pronkt. De gouden Koornair buigt zich als voor den sikkel; de Abrikoos en Persik hangen te blozen - de Druif zwelt aan de edele ranken. - Van dat alles gaar ik in myn korfje. ô Edele vruchten! hoe liefelyk streelt gy de tong en het gehemelte. Nu is de noeste Landman bezig met den sikkel in 't koorn te slaan, of de edele vruchten te plukken. Zo word de nyvere vlyt beloond. De rype Peer valt in de plukkende hand. - Tuinman plukt de blozende Abrikoos en gloeijende Persik, terwyl men ginds de goudgeele Appelen door vrolyke Landmeisjes in biezen korfjes ziet vergaderen. - Wat is de Zomer mild, hy schenkt ons allerhande vruchten, en siert onze tafels met het smakelykst Oost, terwyl men vergast word op allerlei gezondheid bevorderende Groentens. - Voornamelyk is de Zomer my aangenaam, om dat ik Ameline dan vruchten kan schenken. Nu zing ik dit Zomerlied voor haar. Ja voor haar is dit Gezang - voor haar - zou ik nu voor myne beste Vriendin niet zingen? My dunkt ik zie haar my vriendelyk aanlachen. Lachjes, welke zich met de aanvalligste vriendelykheid op hare roozen-lipjes vereenigen. - Dan uwe schoone ziel, Herderin, is vooral bevallig; want zy is met de edelste deugden gesierd, en dit noopt my vooral tot zingen.
Welkom, driemaal welkom, vruchtdragende Zomer. Welk een aangename tyd, zo mild, zo ryk in vruchten, zo ryk in de smakelykste vruchten! - Welk een gewenschte tyd! Ik wil nu Ameline dit korfje met deze Vruchten en Bloemen ten geschenke geven. Hoe vriendelyk zal zy zien, als zy dit korfje met wat Zomervruchten en Bloemen ontvangt! - Het is voor u; ja dit kleen korfje is voor u, Ameline. - Het is nog een geschenk van de deugdzame Dafne; en weet ge wat deze zei, toen zy 't me gaf? - Dit korfje, zei zy, zult gy aan niemand immer geven, dan alleen aan zulk eene Herderin, wier deugden het waardig zyn. - Vaar wel korfje! nu zult gy voortaan aan den lieven arm van Ameline hangen; want zo een, als Dafne 't waardig keurde, is Ameline - en Ameline alleen. - Ik wensch, dat gy nog veele Zomers aan den arm van Ameline zult hangen, en ik dan, aan haar gedenkende, ook aan dezen blyden dag gedenke, en op dien een vrolyk Zomerlied zingen mag. - Dat nimmer loeijende stormen, of woedende onweêrsbuijen, hare beschaduwde hut beschadigen, of hare kudde benadelen! - Ameline leve gelukkig!
Ja waarlyk Jeannette, dat is een gepast Zomerlied, een Zang, die Ameline wel zal aanstaan. Zeker ik ben ook zeer getroffen door dat lied, en 't zal gewis Ameline wel aanstaan, om dat het zo opregt als eenvouwig is.
C.v.d.G.