn, dat zy openlyk allen Geloof in den Christlyken Godsdienst verzaaken) zich te vervoegen by den Dienst des Woords; zo wel als by alle andere openbaare Godsdienstverrigtingen; want zonder zulks is de Dienst van een Leeraar volstrekt wanvoeglyk en nutloos: en zou het veel bestaanbaarder gehandeld weezen, zich daar tegen voluit te verklaaren, en alle Godsdienstige Gemeenschappen te ontbinden. De voordeelen van Openbaar Onderwys en Gemeenschaplyke Godsvereering loopen van zelve in 't ooge. Zy immers houden leevendig het algemeen bezef van de godheid, van eene Voorzienigheid, als mede van de groote Verpligtingen, welke de Godsdienst van ons afvordert. En, ware het niet, dat deeze staatlyke vastgestelde Godsdienstoefeningen plaats greepen, dan zou men, (niettegenstaande eenige tusschenvallende misbruiken) met rede, mogen vraagen, of niet een groot getal, zelfs in Christen | |
[pagina 414]
| |
Landen, geheel zou overstroomd weezen met de diepste onkunde en barbaarschheid. Den openbaaren Eerdienst geheelenal te verwaarloozen moet de jammerlykste gevolgen naa zich sleepen voor het Christendom en de Zedelykheid. De Verstandigsten en Besten zullen hunne goede geschiktheden daar door vermeerderd en verbeterd vinden. Of, indien het waar mogt weezen, dat zy geene verdere Vorderingen konden maaken, (gelyk trotschheid en zelfbedrog misschien zommigen inboezemen, doch 't welk ik geloof dat geen waarlyk zedig Mensch van zichzelven zal gelooven,) zal nogthans hun voorbeeld van grooten dienst weezen om anderer yver aan te vuuren: terwyl, in tegendeel, hun geheel agterblyven eenen invloed kan hebben op veelen, die wel zeer het onderwys en de opwekking behoeven, om op dezelfde wyze te handelen, waar door zy, in 't einde, eene onverschilligheid, voor alles wat Godsdienst heet, aanneemen. Dan, ten opzigte van de Christenen, is de verpligting hier toe nog klaarder en onlochenbaarder: want van de Geloovigen, zelfs ten tyde der Apostelen, wordt met zo veele woorden vermeld, dat zy allen eendragtlyk volhardende waren in het bidden en smeekenGa naar voetnoot(*); dat zy allen eendragtlyk by een warenGa naar voetnoot(†); dat zy volhardden in de Leere der Apostelen, in de gemeenschap, in de breekinge des broods, en in de gebedenGa naar voetnoot(‡). Dat, in deeze Godsdienstige Zamenkomsten, Redenvoeringen en Vermaaningen voor het Volk gehouden wierden, zo wel als dat men 'er Gebeden en Dankzeggingen uitstortte tot den Almagtigen, is ontegenzeglyk uit de volgende Geschiedkundige Getuigenissen, die beweeren, dat paulus en barnabas, wanneer zy vergaderd waren met de Gemeente te Antiochie, (de plaats waar de Geloovigen eerst Christenen genaamd werden) eene groote Schaare leerdenGa naar voetnoot(§); dat paulus, op den eersten dag der weeke, wanneer de Discipelen zamengekomen waren om brood te breeken, by hun predikteGa naar voetnoot(**). - Gemelde Apostel geeft dit getuigenis van zichzelven en van de Gemeente te Ephesen; dat hy hun niets onthieldt van 't geen hun nuttig was; maar hun geleerd hadt en in 't openbaar en van huis tot huis; betuigende beide Jooden en Grieken de | |
[pagina 415]
| |
bekeering tot god en het Geloof in den Heere jesus christusGa naar voetnoot(*) Even 't zelfde wordt ten opzigte van de Apostelen in 't algemeen getuigd, te weeten, dat zy niet aflieten jesus christus (of diens Leer) te predikenGa naar voetnoot(†;). Hierom heeft de Schryver van den Brieve aan de Hebreen het waardig gekeurd om als een stuk van rechtstreeksch Apostolisch bevel de Geloovigen op te leggen, op elkander agt te geeven tot opscherping van Liefde en Goede Werken, en de openbaare Byeenkomsten niet na te laaten, gelyk zommigen de gewoonte haddenGa naar voetnoot(‡); - tegen dit verzuim moesten dus de vroegste Christenen reeds op het ernstigst gewaarschuwd en des afgemaand worden. - Ik mag hier by voegen, dat het, ten minsten over 't algemeen, voeglyk is, dat de Christenen de openbaare Godsdienstoefeningen bywoonen, in die Christen-Gemeenschap, tot welke zy meer onmiddelyk behooren: en zulks om deeze eenvoudige en elk in 't oog vallende rede, dat, zonder zulks, het naauw mogelyk is, dat byzondere Gemeenten zouden kunnen bestaan, en dat gevolglyk, dit veragtloosd zynde, de openbaare Eerdienst zelve niet geregeld zou kunnen onderhouden worden. Nog eene zaak zal ik aanpryzen, eer ik dit onderwerp afgehandeld reken, hier in bestaande, dat de Toehoorders, in het hooren prediken des Woords, zorg moeten draagen om zich door geene ydele nieuwsgierigheid te laaten inneemen: want dan zou het slegts een kortstondig, beuzelagtig, nutloos, vermaak verschaffen - dat zy niet voornaamlyk moeten blyven hangen aan de fraaiheid der Redenvoeringe, aan de bevalligheid der uitspraake des Redenaars: dit, op zichzelve beschouwd, kan alleen de verbeelding treffen; maar het oordeel niet opschranderen, noch het Zedelyk Character verbeteren. Nog veel minder moeten zy de openbaare Godsdienstoefeningen en Onderrigtingen bywoonen om bot te vieren aan eene bedilzieke geaartheid, om misslagen op te speuren en te berispen, en met veragting te spreeken van kleine misslagen en onnaauwkeurigheden, welke de Leeraar, in zyne voordragt, begaat: dewyl zulk een bedryf trotschheid en zelfbedrog voedzel verschaft, en een geest van twistgraagte | |
[pagina 416]
| |
teelt. - Bovenal moeten wy zorg draagen om onszelven te ontdoen van allen Vooroordeel, 't welk de ziel onvatbaar maakt om het sterkste licht van waarheid en baarblyklykheid in te laaten; 't welk elke menschlyke zwakheid in eene hoofddwaaling herschept, en zich door geene welspreekenheid laat beweegen, noch door kragt van reden overwinnen. Voorts is het een onvermydelyk gedeelte van den pligt der Christen-Gemeenten, den Leeraaren toe te staan, om met vrymoedigheid hun den geheelen Raad van god te verklaarenGa naar voetnoot(*); dat wil zeggen, alles voor te draagen, 't geen zy oordeelen eene belangryke waarheid of pligt van het Euangelie der zaligheid te weezen; hoe zeer zulks ook moge afwyken en verschillen van aangenomene Leerbegrippen en vastgestelde gevoelens. Deswegen zy 'er geen bedwang, geen schroomwekkende schrik: maar men geeve alle mogelyke aanmoediging tot eene vrye en onpartydige beoefening der Heilige Schriften: naardemaal dit de éénige weg is, langs welken een Leeraar voor zichzelven juiste begrippen van het Christendom kan vormen, en in staat weezen om ze anderen voor te draagen. De Christenen, in 't algemeen, kunnen geen voordeel altoos trekken van de geoefendheid hunner Leeraaren, indien deezen zich bepaalen tot zekere geliefde Leerstellingen, als de maatstaf van waarheid, van welke zy nooit willen afwyken. Het Christendom is eene zaak, die, over 't geheel genomen, niet meer geleerd kan worden door den Prediker dan door de byzondere Leden der Gemeente. Men geeve hem derhalven al de ruimte, die rede, geweeten, en een vuurige zugt om de waarheid te kennen, vorderen, en de zwakheid der menschlyke natuure, om alle waarheid te bevatten, altoos zal eischen. Indien hy met de daad onfeilbaar was, 't geen wy weeten dat hy niet is, zo wel als wy weeten dat wy zelven niet onfeilbaar zyn, dan gingen wy zeker; anderzins is het volstrekt onmogelyk dat men van den eenen of anderen kant eenige vorderingen maake. Volgens die ongerymde veronderstelling zouden wy ons omschreeven vinden binnen een kring van drieste onkunde, waar door Rede noch Openbaaring heen kan breeken. | |
[pagina 417]
| |
Doch bovenal wil ik den Christenen in 't algemeen geraaden hebben, niet trotsch en vermetel genoeg te weezen, om, ten allen oogenblikke, by elke gelegenheid, de brandklok van Kettery te kleppen; dit bedryf is, door alle de Eeuwen der Kerke heen, het werktuig geweest van schande en geweld, en de oorzaak van eindlooze scheuringen en de deerlykste verwarringen. - Want hoe onverdeedigbaar is het deeze haatlyke Misdaad ten laste te leggen aan Mannen van eerlyke beginzelen en een voorbeeldlyk leeven: Mannen, die volstrekt het tegenbeeld uitmaaken van de Ketters in de Schriften des Nieuwen Verbonds vermeld, en die, indien het gezag van Apostel paulus iets beduidt, met geene mogelykheid aan dat Misdryf kunnen schuldig staan; immers die Kruisgezant beschryft de Ketters als lieden by zichzelven veroordeeld, gedreeven door eer-partyzugtige en zelfzoekende beginzelen. Een andere tak van den pligt der Leden eener Christlyke Gemeente is de gunstigste uitlegging te geeven aan de openlyke Gesprekken, en aan elk gedeelte van het gedrag der Leeraaren. Duidt niets ten ergsten, 't geen in een gunstiger zin kan worden opgevat. Ziet kleine misslagen door de vingeren; bedekt, in stede van voor 't licht te haalen, de algemeene zwakheden der menschlyke Natuure, die bestaanbaar zyn met algemeene Braafheid. Verwagt niets van hun boven 't geen de Wetten van Rede en Godsdienst vorderen; vormt geene Regels van gedrag voor de Leeraaren, ten aanziene van de gewoone en daaglyksche leevensgevallen, dan waar aan ook alle anderen onderworpen zyn. Voert men my hier te gemoete, ‘dat zy gesteld zyn om tot voorbeelden aan de geheele wereld te strekken.’ Ik vraag, waar van? En antwoordt, dat zy voorbeelden moeten weezen van alles wat waarlyk deugdzaam, lofwaardig en regt is; - maar niet van Geestdryvery en Bygeloof; niet van een streng, grommig en zemelknoopend gedrag; niet van droef- en zwaargeestigheid; niet van een trotsche en versmaadende afzondering van de wereld; niet van een der wyze en goede Voorzienigheid bedillend gedrag in het versmaaden van de genietingen der Leevensaangenaamheden en verkwikkingen, welke god gunstryk den bewoonderen deezer aarde toereikt. - Want deeze dingen zyn zo verre van gedeelten der waare Godsvrugt uit te maaken, dat ze veeleer den naam van het tegen- | |
[pagina 418]
| |
overgestelde mogen draagen - waare Godsvrugt bestaat grootendeels in het volbrengen der Zamenleevingsdeugden, en haare wegen worden door salomo beschreeven als wegen van lieflykheid, en hy noemt alle haare paden paden des VredesGa naar voetnoot(*). Vergun my hier nog by te voegen, 't geen zeer dikwyls te passe kan komen, dat, indien gy eenig ongunstig vooroordeel of begrip tegen uwen Leeraar hebt opgevat, het uw pligt is de eerste gelegenheid waar te neemen, om, in een vry en openhartig onderhoud over dit onderwerp, dat vooroordeel of begrip weg te neemen, en niet toe te laaten, dat het zich vestige en opgroeije, en daar door zo diep inwortele, dat het onuitrooybaar worde. - Misschien kan het geval eene uitlegging krygen, die geheel voldoet; of althans de oorzaak van kwaalykneeming zeer verzagt. Doch, wat hier van ook zyn moge, het is een lydig onregt, het Character eens Leeraars aangedaan, hem niet in de gelegenheid te stellen om zich zelven van blaam te zuiveren; of vooroordeelen tegen hem te behouden en aan te kweeken, zonder verzekerd te weezen van derzelver wel- of kwaalyk- gegrondheid. - Volgde men dien zelfden regel ten opzigte van de menschen in 't algemeen, die men ten nadeele van eens Leeraars Character zo ligt aanneemt, dan zou, de erg- en kwaad- denkenheid der wereld in aanmerking genomen zynde, als mede hoe gereedlyk men mistast en overhelt om ten kwaade te duiden, algemeene tweedragt, en onderling leed berokkenen, onvermydelyk weezen. De laatste raadgeeving, welke ik ten deezen opzigte voor te draagen heb, (die misschien meer van een enkel voorzigtigen dan strikt gesprooken van een Godsdienstigen aart is,) bestaat hier in, dat de Leden eener Christen-Gemeente hunnen Leeraar, zo min mogelyk, betrekken in hunne byzondere geschillen en oneenigheden, of hem tot Scheidsman en Regter inroepen; ten einde hy zyne agting niet verlieze by de eene of andere der twistende Partyen; en daar door zyne nuttigheid over het geheel verlooren gaa. Dat zy liever, in dit geval, de zaak brengen voor andere Vrienden, die misschien gelyke bekwaamheden hebben, om in netelige en duistere gevallen van dien aart te beslissen, en minder gevaar loopen van | |
[pagina 419]
| |
aanstoot te geeven. - Doch, indien gevallen van deezen aart onder de kennisneeming van den Leeraar moeten komen, vordert de algemeene regtvaardigheid, dat het hem vergund zy met volmaakte vryheid te oordeelen, zo als de billykheid der zaake hem toeschynt te vorderen; en dat zich niemand belge over 't geen hy oordeelt een regtmaatige uitwyzing des gevals te weezen. Ik heb geoordeeld van deeze byzonderheid bepaald te moeten gewaagen; dewyl ik weet, dat zulks somtyds onverzoenlyke verdeeldheden heeft veroorzaakt; en 't is, in de daad, zeer eigenaartig, een ryke springwelle van tweedragt. Maar, indien een Leeraar mishandeld of vervolgd wordt, uit deezen of anderen hoofde, is het de pligt der Gemeente hem te verdeedigen, zyne eer en braafheid te handhaaven. Het is alleronedelmoedigst, allerlaagst, hem in zulk een geval te verlaaten (wanneer hy lyden moet om het onlosmaaklyk aankleeven van de zaak der waarheid en der eerlykheid), welk ook het character en de magt zyns verdrukkers moge weezen. Zulk een laage verraadelyke toegeeflykheid in de zodanigen, die de Leeraar regt hadt om te verwagten dat zyne Vrienden zouden weezen en handhaavers zyner onschuld, kan hem niet alleen buiten staat stellen, om, ten tyde van zulk een ongelukkigen en onverdienden zamenloop van hem benadeelende oorzaaken, van dienst te zyn; maar ook zyne nuttigheid, voor het toekomende, grootendeels wegneemen. |
|